Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBGEL:2020:7669 
 
Datum uitspraak:01-09-2020
Datum gepubliceerd:24-03-2023
Instantie:Rechtbank Gelderland
Zaaknummers:C/05/363814 / HZ RK 19-73
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Slachtoffer van verkeersongeval (2017) glijdt uit na training in de sportschool (2019). Causaal verband. Geen toerekening op grond van artikel 6:98 BW. Kostenbegroting deelgeschil op nihil in verband met rechtsbijstandsverzekering slachtoffer.
Trefwoorden:arbeidsovereenkomst
uitkering
vaststellingsovereenkomst
 
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Zutphen

zaaknummer / rekestnummer: C/05/363814 / HZ RK 19-73


Beschikking van 1 september 2020


in de zaak van



[eiser]
,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek,
advocaat mr. N.M. Dekker te Eibergen,

tegen

de naamloze vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek,
advocaat mr. N.C. Haase te Utrecht.





1De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:


het verzoekschrift;


het verweerschrift, tevens houdende een voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek;


de brief met een productie van 18 februari 2020 van ASR;


de mondelinge behandeling waarvan aantekeningen zijn gemaakt door de griffier en waarvan een (verkort) proces-verbaal is opgemaakt.





1.2.
Vervolgens is uitspraak bepaald op heden.





2De feiten

2.1.
Op 13 maart 2017 is [eiser] een verkeersongeval overkomen (hierna: het ongeval). [eiser] is bij het ongeval in botsing gekomen met de auto van [eigenaar auto] , die werd bestuurd door [bestuurder auto] . De auto van [eigenaar auto] was tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Generali, de rechtsvoorgangster van ASR.



2.2.
Door het ongeval heeft [eiser] letsel opgelopen bestaande uit een gebroken pink, gebroken ruggenwervels, een gebroken oogkas, drie gebroken ribben en gekneusde longen. [eiser] heeft na het ongeval ongeveer drie weken in het ziekenhuis gelegen en nadien nog ruim vijf weken gerevalideerd in een revalidatiecentrum.



2.3.
ASR heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.



2.4.

[eiser] was ten tijde van het ongeval op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst bij Hotel Het Wapen van Delden in de functie van chef-kok. Het laatst verdiende loon van [eiser] was € 2.816,52 bruto per maand.



2.5.
Door het ongeval is [eiser] volledig arbeidsongeschikt geraakt.



2.6.
Ten behoeve van de re-integratie van [eiser] is medio 2017 re-integratiedeskundige [naam re-integratiedeskundige] ingeschakeld.



2.7.

[eiser] heeft in het kader van zijn re-integratie hand- en spandiensten verricht bij zijn werkgever en heeft daarnaast met goed gevolg een opleiding levensmiddelentechno-logie gevolgd.



2.8.
In maart 2018 vond in het kader van de re-integratie van [eiser] een arbeidsdeskundig onderzoek plaats door [arbeidsdeskundige] . [arbeidsdeskundige] concludeert dat op basis van de door haar vastgestelde beperkingen [eiser] niet geschikt is voor het eigen werk en adviseert een plan van aanpak op te stellen voor werkhervatting door [eiser] in ander werk bij een andere werkgever.



2.9.
In juli 2018 is de re-integratie van [eiser] bij zijn werkgever gestopt.



2.10.
Op advies van [naam re-integratiedeskundige] heeft bij Ergatis Arbeid en Gezondheid een belastbaarheidsonderzoek plaatsgevonden. Ergatis heeft op 13 december 2018 gerapporteerd.



2.11.
Naar aanleiding van het belastbaarheidsonderzoek heeft [eiser] met instemming van ASR een personal trainer ingeschakeld die hem in de sportschool hielp met het opbouwen van zijn conditie en bewegingsvaardigheden.



