Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBMNE:2021:2053 
 
Datum uitspraak:22-04-2021
Datum gepubliceerd:30-09-2022
Instantie:Rechtbank Midden-Nederland
Zaaknummers:UTR 20/2819
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Afwijzing subsidie; Utrechtse Euro; advies EBU; eisen financiële wet- en regelgeving en toezicht; haalbaarheid en financiële risico's; ongegrond.
Trefwoorden:ingezetene
subsidies
 
Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 20/2819
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2021 in de zaak tussen



[eiseres]
, gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres (verder: [eiseres] )
(gemachtigde: mr. F.W. Schokking),

en

Gedeputeerde Staten van Utrecht, verweerder
(gemachtigden: mr. C.W. Oudenaarden en mr. C.C. Corsten).



Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van [eiseres] om een subsidie van € 974.608,- voor het project ‘ [bestandsnaam] ’ te verlenen (projectsubsidie) afgewezen.

Bij besluit van 14 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.


[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2020. Namens [eiseres] zijn de gemachtigde, [A] , directeur van [eiseres] en [B] , operationeel manager verschenen. Namens verweerder zijn [C] en gemachtigden verschenen.




Overwegingen


Inleiding


1. [eiseres] heeft als doel het stimuleren van een eerlijker, duurzamer en effectiever soort geld (circulair geld) voor bedrijvennetwerken, waaronder het Midden- en Kleinbedrijf. De opzet is dat bedrijven zelf via onderling krediet rentevrij geld scheppen, dat nodig is voor onderlinge handel. Het circulaire geld moet bedrijven in regio’s helpen een duurzame transitie te stimuleren door meer economische activiteit mogelijk te maken zonder extra input van energie en grondstoffen van buiten. Eiseres heeft daarvoor projecten ontwikkeld als betaalsoftware Cyclos en Circuit Nederland, een lokaal, digitaal betaalsysteem tussen ondernemers, consumenten en overheden.


Subsidieaanvraag


2. [eiseres] heeft op 8 juni 2018 voor het project ‘ [bestandsnaam] ’ een subsidie van € 974.608,- aangevraagd in het kader van de Uitvoeringsverordening Economic Board Utrecht 2016 (hierna: de Uitvoeringsverordening). Het project, met een looptijd van 1 juli 2018 tot en met 1 juli 2021, heeft als doel het versterken van de randvoorwaarden die nodig zijn voor een transitie naar een robuuste groene economie. Dit gebeurt volgens het aanvraagformulier door het versterken van de samenwerking van (met name kleine) bedrijven in Utrecht en/of deelgebieden binnen de provincie Utrecht, het ontwikkelen van een contra-cyclisch krediet faciliteit die leningen in economisch moeilijke tijden mogelijk maakt, het mogelijk maken van kostenarm hoog risico krediet voor nieuwe bedrijven, het bevorderen van onderlinge handel op lokaal niveau en het versterken van de sociale cohesie en van initiatieven die leiden tot beperking van het gebruik van grondstoffen en energie. De totale projectkosten zijn begroot op € 2.854.711,-. De aanvraag is ingediend via het portaal van de European Board Utrecht (EBU), die de aanvraag heeft voorzien van een toelichting en een advies.


