Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBOVE:2024:3963 
 
Datum uitspraak:24-07-2024
Datum gepubliceerd:26-07-2024
Instantie:Rechtbank Overijssel
Zaaknummers:C/08/303191 / HA ZA 23-37
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Tussen partijen is een overeenkomst tot aanneming van werk gesloten: partij B zou in de woning van partij A nieuwe kunststofkozijnen en rolluiken leveren en plaatsen en partij A zouden daar € 24.500,00 voor betalen. Volgens partij A heeft partij B de werkzaamheden niet deugdelijk uitgevoerd, wat wordt ondersteund door de twee deskundigenrapporten. Ondanks aanmaning daartoe is partij B niet overgegaan tot (goed en deugdelijk) herstel. Er is sprake van een tekortkoming in de nakoming. Daarom vorderen partij A c.s. onder andere vervangende en bijkomende schadevergoeding. Partij B is het niet eens met de vordering. Bovendien moet voor een beroep op een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst sprake zijn van verzuim en daarvan is geen sprake. Partij B vindt dat partij A zelf in verzuim zijn. Partij B vordert in reconventie betaling van het nog openstaande bedrag. De rechtbank oordeelt in deze zaak dat partij B tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Van schuldeisersverzuim aan de kant van partij A is geen sprake. De rechtbank wijst de vordering in conventie tot vergoeding van vervangende en bijkomende schadevergoeding van partij A deels toe. Ook de vordering in reconventie van partij B wijst de rechtbank toe. Omdat partij A een beroep hebben gedaan op verrekening, zal de rechtbank daar rekening mee houden in de beslissing. Omdat partij B grotendeels ongelijk krijgt, wordt partij B in de proceskosten veroordeeld.
Trefwoorden:burgerlijk wetboek
tarieven
wettelijke rente
 
Uitspraak
RECHTBANK Overijssel

Civiel recht

Zittingsplaats Almelo

Zaaknummer: C/08/303191 / HA ZA 23-372


Vonnis van 24 juli 2024


in de zaak van




1 [partij A1] ,
te [woonplaats 1] ,2. [partij A2],
te [woonplaats 2] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [partij A] c.s.,
advocaat: mr. I. Westendorp-de Boer,

tegen



[partij B] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B] ,
advocaat: mr. A. de Rooij.





1De procedure


1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 september 2023, - de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van 13 december 2023,- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald van 13 december 2023,- de conclusie van antwoord in reconventie van 24 januari 2024,- de akte houdende vermeerdering van eis en houdende overlegging producties van [partij A] c.s.,- de mondelinge behandeling van 24 april 2024, waarbij verschenen zijn de heer en mevrouw [partij A] , bijgestaan door mr. Westendorp-de Boer. Namens [partij B] zijn de heren [naam 1] en [naam 2] verschenen, bijgestaan door mr. De Rooij. De advocaten hebben spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. De griffier heeft ook aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.



1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.






2De zaak en de beslissing samengevat

2.1.
Tussen partijen is een overeenkomst tot aanneming van werk gesloten: [partij B] zou in de woning van [partij A] c.s. nieuwe kunststofkozijnen en rolluiken leveren en plaatsen en [partij A] c.s. zouden daar € 24.500,00 voor betalen. Volgens [partij A] c.s. heeft [partij B] de werkzaamheden niet deugdelijk uitgevoerd, wat wordt ondersteund door de twee deskundigenrapporten. Ondanks aanmaning daartoe is [partij B] niet overgegaan tot (goed en deugdelijk) herstel. Er is sprake van een tekortkoming in de nakoming. Daarom vorderen [partij A] c.s. onder andere vervangende en bijkomende schadevergoeding. [partij B] is het niet eens met de vordering. Bovendien moet voor een beroep op een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst sprake zijn van verzuim en daarvan is geen sprake. [partij B] vindt dat [partij A] c.s. zelf in verzuim zijn. [partij B] vordert in reconventie betaling van het nog openstaande bedrag.



2.2.
De rechtbank oordeelt in deze zaak dat [partij B] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Van schuldeisersverzuim aan de kant van [partij A] c.s. is geen sprake. De rechtbank wijst de vordering in conventie tot vergoeding van vervangende en bijkomende schadevergoeding van [partij A] c.s. deels toe. Ook de vordering in reconventie van [partij B] wijst de rechtbank toe. Omdat [partij A] c.s. een beroep hebben gedaan op verrekening, zal de rechtbank daar rekening mee houden in de beslissing. Omdat [partij B] grotendeels ongelijk krijgt, wordt [partij B] in de proceskosten veroordeeld.