2.12.
Op 5 februari 2019 heeft een medische expertise plaatsgevonden door [naam expert] (Associate professor wervelkolom chirurgie, orthopedisch chirurg en kinderorthopeed van [universitaire instelling] . In het expertiserapport van 30 juni 2019 is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)

SAMENVATTING


Op basis van de anamnese, lichamelijk onderzoek aangevuld met beeldvormende diagnostiek kan er bij betrokkene gesproken worden over posttraumatische chronische rugpijnklachten en beperkingen als gevolg van vermoeidheid en stijfheid. Op grond van orthopedische afwijkingen kunnen deze stijfheid en vermoeidheidsklachten niet worden verklaard; dit geldt ook voor de relatief verminderde kracht in de rechterschouderregio en de relatief beperkte nek rotatie. Al deze klachten waren niet aanwezig voorafgaand aan het ongeval van 13-03-2017.


(…)


BEANTWOORDING DER VRAGEN

1. DE SITUATIE MET ONGEVAL

(...)


Beperkingen


h. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? (...)



Ten aanzien van de beperkingen die betrokkene ondervindt verwijs ik u naar de Oswestry Low Back Disability Pain Questionnaire. Deze questionnaire is door betrokkene zelf ingevuld en geeft een kwalitatieve indruk van de klachten zoals deze door betrokkene worden ervaren. Daarnaast is er door betrokkene een beperkingenlijst ingevuld, waarbij hij aangeeft ernstig beperkt te zijn met betrekking tot diverse activiteiten. (...) Beide scoringsformulieren zijn in deze rapportage als bijlage opgenomen (…)”




2.13.
In de beperkingenlijst die als bijlage bij het expertiserapport van [naam expert] is gevoegd, is het volgende vermeld:










Belastbaarheidaspecten ten aanzien van:




De door betrokkene aangegeven beperkingen




Opmerkingen onzerzijds






(…)












Staan


lichaamshouding waarbij het lichaam rust op de benen, waarbij er tenminste een gestrekt is




Ernstig




Deze beperking van betrokkene is op orthopedische gronden verklaarbaar door de Th9-Th10 fracturen en de verrichtte spondylodese. De beperking wordt door mij beoordeeld als matig. Echter betrokkene ervaart de klachten als ernstig als gevolg van de vermoeidheid en stijfheid die wordt ervaren. Deze klachten kan ik op orthopedische gronden niet objectiveren.






Lopen


zich te voet verplaatsen




Ernstig




Deze beperking van betrokkene is op orthopedische gronden verklaarbaar door de Th9-Th10 fracturen en de verrichtte spondylodese. De beperking wordt door mij beoordeeld als matig.


Echter betrokkene ervaart de klachten als ernstig als gevolg van de vermoeidheid en stijfheid die wordt ervaren. Deze klachten kan ik op orthopedische gronden niet objectiveren.






(…)












Persoonlijk risico




Ernstig




Door stijve en stramme bewegingspatroon is betrokkene niet zeker in zijn bewegingen en daar door is er een licht verhoogd risico op vallen.







(…)”



2.14.
Op 9 maart 2019 heeft [eiser] met zijn werkgever een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin de arbeidsovereenkomst tussen hen is beëindigd. [eiser] heeft van zijn werkgever de transitievergoeding van € 10.835,04 bruto ontvangen.



2.15.
Met ingang van 12 maart 2019 is aan [eiser] een WGA-uitkering op basis van 100% arbeidsongeschiktheid toegekend.



2.16.

[eiser] is zich daarna, in overleg met [naam re-integratiedeskundige] en na akkoord van ASR, gaan richten op fysieke trainingen. Onder begeleiding van een personal trainer en in overleg met de fysiotherapeut is [eiser] aan zijn belastbaarheid gaan werken.



2.17.
Op 26 maart 2019 is [eiser] na afloop van zijn eerste training in de sportschool in de doucheruimte gevallen. [eiser] is met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd, waar een hersenkneuzing werd geconstateerd. [eiser] moest van 26 maart 2019 tot 11 april 2019 in het ziekenhuis verblijven. Aansluitend heeft [eiser] in het revalidatiecentrum gerevalideerd tot 3 mei 2019.



2.18.
In het medisch advies van [naam medisch adviseur] van 4 september 2019 is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)

ONTVANGEN STUKKEN


Ambulanceritformulier van 26 maart 2019.


Aan de meldkamer wordt gemeld dat betrokkene gevallen is in de sportschool achterover en dat hij matig reageert op aanspreken. Hij is uitgegleden.