Bestreden besluit


3. Verweerder heeft de aanvraag om projectsubsidie van [eiseres] afgewezen, omdat er onvoldoende zicht is of wordt voldaan aan de financiële wet- en regelgeving en aan de eisen van financiële toezichthouders. Dit creëert volgens verweerder risico op onrechtmatig handelen. Ook heeft verweerder twijfels over de haalbaarheid van het project gezien de financiële risico’s. Verweerder meent verder dat de subsidie onvoldoende ten goede komt aan de provincie en stelt zich op het standpunt dat het forse bedrag waarvoor subsidie wordt aangevraagd ook op een meer doelmatige en minder risicovolle wijze kan worden besteed. Verder past het project volgens verweerder niet bij het politieke beleid van de provincie, dat is gericht op de stimulering van internationale samenwerkingsprojecten. Verweerder wil verder voorkomen dat zij, middels subsidiëring van [bestandsnaam] , het MKB beperken om haar geld te besteden binnen de regio Utrecht of de indruk wekt dat dit beoogd wordt te doen. Volgens verweerder voldoen de te subsidiëren activiteiten van het project van [eiseres] niet aan de subsidiecriteria van artikel 2, eerste lid en artikel 2, tweede lid, onder b, (iii) en onder c, (ii) van de Uitvoeringsverordening. Verweerder wijst de aanvraag om subsidie van [eiseres] af op grond van artikel 10, tweede lid, onder a, van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht (hierna: de Subsidieverordening).


Wettelijk kader


4. De rechtbank verwijst voor het wettelijk kader naar de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.


Beroep


5. [eiseres] is het niet eens met de afwijzing van de subsidieaanvraag en voert daartoe de volgende beroepsgronden aan.


Beroepsgrond 1: het advies van de Economic Board Utrecht (EBU)


6. [eiseres] voert allereerst aan dat verweerder niet bevoegd is de subsidieaanvraag af te wijzen in afwijking van het advies van de EBU. Het advies van de EBU moet worden aangemerkt als een deskundigenadvies, waarvan verweerder alleen kan afwijken met een contra-expertise. Uit de Uitvoeringsverordening volgt dat de EBU wettelijk belast is met het adviseren over de vraag of een project geschikt is en past binnen de Strategische Agenda van de EBU. Daarmee is de EBU een adviseur in de zin van afdeling 3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook de Awb-commissie ziet het EBU-advies als een mengvorm van een deskundigenadvies en een beleidsadvies. Verder stelt [eiseres] dat verweerder nooit eerder in afwijking van een positief advies van de EBU een subsidie heeft geweigerd. Volgens eiseres staan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur er daarom aan in de weg om eiseres de subsidie te weigeren. [eiseres] wijst er in dit verband op dat [D] ( [D] ) op verzoek van verweerder een second opinion heeft gegeven over de financiële haalbaarheid van het project. [D] heeft geadviseerd om de subsidie te verlenen.

7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de EBU geen advies geeft over de subsidieaanvraag, maar alleen een toelichting geeft op de aanvraag. Die toelichting is een vereiste voor het indienen van de aanvraag. Indien er al sprake is van een advies is verweerder bevoegd om daarvan af te wijken, hetgeen verweerder in het bestreden besluit ook heeft gedaan. Gezien de toelichting bij artikel 5, vierde lid, van de Uitvoeringsverordening kwalificeert verweerder de EBU niet als een adviseur als bedoeld in artikel 3:5 van de Awb. De toelichting op de aanvraag van de EBU is bovendien beperkt en beslaat niet de volledige afweging die zoals verweerder maakt bij de beoordeling van een subsidieaanvraag. De beslissing om af te wijken van het advies van EBU is daarmee niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Verweerder weerspreekt dat hij nooit eerder is afgeweken van een advies van de EBU. Dat dit in de praktijk niet veel voorkomt, betekent niet dat het afwijzen van de subsidieaanvraag daarom in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