3De feiten in conventie en in reconventie


3.1.
Op 16 september 2020 is tussen [partij A] c.s. en [partij B] een overeenkomst gesloten voor de levering en plaatsing van kunststofkozijnen, tegen betaling van een bedrag van € 24.500,00.



3.2.
In de eerste helft van december 2020 heeft [partij B] de werkzaamheden bij

[partij A] c.s. verricht.



3.3.
Op 18 december 2020 is er een ‘oplevering montage’ formulier ingevuld. Hierop staat ingevuld welke resterende werkzaamheden [partij B] nog moet verrichten. Ook staat als opmerking/bijzonderheid opgenomen dat [partij A] c.s. 80% zouden aanbetalen op de opleverdatum. [partij A] c.s. hebben vervolgens € 19.600,00 (dat is 80%) betaald en er is een bedrag van € 4.900,00 onbetaald gelaten.



3.4.
Op 18 en 19 februari 2021 heeft [partij B] de resterende (herstel)werkzaamheden uitgevoerd.



3.5.
Bij e-mail van 26 april 2021 hebben [partij A] c.s. aan [partij B] een opsomming gegeven van werkzaamheden die nog moeten worden uitgevoerd. Verder hebben [partij A] c.s. verzocht om de werkzaamheden voor eind mei 2021 uit te voeren, zodat zij over kunnen gaan tot betaling van het restant van het bedrag. [partij B] heeft bij e-mail van 30 april 2021 geantwoord dat ze alles zo goed mogelijk wil oplossen.



3.6.
In de periode erna is [partij B] bij [partij A] c.s. geweest om (herstel)werkzaamheden te verrichten.


[partij A] c.s. zijn niet tevreden over de verrichte (herstel)werkzaamheden en hebben bij e-mail van 14 juni 2021 [partij B] gewezen op de punten die nog hersteld moeten worden. Dit heeft geresulteerd in een afspraak op 22 juli 2021.


3.7.
Op 22 juli 2021 is er opnieuw een ‘oplevering montage’ formulier ingevuld, met daarop omschreven de resterende werkzaamheden.



3.8.
Bij brief van 8 november 2021 hebben [partij A] c.s. een ingebrekestelling gestuurd, met daarin opgenomen een laatste kans aan [partij B] om de overeenkomst alsnog na te komen. [partij A] c.s. hebben onder andere opgesomd dat de tuindeuren lek zijn en klemmen, dat scharnieren loskomen van het kozijn, dat de dorpel veel te hoog is, dat er beschadigingen zijn ontstaan aan deur(kozijn) en dorpel, dat de rolluiken niet allemaal afsluiten, dat het badkamerraam scheef zit et cetera. [partij A] c.s. hebben [partij B] in de gelegenheid gesteld om de genoemde werkzaamheden binnen vier weken na dagtekening van de brief uit te voeren.


3.9.
Bij e-mail van 16 november 2021 heeft [partij B] toegezegd de punten op te willen lossen die aan haar te wijten zijn. [partij B] heeft ook genoemd dat zij afhankelijk zijn van verschillende leveranciers (kozijnen, rolluiken).



3.10.
Op 23 december 2021 is [partij B] en de leverancier van de achtergevel kozijnen (Kozijnbouw Enschede) bij [partij A] c.s. geweest voor een opname van wat er nog moet gebeuren. Op 24 januari 2022 heeft Kozijnbouw Enschede een verslag verstuurd met een oplossing voor de geconstateerde gebreken aan de achterpui. In dit verslag staat onder meer dat is geconcludeerd dat Kozijnbouw een kozijn heeft uitgeleverd waar de deuren te groot van zijn. Als oplossing wordt voorgesteld dat Kozijnbouw opnieuw zal inmeten en de deuren gaat vervangen. Tot een herstel van de gebreken heeft dit echter niet geleid.



3.11.
Bij e-mail van 3 februari 2022 heeft (de voormalig advocaat van) [partij A] c.s. aan [partij B] laten weten dat ze het werk van [partij B] door een deskundige willen laten beoordelen. Voor zover van belang staat in deze e-mail:‘(…)Uit uw opstelling komt naar voren dat u de ingebrekestelling naast u neer heeft gelegd en kennelijk niet meer kunt of wilt doen. In ieder geval is er geen basis meer om samen ver te gaan.(…)Uw passiviteit na de ingebrekestelling heeft er toe geleid dat de familie [partij A] nu besloten heeft -straks na kennisneming van de uitkomst van het deskundigenonderzoek- een derde in te schakelen om de gebreken te herstellen en het werk af te maken.Wij stellen ons voor om dus eerst een deskundige het werk te laten beoordelen en de kosten van herstel en afbouw vast te stellen. Bij de inspectie door de deskundige kunt u aanwezig zijn. De uitkomst van het deskundigenonderzoek kan eventueel de basis vormen om tot onderlinge afrekening te komen.(…)’.


