Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:GHAMS:2023:1288 
 
Datum uitspraak:09-05-2023
Datum gepubliceerd:03-06-2023
Instantie:Gerechtshof Amsterdam
Zaaknummers:200.283.556/01
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Na tussenarrest ging de zaak nog uitsluitend over de vraag of een vaststellingsovereenkomst tussen partijen tot stand was gekomen Hof oordeelt dat dit het geval is; aanvaarding die slechts op ondergeschikte punten afwijkt van het aanbod.
Trefwoorden:belastingrecht
vaststellingsovereenkomst
 
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.283.556/01

zaaknummer rechtbank Amsterdam : 8170569/ CV EXPL 19-24178


arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 mei 2023


inzake



[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. A.M.C.C. Verblackt te Breda,

tegen


INTERBANK N.V., rechtsopvolger van INTERMEDIAIRE VOORSCHOTBANK B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. S.W.A.M. Visée te Amsterdam.





1De verdere loop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Interbank genoemd.

Verwezen wordt naar het tussenarrest van 2 augustus 2022 (hierna ‘het tussenarrest’).Op 10 november 2022 heeft [appellant] een Akte wijziging eis tevens houdende producties aan het hof en Interbank toegezonden. Op 11 november 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens de zitting op 11 november 2022 heeft Interbank bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging en tegen overlegging van e-mails tussen de advocaten. Het hof heeft na schorsing van de zitting de eiswijziging en de producties geaccepteerd, en Interbank de gelegenheid geboden bij akte te reageren op de eiswijziging en de producties, met bepaling dat Interbank daarbij nog nieuwe producties in het geding zou mogen brengen. Interbank heeft op 20 december 2022 een akte met producties genomen en [appellant] op 31 januari 2023 een antwoordakte. Hierna is arrest bepaald.





2De verdere feiten


2.1.
Bij e-mail van 21 oktober 2022 heeft mr. Visee aan mr. Verblackt het volgende geschreven:

“Zoals eerder aangegeven is InterBank thans bereid om een minnelijke regeling te beproeven. Zij doet de heer [appellant] daarom het volgende voorstel:

InterBank betaalt [appellant] een bedrag van €3.560.


[appellant] zal de bij het gerechtshof Amsterdam aanhangige procedure zo snel mogelijk doorhalen, waarbij ieder van partijen zijn eigen kosten draagt.

Partijen verlenen elkaar over en weer finale kwijting ten aanzien de kwestie waarover de bij het gerechtshof Amsterdam aanhangige procedure gaat.

Met deze minnelijke regeling poogt InterBank de kosten van de geplande mondelinge behandeling van 11 november a.s. te voorkomen. Daarom verzoek ik u om mij uiterlijk 4 november a.s. te laten weten of de heer [appellant] bovenstaand voorstel aanvaardt. Dit voorstel vervalt bij niet-tijdige aanvaarding.”