8. De rechtbank is van oordeel dat het advies van de EBU over de subsidieaanvraag niet kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies als bedoeld in afdeling 3.3. van de Awb. De rol van de EBU bij de subsidieaanvraag staat omgeschreven in de toelichting op artikel 5, vierde lid, van de Uitvoeringsverordening EBU. Uit de Uitvoeringsverordening en de daarop gegeven toelichting leidt de rechtbank af dat het advies van de EBU deel uitmaakt van de subsidieaanvraag en dat de EBU een toelichting op de aanvraag geeft. Dat de EBU binnen de aanvraag om een subsidie een advies geeft en dat dit advies geldt als indieningsvereiste maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de EBU een onpartijdige en onafhankelijke deskundige als bedoeld in artikel 3.5 van de Awb is. Uit artikel 3:5 van de Awb volgt dat een adviseur in de zin van afdeling 3.3 van de Awb bij of krachtens wettelijk voorschrift moet zijn belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten. De EBU is niet bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren over de subsidieaanvragen in het kader van de Uitvoeringsverordening. De EBU is daarom geen adviseur als bedoeld in artikel 3:5 van de Awb, zodat artikel 3:9 van de wet niet van toepassing is. Dat verweerder voor de beoordeling van de subsidieaanvraag een second opinion heeft gevraagd, maakt dat niet dat de rol van EBU op andere wijze dient te worden beoordeeld. De rechtbank volgt verweerder verder in zijn standpunt dat de omvang van de toelichting van EBU te beperkt is om de besluitvorming volledig op te baseren. Verweerder is bevoegd een eigen afweging te maken ten aanzien van de vraag of wordt voldaan aan de voorwaarden van de Subsidieverordening en de Uitvoeringsverordening. De beroepsgrond slaagt dus niet.


Beroepsgrond 2: Financiële wet- en regelgeving en eisen financiële toezichthouders


9. [eiseres] voert verder aan dat verweerder de subsidie niet kan weigeren op de grond dat het project niet aan de financiële wet- en regelgeving en/of de eisen van de toezichthouders voldoet. De EBU heeft geadviseerd om in de subsidiebeschikking als verplichting op te nemen dat moet worden voldaan aan de financiële wet- en regelgeving en de eisen die toezichthouders zoals De Nederlandse Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) stellen. Verweerder had het advies moeten overnemen en de subsidie onder die voorwaarde moeten toekennen. Eiseres heeft laten weten dat DNB, AFM en de belastingdienst geen schriftelijke verklaringen verstrekken dat het project voldoet aan de financiële wet- en regelgeving. Verweerder heeft niet duidelijk gemaakt op welke wijze [eiseres] had moeten aantonen dat het project voldoet aan de voorwaarden. Ook is verweerder niet bereid geweest met [eiseres] hierover in gesprek te gaan.

10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat [eiseres] als aanvrager van de subsidie dient aan te tonen dat het project voldoet aan de financiële wet- en regelgeving en aan de eisen van toezichthouders. Volgens verweerder is [eiseres] hierin niet geslaagd. De door [eiseres] ingebrachte verklaringen van [E] , emeritus hoogleraar Duurzaamheid en Maatschappelijk verandering en van [F] , directeur van de [naam] Bank en het rapport van [D] bieden volgens verweerder in dit verband onvoldoende zekerheid. Niet kan worden afgeleid uit de verklaringen dat het project aan de gestelde voorwaarden voldoet. Verweerder wordt door het advies van [D] gesterkt in het vermoeden dat er risico’s kleven aan het project. Aan het juridisch advies van [G] van 16 december 2019 kan verweerder niet die waarde toekennen die [eiseres] daaraan hecht. De rechtbank stelt vast dat verweerder de afwijzing van de subsidieaanvraag heeft gebaseerd op de weigeringsgronden van artikel 10, tweede lid, onder a, van de subsidieverordening en op artikel 8 van de Uitvoeringsverordening. De aanvraag is afgewezen omdat de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate zijn gericht op de provincie of haar ingezetenen. Daarbij is overwogen dat er onvoldoende zicht is of wordt voldaan aan de financiële wet- en regelgeving en de eisen van de financiële toezichthouders AFM en DNB.

11. Volgens verweerder voldoet het project niet aan de subsidiecriteria van artikel 2, tweede lid, onder b, iii. (circulaire economie) en onder c, ii. (ontwikkeling en opschaling (innovatieve) diensten) van de Uitvoeringsverordening.

12. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij het al dan niet toekennen van subsidie op grond van de subsidieverordening en de Uitvoeringsverordening beoordelingsruimte heeft. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit terughoudend zal toetsen.