Tijdens het tweede onderzoek (…) wordt gemeld dat betrokkene onder de douche op de sportschool is uitgegleden. Het gaat dan om een val achterover op het hoofd en stuit. Betrokkene is naar eigen idee enkele tellen buiten bewustzijn geweest. (…)


Over het verloop van het incident staat vermeld dat betrokkene liggend op de grond in de doucheruimte is aangetroffen. Hij ligt op de buik, hij reageert adequaat op aanspreken, er is een normale gelaatskleur en ademhaling. Betrokkene is maximaal bij bewustzijn. (…)



U vroeg mij of er naar mijn mening sprake is van een verband tussen het uitglijden in de doucheruimte en de gevolgen van het eerste ongeval.



Het is niet duidelijk wat er nu precies is gebeurd. Betrokkene kan zich de val niet meer herinneren. Mogelijk is er tijdelijk wat verminderd buitenbewustzijn geweest, zoals beschreven wordt aan de meldkamer. Het ambulancepersoneel constateert kort daarna een maximaal bewustzijn.



Kijkend naar het ambulanceritformulier is betrokkene onder de douche uitgegleden en hierbij achterover gevallen op het hoofd.


Afgaande op de beperkingen zoals geformuleerd door de orthopedisch expert zijn er matige beperkingen ten aanzien van onder andere staan en lopen. Dergelijke beperkingen vormen geen beperking ten aanzien van douchegebruik.


Het gebruik van de armen is niet beperkt. Betrokkene zou in staat moeten zijn om zich adequaat op te vangen. In ieder geval vergelijkbaar met een persoon zonder beperkingen. Tenslotte is de vraag of betrokkene zich überhaupt had kunnen opvangen. In de regel zijn er geen stangen in douches.


Van mijn kant zie ik geen relatie tussen de val onder de douche en het ons regarderende ongeval.


(…)”





3Het verzoek en het verweer

3.1.

[eiser] verzoekt de rechtbank - na intrekking ter zitting van de verzoeken sub 1 en 2 zoals weergegeven in het petitum van het verzoekschrift - om in het kader van deze deelgeschilprocedure in een beschikking, indien mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
3. voor recht te verklaren dat ASR aansprakelijk is voor alle schade die [eiser] heeft geleden en lijdt door het hem overkomen ongeval op 26 maart 2019, althans een beoordeling die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;

4. te bepalen dat ASR veroordeeld wordt om de kosten van deze procedure te voldoen, welke zonder verweerschrift en mondelinge behandeling worden begroot op € 3.769,16 inclusief btw, te vermeerderen met het verschuldigde griffierecht, althans bedragen die nader door [eiser] zullen worden gespecificeerd bij het doorlopen van deze procedure, althans bedragen die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.



3.2.
Aan deze verzoeken heeft [eiser] - bezien in het licht van de vastgestelde feiten - zakelijk weergegeven het volgende ten grondslag gelegd.
Volgens [eiser] staat het ongeval van 26 maart 2019 in condicio sine qua non-verband met het ongeval op 13 maart 2017. [eiser] was nog niet hersteld van het eerste ongeval. [eiser] had gesport om aan zijn - als gevolg van het eerste ongeval - verzwakte conditie te werken en zijn belastbaarheid te vergroten. Daarmee vloeit de schade die [eiser] heeft geleden en lijdt als gevolg van het ongeval op 26 maart 2019 voort uit de noodzaak van behandeling van zijn eerdere letsel, aldus [eiser] . Gelet op de aard van de aansprakelijkheid en de aard van het letsel, dient de schade bovendien ruim te worden toegerekend.



3.3.
ASR heeft geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken. Op de inhoud van het verweer zal, indien nodig, hierna worden ingegaan.




4Het voorwaardelijk tegenverzoek en het verweer

4.1.
ASR heeft een voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek gedaan. In het geval de rechtbank van oordeel is dat er causaal verband bestaat tussen het hersenletsel en het ongeval, dan verzoekt ASR - na wijziging van haar verzoek ter zitting - een verklaring voor recht dat er 50% kans is, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen percentage, dat [eiser] zonder ongeval op 13 maart 2017 en val op 26 maart 2019 arbeidsongeschikt was geworden.