2.2.
Bij e-mail van 25 oktober 2022 heeft mr. Verblackt aan mr. Visee geschreven:“Client kan instemmen met de door u voorgestelde regeling.Teneinde deze kwestie snel af te ronden en het Hof snel te berichten dat de procedure geroyeerd kan worden, doe ik u bijgaand de reeds door cliënt ondertekende vaststellingsovereenkomst toekomen.Ik ontvang graag een tevens door uw cliënte getekend exemplaar.”Als bijlage bij deze e-mail was gevoegd een (concept)vaststellingsovereenkomst die reeds was getekend door [appellant], met de volgende tekst:“(…)Komen het volgende overeen:1. De Bank zal uiterlijk op 31 oktober 2022 een totaalbedrag van 3.560,00 euro aan [appellant] betalen op bankrekeningnummer (…)2. Indien en zodra de Bank het in het vorige artikel overeengekomen bedrag betaald zal hebben, zullen partijen het Gerechtshof Amsterdam per omgaande bevestigen dat zij een regeling in der minne hebben gereikt en het Gerechtshof verzoeken om de procedure met zaak/rolnummer (…) op de eerstvolgende roldatum te royeren. (…)3. De proceskosten zullen worden gecompenseerd (zowel in eerste aanleg als in hoger beroep).4. Partijen verklaren, door ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst, over en weer niets meer van elkaar te vorderen te hebben op basis van de uitspraak van het KIFID van 18 januari 2018, anders dan hetgeen in deze overeenkomst is opgenomen, en verlenen elkaar na nakoming van de in deze overeenkomst opgenomen verplichtingen, over en weer finale kwijting.”2.3. Bij e-mail van 26 oktober 2022 heeft mr. De Gruijter (bij afwezigheid van mr. Visee) het volgende gemaild aan mr. Verblackt:“Veel dank voor het toesturen van de vaststellingsovereenkomst. Wij hebben deze gisteren voorgelegd aan cliënte en komen hier bij u op terug.Alvast een vraag om misverstanden te voorkomen: zou u kunnen bevestigen dat met de bepaling ‘De proceskosten zullen worden gecompenseerd (…)’ wordt bedoeld dat partijen hun eigen proceskosten zullen dragen?”



2.4.
Bij e-mail van 27 oktober 2022 bericht mr. De Gruijter aan mr. Verblackt het volgende:“Bijgaand een nieuwe versie van de vaststellingsovereenkomst.Op verzoek van cliënte is deze iets uitgebreid. Verder is een geheimhoudingsclausule opgenomen en is de betalingstermijn aangepast, zodat cliënte genoeg tijd heeft om het bedrag daadwerkelijk over te maken. De overige wijzigingen spreken denk ik voor zich.”Bij de e-mail is een (nieuwe) concept vaststellingsovereenkomst gevoegd, waarvan de bepalingen III sub 1 tot en met 4 gelijkluidend zijn aan de hiervoor onder 2.2 weergegeven bepalingen 1 tot en met 4, met dien verstande dat aan artikel 3 is toegevoegd “inhoudend dat Partijen hun eigen kosten dragen”.
De concept vaststellingsovereenkomst bevat voorts een nieuwe paragraaf IV, waarin opgenomen aanvullende bepalingen 5 tot en met 12. Artikel 5 behelst een geheimhoudingsverplichting ten aanzien van de schikking.



2.5.
Bij e-mail van 27 oktober 2022 heeft mr. Verblackt gereageerd en aangegeven dat reeds onvoorwaardelijk overeenstemming was bereikt in de e-mails van 21 en 25 oktober 2022, dat daarbij geen geheimhouding is overeengekomen en dat [appellant] deze voorwaarde niet accepteert.



2.6.
Hierna hebben partijen nog gecorrespondeerd, maar de vaststellingsovereenkomst is niet getekend.






3Verdere beoordeling


3.1.

[appellant] heeft zijn eis bij akte van 11 november 2022 gewijzigd en vordert thans primair Interbank te veroordelen om op basis van de tussen partijen op 25 oktober 2022 tot stand gekomen overeenkomst een bedrag van € 3.560,00 euro te betalen, onder compensatie van proceskosten.Alle overige, eerder ingestelde vorderingen zoals weergegeven onder 3.1 van het tussenarrest heeft [appellant] gehandhaafd als subsidiaire vordering, waaronder begrepen de vordering om Interbank te veroordelen ‘in de kosten van deze procedure’ hetgeen het hof begrijpt als een verzoek om (uitsluitend) een proceskostenveroordeling in hoger beroep.



3.2.
Blijkens de inhoud van de door partijen overgelegde aktes van 20 december 2022 en 31 januari 2023, betreft de centrale vraag die partijen verdeeld houdt in het kader van de (nieuwe) primaire vordering van [appellant], de vraag of op basis van de e-mails van 21 en 25 oktober 2022 een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen.Het hof is van oordeel dat dit het geval is. Het volgende is daartoe redengevend.