13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat [eiseres] onvoldoende heeft aangetoond dat het project voldoet aan de financiële wet- en regelgeving en de eisen van de financiële toezichthouders. Daarbij is van belang dat het op de weg van [eiseres] als aanvrager van de subsidie ligt om aan te tonen dat aan de gestelde financiële voorwaarden wordt voldaan. De rechtbank oordeelt dat daarvan onvoldoende is gebleken. De verklaringen van [E] en [F] voornoemd heeft verweerder daarvoor onvoldoende mogen vinden. Uit deze verklaringen kan weliswaar worden afgeleid dat [E] en [F] het project ondersteunen, maar op basis van deze verklaringen kan niet worden geconcludeerd dat het project voldoet aan de financiële wet- en regelgeving en de eisen van de financiële toezichthouders. Aan het juridisch advies van [G] heeft verweerder niet dezelfde waarde hoeven toe te kennen die [eiseres] daaraan toekent. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] met het advies onvoldoende heeft aangetoond dat het project voldoet aan de financiële wet- en regelgeving en aan de eisen van financieel toezicht, nu in het advies daarop onvoldoende wordt ingegaan Ook wordt in het advies niet geconcludeerd dat het project voldoet aan de voorwaarden van de financiële toezichthouders.


Beroepsgrond 3: Haalbaarheid en financiële risico’s


14. Eiseres voert aan dat uit het advies van de EBU blijkt dat het project financieel haalbaar is anders zou EBU niet positief hebben geadviseerd. In de second opinion door [D] is de haalbaarheid van het project niet aan de orde geweest en is voorgesteld om de subsidie te verlenen. Dat [D] wel financiële risico’s ziet, die aan de subsidieverlening in de weg staan, volgt [eiseres] niet. [eiseres] heeft gevraagd om subsidie in de vorm van een lening. Zij heeft het volste vertrouwen dat het project zal slagen en dat zij de lening kan terugbetalen. [D] ziet de jaren 1 en 2 als grootste risico’s voor het project en heeft daarom geadviseerd om de subsidie voor het eerste jaar te verlenen zonder terugbetalingsverplichting en de subsidie voor de latere jaren pas ter beschikking te stellen als bepaalde drempels worden gehaald. Verweerder heeft niet aangetoond waarom dat niet mogelijk is.

15. Eiseres voert verder aan dat verweerder zich ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd op het standpunt stelt dat het project onvoldoende ten goede komt aan de provincie en haar ingezetenen. De EBU heeft geconcludeerd dat het project in de volle breedte van de EBU-agenda effect sorteert. Daarmee is volgens eiseres gegeven dat het project voldoende ten goede komt aan de provincie Utrecht en haar ingezetenen. Dat het subsidiebedrag op een meer doelmatige en minder risicovolle wijze besteed kan worden, is niet onderbouwd en volgens eiseres ook niet relevant. Verweerder heeft immers niet gekozen voor een tendersysteem. Dat het project niet past in de open economie van de provincie Utrecht is evenmin gemotiveerd. Eiseres verwijst naar het gesprek dat de gedeputeerde op 11 maart 2020 heeft gehad met de voorzitter van de EBU.

16. Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij er onvoldoende van overtuigd is dat het project financieel haalbaar is. Verweerder acht het niet in het belang van de provincie Utrecht om een project te financieren dat risicovol is en waarvan de haalbaarheid en rechtmatigheid niet of onvoldoende vaststaan. Bovendien gaat het om een lokale munt die uitsluitend in de provincie Utrecht kan worden uitgegeven. Dit past niet bij verweerders politieke beleid van een open economie, internationale samenwerking en competitiviteit. [D] heeft de financiële afspraken en de vorm van de subsidie (al dan niet in de vorm van een lening) als complicerende discussies gezien. Ook heeft [D] verschillende voorwaarden gesteld. Volgens [D] kunnen de risico’s voor de provincie worden beperkt, maar niet worden weggegnomen. Daarmee zijn de twijfels over de risico’s van het project bij verweerder niet weggenomen.