4.2.
Aan dit verzoek heeft ASR - bezien in het licht van de vastgestelde feiten - zakelijk weergegeven het volgende ten grondslag gelegd. De kans dat [eiser] zonder ongevallen arbeidsongeschikt zou zijn geraakt, is volgens ASR 50%. Dit volgt uit de door [eiser] in het verzoekschrift weergegeven statistieken. Het landelijk percentage van mannen boven de 55 jaar dat uitstroomt naar een arbeidsongeschiktheidsuitkering is 10,8%. In de horeca is de uitval het dubbele, dus 21,6%. Daar komt volgens ASR bij dat [eiser] nog een grotere kans op uitval had vanwege preexistente problemen aan zijn knieën, zodat de uitvalkans voor [eiser] gesteld kan worden op 50%.



4.3.

[eiser] heeft geconcludeerd tot afwijzing van het voorwaardelijk tegenverzoek.





5De beoordeling

5.1.
De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling. Gelet op dit doel dient de rechtbank allereerst te beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. In artikel 1019z Rv is bepaald dat de rechtbank het verzoek afwijst voor zover de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij dient de rechtbank te beoordelen of de bijdrage van de verzochte beslissing zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure.



5.2.
De vraag of ASR aansprakelijk is voor de gevolgen van de val op 26 maart 2019, leent zich voor beantwoording in deelgeschil. Beantwoording van deze vraag zal kunnen bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.



5.3.
Hierna zal met ‘het ongeval’ worden gedoeld op het verkeersongeval van 13 maart 2017 (2.1) en met ‘de val’ op de val in de douche van 26 maart 2019 (2.17).



5.4.
Voor het vaststellen van de aansprakelijkheid van ASR voor de gevolgen van de val, moet het oorzakelijk (condicio sine qua non) verband tussen het ongeval en de val komen vast te staan, hetgeen betekent dat moet worden vastgesteld dat [eiser] door de beperkingen als gevolg van het ongeval op 13 maart 2017, op 26 maart 2019 in de douche is gevallen. Bij de beoordeling van het oorzakelijk verband is de feitelijke toedracht van de val van belang. De stelplicht en de bewijslast van de feitelijke toedracht en het causaal verband rusten op [eiser] .



5.5.

[eiser] heeft aangevoerd dat hij op het moment van de val nog restverschijnselen van het ongeval had. Hij had immers in het kader van zijn re-integratie als gevolg van het ongeval, gesport. Daarnaast blijkt volgens [eiser] uit het rapport van [naam expert] dat er een verhoogd risico op vallen bestond als gevolg van het ongeval. Omdat sprake is van een schuldaansprakelijkheid en de aard van de schade lichamelijk letsel is, moet er ruim worden toegerekend, hetgeen volgens [eiser] volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 3 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2895.



5.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Het is voorstelbaar dat [eiser] , omdat hij in het kader van zijn schadebeperkingsplicht ten aanzien van het ongeval, nota bene na zijn eerste fysieke training, onderuit is gegaan, zich op het standpunt heeft gesteld dat het vereiste causale verband aanwezig is. Toch zal de rechtbank het verzoek van [eiser] niet toewijzen. Om het causaal verband vast te kunnen stellen, moet immers ook de feitelijke toedracht van de val voldoende vaststaan, in die zin dat vast komt te staan dat [eiser] als gevolg van de beperkingen van het ongeval is gevallen en niet als gevolg van een andere oorzaak. Deze toedracht staat onvoldoende vast, te meer omdat [eiser] het zelf niet meer weet, er geen getuigen zijn en ASR er onweersproken op heeft gewezen dat vallen of uitglijden in een natte douche een veel voorkomend verschijnsel is, óók voor mensen die niet (als gevolg van een eerder ongeval) beperkt zijn.



5.7.