3.3.
Ingevolge artikel 6:217 BW komt een overeenkomst tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Op grond van artikel 6:225 lid 2 BW geldt een tot aanvaarding strekkend antwoord op een aanbod dat slechts op ondergeschikte punten afwijkt van dat aanbod, als aanvaarding en komt de overeenkomst overeenkomstig deze aanvaarding tot stand, tenzij de aanbieder onverwijld bezwaar maakt tegen de verschillen.



3.4.
De e-mails van 21 en 25 oktober 2022 sluiten voor wat betreft de vier daarin genoemde elementen van de overeenkomst, vrijwel naadloos op elkaar aan.Interbank stelt dat dat niet het geval is, gelet op: (i) de omschrijving van het geschil in de overwegingen;(ii) de betaaltermijn; en (iii) de regeling omtrent de proceskosten.



3.5.
Ten aanzien van de in de concept vaststellingsovereenkomst van 25 oktober 2022 opgenomen betaaltermijn tot 31 oktober 2022 (ii) geldt het volgende. In het licht van het feit dat blijkens het aanbod van Interbank van 21 oktober 2022 de bedoeling was – althans zo mocht [appellant] dat gerechtvaardigd begrijpen - dat in ieder geval vóór de geplande mondelinge behandeling van 11 november 2022 zou worden betaald, kwalificeert het hof het opnemen van een betalingstermijn in de concept vaststellingsovereenkomst van 25 oktober 2022 als een afwijking op een ondergeschikt punt. Tegen deze afwijking heeft Interbank niet ‘onverwijld’ bezwaar gemaakt. Immers, in de direct daarop volgende e-mail van mr. De Gruijter van 26 oktober 2022, reageert hij in het geheel niet op de betaaltermijn, maar stelt hij (alleen) een verhelderende vraag over de formulering van de zinsnede met betrekking tot de proceskosten. Hetzelfde geldt ten aanzien van de in het concept opgenomen omschrijving van het geschil in de overwegingen (i), voor zover deze al deel zouden uitmaken van de overeenkomst als zodanig: deze overwegingen kwalificeren als een van het aanbod op ondergeschikte punten afwijkende aanvaarding, omdat de overwegingen niet behoren tot de kernprestaties van de overeenkomst. Ook hiertegen wordt door mr. De Gruijter in zijn reactie van 26 oktober 2022 geen bezwaar gemaakt. Ten aanzien van de proceskosten (iii) geldt dat überhaupt geen sprake is van een afwijking van het aanbod, nu met de in de concept vaststellingsovereenkomst opgenomen term ‘compensatie van proceskosten’ door [appellant] blijkens de nadien gevoerde correspondentie en de toevoeging in de daarna tussen de advocaten uitgewisselde concept vaststellingsovereenkomsten in artikel 3 van de zinsnede ‘inhoudend dat partijen hun eigen kosten dragen’, hetzelfde werd bedoeld als ‘ieder eigen kosten’ zoals vermeld in de e-mail van 21 oktober 2022.



3.6.
De conclusie is dat de primaire vordering van [appellant] voor toewijzing gereed ligt en dat de grieven voor het overige geen bespreking meer behoeven. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Gelet op alle omstandigheden van het geval, en in lijn met de volgens [appellant] bereikte overeenstemming die inhoudt dat partijen ieder de eigen kosten van het hoger beroep dragen, zullen de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.





4
4. De beslissing

Het hof:

vernietigt het bestreden vonnis, met uitzondering van de onder II tot en met IV opgenomen proceskostenveroordeling en de uitvoerbaarverklaring bij voorraad daarvan;

veroordeelt Interbank om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 3.560,--;

compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;

verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af hetgeen anders of meer is gevorderd.


Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Haanappel-van der Burg, T.S. Pieters en J.W. Rutgers door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2023.
Link naar deze uitspraak