17. De rechtbank overweegt als volgt.

18. De Uitvoeringsverordening is de juridische basis voor het verlenen van de provinciale bijdrage aan de economische en duurzame ontwikkeling in Utrecht. De verordening is relatief ruim van opzet waarbij voor elk project afzonderlijk bekeken wordt of en in welke mate het project of programma bijdraagt aan de Strategische Agenda van de EBU en welke provinciale bijdrage hierbij het meest passend is.

19. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld om welke reden er twijfels bestaan over financiële haalbaarheid en de risico’s van het project. Verweerder heeft daarbij verwezen naar de kanttekeningen die zijn geplaatst bij deze haalbaarheid in het advies van [D] . Over de gevraagde subsidie wordt in het advies het volgende gemeld: "Welke precieze vorm de financiële afspraken krijgen en hoe dat te organiseren is in de stukken voor meerder interpretaties vatbaar. Dit leidt tot complicerende discussies. Gaat het nu in de kern om een subsidie die als het meezit wordt terugbetaald (maar evenzogoed kan het geval zijn van niet), of feitelijk om een lening? En daar waar het voeding van het garantiefonds betreft: is dit bedoeld via een van de twee genoemde vormen of via een garantstelling door de Provincie, de pas wordt ingeroepen als het nodig is? [D] pleit ervoor eenduidigheid aan te brengen. Hiervoor wordt ook duidelijk welke risico’s voor de Provincie wel, maar ook welke niet bestaan en welke risico’s niet genomen zouden moeten worden." …
En verder: "Wij begrijpen dat kredietverlening een belangrijke pijler is van de plannen. Wij maken ons echter zorgen dat de EURO bedragen die de waarde van de [bestandsnaam] in het betalingsverkeer ondersteunen in de plannen voorkomen als een tweede verdedigingslinie voor eventuele grotere dan verwachte tegenvallers bij kredietverlening. Wij achten dit onwenselijk, zeker in de eerste jaren van de [bestandsnaam] , als de verhouding tussen uitstaand krediet en het volume aan via betalingsverkeer in omloop zijnde [bestandsnaam] ’s nog scheef kan zijn… Wij stellen ons voor dat de kredietverlening onafhankelijk start van deze [bestandsnaam] reserve met een eigen reserve die wordt aangelegd vanuit de leveranciersbijdragen en vanuit de lening via EBU. Voorts adviseren wij om bij verstrekking van kredieten de opdracht mee te geven om marktconformiteit van voorwaarden te hanteren ter voorkoming van een kwalificering als staatssteun, aangezien op het gebied van kredietverlening voor kleinere bedrijven inmiddels ook andere instellingen actief zijn zoals crowdfunders en kredietunies." …
En verder: "Hoofdsubsidienemer is [eiseres] . Aangezien [eiseres] tevens haar betaalsysteem Cyclos op betaalde basis aan het project ter beschikking stelt en er nog additionele activiteiten (inzet werknemers, inbreng eigen vermogen) vanuit [eiseres] worden ondernomen, is het raadzaam de steun direct ter beschikking te stellen aan bijvoorbeeld de [bestandsnaam] Euro dan wel aan een nieuw op te richten projectvennootschap of project stichting zodat meer transparantie bestaat over project specifieke aanwending van de middelen. Dit zou een sterke vereenvoudiging betekenen voor de hele administratie richting Provincie en de financiële transparantie bevorderen."
Tot slot geeft [D] in het advies aan "Met de door ons aanbevolen aanpassingen kunnen governance, monitoring en toezicht transparanter worden georganiseerd. De risico’s voor de Provincie worden dan enigszins gemitigeerd en er is in onze beleving geen aanspraak op weerstandvermogen nodig. Het verdient voorts geen aanbeveling om als Provincie zelf actief te willen deelnemen in de governance. Dat zou leiden tot rolvermenging en daarnaast is onvoldoende gespecialiseerde kennis/kunde daartoe aanwezig. Het aanstellen van onafhankelijk toezichthouder valt zeker wel te overwegen."