[eiser] heeft ten aanzien van de toedracht van de val weliswaar aangevoerd dat hij die eerste training op de loopband heeft gewandeld, heeft gefietst en heeft getraind op de crosstrainer, waarbij hij zijn hartslag op een bepaald niveau moest houden, maar heeft daarbij niet aangevoerd dat de douchehoek toen hij die betrad, droog was en/of dat hij zodanig intensief had getraind, dat hij daardoor niet meer goed op zijn benen kon staan. Daar komt nog bij dat ASR in dit verband heeft gewezen op het ambulanceritverslag, waarin is vermeld dat [eiser] is uitgegleden in plaats van gevallen. Hoewel aan [eiser] kan worden toegegeven dat het een optekening is van wat anderen hebben verklaard, moet - mede bij gebrek aan herinnering van [eiser] en verklaring(en) van getuigen - worden uitgegaan van de juistheid van hetgeen in het verslag is vastgelegd. Daar komt bij dat de vastgestelde beperkingen ten aanzien van lopen en staan, alsmede het risico op vallen, door [naam expert] in zijn expertiserapport slechts zijn gekwalificeerd als licht of matig en hij de door [eiser] ervaren klachten van vermoeidheid en stijfheid niet kan objectiveren. Daarom zijn deze vastgestelde beperkingen - vanwege die onduidelijke toedracht - juridisch niet zonder meer direct in verband te brengen met de val.
Dat betekent dat de rechtbank van oordeel is dat de tweede val niet in oorzakelijk verband staat met het eerste ongeval. De vraag of de gevolgen van de val gelet op de aard van de aansprakelijkheid en de aard van de schade, aan ASR kunnen worden toegerekend, behoeft dan ook niet meer te worden beantwoord. Het door [eiser] gedane beroep op het Deurmat-arrest (HR 3 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2895) gaat reeds om die reden niet op.



5.8.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Van dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.



5.9.

[eiser] heeft de kosten van het deelgeschil begroot op € 7.542,12. Daarin zijn begrepen de uren van zowel mr. Dekker als mr. Lefers. Het bedrag omvat tevens het betaalde griffierecht van € 486,00.



5.10.
Als meest verstrekkend verweer tegen de begroting van de kosten van het deelgeschil heeft ASR aangevoerd dat [eiser] een rechtsbijstandverzekering heeft die tijdens de procedure de kosten van mr. Dekker dekt, zodat die kosten geen schadepost voor [eiser] vormen en daarom niet voor begroting c.q. vergoeding in aanmerking komen.



5.11.

[eiser] heeft niet betwist dat hij voor rechtsbijstand is verzekerd bij Achmea, maar hij heeft gesteld dat zijn kosten slechts door de rechtsbijstandverzekering worden vergoed indien hij deze kosten niet kan verhalen op ASR.



5.12.
De rechtbank overweegt dat [eiser] niet heeft gesteld, en ook anderszins niet is gebleken, dat hij op grond van de polisvoorwaarden van zijn rechtsbijstandsverzekering gehouden is om op eigen naam namens de rechtsbijstandsverzekeraar de kosten op de aansprakelijke partij, ASR in dit geval, te verhalen. Dat zijn rechtsbijstandsverzekeraar [eiser] daartoe in staat heeft gesteld, door middel van een cessie of een procesvolmacht, is door [eiser] evenmin gesteld.



5.13.
Hoewel voornoemd verweer van ASR eerst ter zitting door haar is opgeworpen, heeft [eiser] niet aangevoerd daardoor in zijn verweer te zijn beperkt. [eiser] heeft evenmin aangeboden de polisvoorwaarden van zijn verzekering alsnog in het geding te brengen, ter verduidelijking c.q. onderbouwing van zijn (kennelijke) stelling dat hij, ondanks die verzekering, toch kosten voor de onderhavige deelgeschilprocedure heeft moeten maken.



5.14.
Bij die stand van zaken moet het ervoor gehouden worden dat vanwege zijn rechtsbijstandsverzekering [eiser] die kosten niet heeft gemaakt. De rechtbank zal de kosten dan ook begroten op nihil.



5.15.
Aan de voorwaarde voor het instellen van het tegenverzoek is niet voldaan, zodat het verzoek niet beoordeeld hoeft te worden.





6De beslissing
De rechtbank


6.1.
wijst het verzoek af;



6.2.
begroot de kosten van het deelgeschil op nihil.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. Klaasen en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2020.
Link naar deze uitspraak