Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBMNE:2024:2109 
 
Datum uitspraak:05-04-2024
Datum gepubliceerd:26-04-2024
Instantie:Rechtbank Midden-Nederland
Zaaknummers:23/3083
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Pw. Toekenning bijstandsuitkering. Ingangsdatum. Evenredigheidsbeginsel. Menselijke maat. Beroep ongegrond.
Trefwoorden:bijstandsuitkering
 
Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3083

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 april 2024 in de zaak tussen



[eiseres] , uit [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. T.E. van der Bent),

en



het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder
(gemachtigde: P.J.M. Hendriks).




Inleiding

1. Eiseres heeft vanaf 10 mei 2022 een dienstverband gehad bij de [bedrijf] , waarbij de inkomsten hoger waren dan de voor eiseres geldende bijstandsnorm. Dit dienstverband eindigde op 29 oktober 2022, omdat eiseres ontslag had genomen. Eiseres heeft daarna vanaf 31 oktober 2022 diverse oproepcontracten gehad bij verschillende werkgevers waarbij zij een 0-uren contract had. Omdat eiseres voor (te) weinig uren werd opgeroepen, heeft zij op 10 januari 2023 een aanvraag gedaan voor (aanvullende) bijstand op grond van de Participatiewet (Pw), met als gewenste ingangsdatum 29 oktober 2022.

2. Bij besluit van 23 februari 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering toegekend met ingang van 10 januari 2023. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt omdat zij het niet eens is met de ingangsdatum van de bijstandsuitkering.

3. Met het besluit van 2 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

4. De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.




Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht de bijstandsuitkering niet met terugwerkende kracht tot 29 oktober 2022 heeft toegekend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.

6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Bijzondere omstandigheden

7. In artikel 44, eerste lid, van de Pw is bepaald dat indien door verweerder is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) wordt in beginsel geen bijstand toegekend met terugwerkende kracht. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Ook dit is vaste rechtspraak. Zo’n omstandigheid kan zich voordoen als betrokkene niet eerder in staat was een aanvraag te doen of zich niet eerder kon melden voor een aanvraag.
8. Eiseres stelt dat in haar geval sprake is van bijzondere omstandigheden. Door de schuldhulpverlening is haar opgedragen meer uren te gaan werken en dat kon niet bij [bedrijf] . Daarom heeft zij ontslag genomen bij [bedrijf] . Na haar ontslag is zij een 0-uren contract aangegaan om meer uren te kunnen werken, maar zij was zich hierbij onvoldoende bewust dat één van de gevolgen van een 0-uren contract zou kunnen zijn dat weinig tot geen uren wordt gewerkt en als gevolg daarvan geen (althans minder) inkomsten worden ontvangen. Van belang is dat bij een 0-uren contract niet op voorhand kan worden vastgesteld of er recht is op (aanvullende) bijstand. Alles bij elkaar is eiseres van mening dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat (aanvullende) bijstand met terugwerkende kracht tot 29 oktober 2022 had moeten worden verleend.
9. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in rechtsoverweging 7. In de periode tussen het ontslag bij [bedrijf] en haar aanvraag voor een bijstandsuitkering lagen de inkomsten van eiseres onder de bijstandsnorm. Dat was, in ieder geval, eind november 2002 al duidelijk. Pas op 10 januari 2023 heeft eiseres een aanvraag ingediend. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, die meebrachten dat de aanvraag niet eerder dan 10 januari 2023 kon worden ingediend. Dat eiseres een bewindvoerder had die namens haar de aanvraag heeft ingediend maakt de beoordeling niet anders. Het is vaste rechtspraak dat het handelen van de bewindvoerder voor rekening van eiseres komt. De rechtbank ziet geen aanleiding van deze rechtspraak af te wijken, omdat naar eiseres stelt haar ‘doenvermogen’ beperkt is. Dat eiseres heeft gehandeld conform hetgeen haar vanuit de gemeentelijke schuldhulpverlening was opgedragen levert ook geen bijzondere omstandigheid op. Dit doet niet af aan wat hiervoor is overwogen, namelijk dat niet valt in te zien dat eiseres de aanvraag niet eerder dan 10 januari 2023 kon indienen. Het is ten slotte vaste rechtspraak dat het verkeren in bijstandbehoevende omstandigheden op zichzelf geen bijzondere omstandigheid is, die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigt. De beroepsgrond slaagt niet.