20. De rechtbank kan verweerder volgen in het betoog dat gelet op de inhoud van het onder 19 weergegeven advies van [D] het project van [eiseres] financiële risico’s met zich brengt. De vraag in hoeverre de inschatting van die risico’s voor verweerder aanvaardbaar zijn, ligt niet ter beoordeling voor aan de rechtbank. De afweging hierin is aan verweerder. Wel merkt de rechtbank op verweerder te kunnen volgen in het standpunt dat er twijfel bestaat aan de haalbaarheid van het project van [eiseres] . Aanleiding daarvoor ziet de rechtbank in de door [D] geformuleerde voorwaarden waaronder het financiële risico van het project aanvaardbaar wordt geacht en de door [D] voorgestelde aanpassingen van het projectplan.

21. Verweerder heeft ook van belang kunnen achten dat het project sterk afhankelijk is van het aantal deelnemende partijen en dat het onzeker is of zich voldoende deelnemende partijen zullen aansluiten om het project succesvol te kunnen laten zijn. Dat [E] en [F] hun steun hebben betuigd aan het project maakt het voorgaande niet anders. Het is aan verweerder om een eigen beoordeling te maken van de risico’s en de (financiële) haalbaarheid van het project en om te toeten of de subsidie voldoende ten goede komt aan de provincie of haar ingezetenen of op andere wijze het belang van de provincie wordt gediend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder die beoordeling op juiste wijze gemaakt. Verweerder heeft tot slot van belang gevonden dat hij zich wil profileren als een internationale speler in Europa en als zodanig wil kunnen concurreren. Verweerder ziet daarom subsidiering van het project met de [bestandsnaam] met als doel om de lokale, circulaire, economie in de provincie te stimuleren niet in het belang van de provincie. Onder deze omstandigheden heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de subsidie onvoldoende ten goede komt aan de provincie of haar ingezetenen en dat het forse bedrag waarvoor subsidie wordt aangevraagd op een meer doelmatige en minder risicovolle wijze kan worden besteed. Bij dit standpunt heeft verweerder kunnen meewegen dat hij zorgvuldig moet omgaan met het besteden van publieke gelden.

22. De rechtbank merkt ten slotte op dat het gesprek dat heeft plaatsgevonden tussen de gedeputeerde van verweerder en [eiseres] was om te onderzoeken of de gedeputeerde alsnog kon worden overtuigd van de haalbaarheid van het project en of de politiek-bestuurlijke bereidheid bestond om de subsidieaanvraag alsnog toe te wijzen. Verweerder heeft [eiseres] volgens de rechtbank ook daarmee de mogelijkheid geboden om verweerder te overtuigen van het project. Op dit punt acht de rechtbank het proces van besluitvorming van verweerder niet onrechtmatig.

23. Het beroep is ongegrond.

24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.





Verzoek om schadevergoeding


25. Omdat het beroep ongegrond is, is het bestreden besluit niet onrechtmatig. De rechtbank wijst het verzoek van [eiseres] voor het toekennen van schadevergoeding daarom af.




Beslissing

De rechtbank:


verklaart het beroep ongegrond;


wijst het verzoek om schadevergoeding af.



Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 22 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.



De griffier is verhinderd om


de uitspraak te ondertekenen









griffier


rechter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.





Bijlage


Algemene wet bestuursrecht


Artikel 3.5

1. In deze afdeling wordt verstaan onder adviseur: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.



Subsidieverordening


Op grond van artikel 3 van de Subsidieverordening zijn GS bevoegd om subsidie te verstrekken.

Op grond van artikel 10, tweede lid, en onder a, kunnen GS de subsidie weigeren als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de provincie of haar ingezetene dan wel niet of onvoldoende ten goede komen aan de provincie of haar ingezetenen of op een andere wijze niet het belang van de provincie dienen.

Op grond van artikel 32 van de Subsidieverordening kunnen GS subsidie verstrekken voor activiteiten in de provincie Utrecht die gericht zijn op het stimuleren van het stimuleren van kenniseconomie en innovatie. De Uitvoeringsverordening bevat nadere regels over subsidieverlening van dergelijke activiteiten.


Uitvoeringsverordening


Op grond van artikel 2, eerste lid, kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 32 van de Subsidieverordening die zijn gericht op het stimuleren van kenniseconomie en innovatie.

Ingevolge het tweede lid, kan subsidie worden verstrekt voor een programma of project dat bijdraagt aan de realisatie van de doelstellingen van de Regionale Economische Agenda.
De hiervoor relevante subsidiecriteria zijn artikel 2, tweede lid, onder b, iii. circulaire economie en onder c, ii. ontwikkeling en opschaling (innovatieve) diensten.

Ingevolge artikel 2, derde lid, kan de subsidie worden verstrekt als het programma of project, bedoeld in het tweede lid, voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. het programma of project heeft een economisch effect in de provincie Utrecht doordat het onder meer leidt tot meer werkgelegenheid, meer private investeringen of tot versterking van de (internationale) concurrentiepositie van Utrechtse ondernemingen;
b. in het programma of project werken minstens twee organisaties daadwerkelijk samen; en
c. minstens één projectpartner is gevestigd in de provincie Utrecht.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, kunnen aanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.

Ingevolge artikel 5, vierde lid, overlegt de aanvrager bij de aanvraag in ieder geval een schriftelijke toelichting van de EBU over de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd. Deze toelichting heeft in ieder geval betrekking op:

a. de mate waarin aan de subsidiecriteria van artikel 2 respectievelijk paragraaf 2 is voldaan;

de subsidievorm die gelet op artikel 4 het meest passend wordt geacht;

de verhouding tussen de hoogte van de subsidie tot de totale projectkosten en de door het project uitgelokte private investeringen;

de aanbevolen verplichtingen voor de ontvanger van de subsidie.


Toelichting bij artikel 5, vierde lid:


"Bij de aanvraag overlegt de aanvrager in ieder geval een toelichting van de EBU over de
activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd. De provincie wil dat de EBU op een
aantal specifieke punten een toelichting geeft over elke aanvraag. Daarbij licht de EBU toe
hoe het project of programma aan de realisatie van de doelstellingen van de Strategische
Agenda van de EBU bijdraagt, welke subsidievorm het meest passend is en wat de
verhouding is tussen de hoogte van de subsidie tot de totale projectkosten en tot de door het
project uitgelokte private investeringen. De reden om de EBU de toelichting te laten geven
is dat de EBU vanuit de praktijk het beste kan beoordelen welke programma’s of projecten
het meest geschikt zijn om bijdrage te leveren aan de realisatie van de doelstellingen van de
Strategische Agenda van de EBU.
De toelichting van de EBU is ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de EBU
op basis van een adviesformulier zoals dat door de Gedeputeerde Staten is vastgesteld en op
grond van het reglement dat de EBU in overeenstemming met de provincie heeft
vastgesteld.”

Ingevolge artikel 5, vijfde lid, is de toelichting van de EBU ondertekend door de voorzitter
en de secretaris van de EBU op basis van een formulier zoals dat door Gedeputeerde Staten
is vastgesteld en op grond van het reglement dat de EBU in overeenstemming met de
provincie heeft vastgesteld.



Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 29 maart 2016, nr. 8180D8C4, houdende nadere regels op grond van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht voor subsidies Economic Board Utrecht.


Verordening van provinciale staten van 27 september 2010, nr. 2010BEM13, houdende regels voor subsidieverstrekking.
Link naar deze uitspraak