Evenredigheidsbeginsel


10. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat van strijd met het evenredigheidsbeginsel geen sprake is. De nadelige gevolgen van de afwijzing van bijstand over de periode 29 oktober 2022 tot 10 januari 2023 zijn volgens verweerder niet onevenredig in verhouding tot het belang dat met toepassing van artikel 44 van de Pw wordt gediend.
10. Eiseres stelt dat wel sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Zij lijdt substantieel financieel nadeel door het feit dat pas bijstand is toegekend met ingang van 10 januari 2023. Dit nadelige gevolg staat volgens eiseres niet in verhouding tot het doel dat is gediend met de toepassing van artikel 44, eerste lid, van de Pw. Niet is gebleken dat verweerder ten tijde van de aanvraag geen zorgvuldige beoordeling meer kon uitvoeren naar het recht op bijstand vanaf 29 oktober 2022. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar standpunt onder meer naar de uitspraak van de CRvB van 13 december 2022. Die zaak ging weliswaar om een buiten behandelingstelling van een aanvraag, maar de overwegingen in die uitspraak zijn ook hier van belang. Onder meer is in die uitspraak overwogen dat het verkeren in bijstandbehoevende omstandigheden en het feit dat er geen belangen van derden in het geding zijn zwaar moeten wegen.
12. De rechtbank moet beoordelen of de nadelige gevolgen van het bestreden besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doel.

13. Verweerder heeft belang bij het bepalen van een objectieve ingangsdatum van het recht op bijstand, ter verduidelijking voor betrokken partijen alsmede in het kader van een gelijke behandeling van aanvragers. Verder is van belang dat verweerder op de zitting heeft aangevoerd dat eiseres mogelijk verwijtbaar werkloos is geworden, omdat zij zelf ontslag heeft genomen bij [bedrijf] . Verweerder heeft nu, bij de toekenning van bijstand met ingang van 10 januari 2023, afgezien van het opleggen van een maatregel. Wanneer bijstand zou moeten worden toegekend met ingang van 29 oktober 2022 gaat verweerder, zo heeft hij op de zitting aangekondigd, alsnog onderzoeken of een maatregel op zijn plaats is. Dat betekent dat er aan de zijde van verweerder sprake is van een extra bestuurslast. Voor eiseres is het financiële nadeel dat zij lijdt omdat pas vanaf 10 januari 2023 bijstand is toegekend beperkt gebleven. Eiseres heeft immers wel inkomsten gehad uit haar 0-uren contract(en). Uit de gingstukken blijkt verder dat eiseres, die ten tijde in geding een schuld had van ruim € 19.000,-, op 29 oktober 2022 een positief banksaldo had van € 7.691,19 en op 31 december 2022 een positief saldo van € 8.549,12. Niet is gebleken van ernstige (financiële) gevolgen, omdat eiseres in de periode in geding inkomsten had onder de voor haar geldende bijstandsnorm. Ook is niet gesteld of gebleken dat eiseres haar vaste lasten in de periode in geding niet heeft kunnen betalen. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is daarom geen sprake. In de verwijzing door eiseres naar de uitspraak van de CRvB van 13 oktober 2022 ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet. Menselijke maat
13. Tot slot heeft eiseres een beroep gedaan op de ‘menselijke maat’. Van belang is dat eiseres heeft gehandeld conform hetgeen haar vanuit de gemeentelijke schuldhulpverlening is opgedragen. Het ‘doenvermogen’ van eiseres is beperkt, wat ook blijkt uit het feit dat zij onder bewind staat. Het besluit van verweerder vergroot alleen maar de schuldenproblematiek van eiseres.
13. De rechtbank is van oordeel, met name gelet op wat in rechtsoverweging 13. is overwogen, dat van handelen door verweerder in strijd met de ‘menselijke maat’ geen sprake is. De beroepsgrond slaagt niet.



Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.




Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.




Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Ettikhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2024.













griffier


rechter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.



ECLI:NL:CRVB:2022:212.


ECLI:NL:CRVB:2022:212.


ECLI:NL:CRVB:2021:2172.


ECLI:NL:CRVB:2022:3449.


ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9646.


ECLI:NL:CRVB:2022:2793.
Link naar deze uitspraak