[partij B] heeft bij e-mail van 7 februari 2022 gereageerd. Samengevat heeft [partij B] aangegeven de opdracht graag af te willen maken. Als het na oplevering niet volgens afspraak is, dan kan alsnog een expertiserapport worden opgesteld. De voormalig advocaat van [partij A] c.s. heeft bij e-mail van 17 februari 2022 laten weten dat er een deskundige wordt ingeschakeld.


3.12.
Op 31 maart 2022 heeft de deskundige, [naam 3] van [bedrijf](hierna: [naam 3] ) onderzoek gedaan naar de werkzaamheden van [partij B] . Zowel [partij A] c.s. als [partij B] waren aanwezig. De bevindingen en herstelmogelijkheden zijn vastgelegd in het deskundigenrapport van 5 mei 2022 (hierna: eerste deskundigenrapport). De herstelkosten zijn begroot op € 7.325,66 inclusief btw. De achterpui is nog niet meegenomen in de berekening, omdat het daadwerkelijk toe te passen type kozijn nog niet bekend is.



3.13.
Bij brief van 31 augustus 2022 heeft (de advocaat van) [partij B] gereageerd op het eerste deskundigenrapport, waarin [partij B] -samengevat weergegeven- onder andere heeft erkend dat één en ander niet helemaal goed is gegaan. Ook heeft [partij B] een aanbod tot uitvoering van de herstelwerkzaamheden gedaan, welk aanbod door [partij A] c.s. onder voorwaarden is geaccepteerd. [partij A] c.s. hebben verzocht om een herstelplan, zodat zij dat konden bespreken met de deskundige, [naam 3] . Het herstelplan is opgemaakt op 15 september en ontvangen op 16 september 2022. Over het herstelplan en de uit te voeren herstelwerkzaamheden is tussen de gemachtigden van partijen meerdere keren gecorrespondeerd.



3.14.
Bij e-mail van 21 oktober 2022 heeft de advocaat van [partij B] samengevat laten weten dat zij bereid is om te herstellen naar eigen inzicht. Ook heeft [partij B] geschreven dat [partij A] c.s. in schuldeisersverzuim verkeren, omdat zij herstel (blijven) weigeren. In antwoord op deze mail hebben [partij A] c.s. samengevat verwezen naar het eerste deskundigenrapport, daarin staan de herstelwerkzaamheden die moeten worden uitgevoerd. Ook schrijven [partij A] c.s. dat van schuldeisersverzuim geen sprake is.



3.15.
Bij e-mail van 27 oktober 2022 heeft de advocaat van [partij B] , voor zover van belang, laten weten:‘(…)Wat betreft de achter-pui geldt dat uw cliënten inderdaad de keuze hebben tussen tuindeuren en een schuifpui. Er zal tijdens de herstelwerkzaamheden in week 45 een plan van aanpak moeten worden besproken, wat betreft de pui/tuindeuren. Cliënte kan uw cliënten dan tijdens het inmeten adviseren over de mogelijkheden. Cliënte zal de fabrikant dan vervolgens kunnen verzoeken om tekeningen te maken. Dat zijn algemene tekeningen/schetsen van hoe de pui of de tuindeuren er zelf uit zullen zien.(…)’.



3.16.
Op 7 en 8 november 2022 hebben de herstelwerkzaamheden (van de andere zaken dan het kozijn in de achterpui) plaatsgevonden. Tijdens deze dagen hebben [partij A] c.s. een tekening aan [partij B] laten zien, met de wensen voor de achterpui en getekend met het aanzicht van binnen. [partij B] heeft vervolgens de achterpui ingemeten en een tekening gemaakt met het aanzicht van buiten.



3.17.
In de periode na de herstelwerkzaamheden hebben [partij A] c.s. gevraagd of [partij B] het werk als gereed beschouwt, behoudens de achterpui. Verder is gevraagd naar de tekeningen van de achterpui. Bij e-mail van 6 december 2022 heeft [partij B] -samengevat- laten weten dat alle gebreken zijn opgelost, op de achterpui na. Ook staat in de e-mail opgenomen dat als [partij A] c.s. zouden kiezen voor een schuifpui, deze optie hogere kosten met zich mee zal brengen (indien de schuifpui groter wordt dan de tuindeuren). [partij B] is in afwachting wat de meerprijs is voor een (grotere) schuifpui.



3.18.
Op 8 februari 2023 hebben [partij A] c.s. aan [partij B] laten weten dat de uitgevoerde herstelwerkzaamheden niet voldoende zijn geweest om de gebreken zoals in het eerste deskundigenrapport staan verwoord, te herstellen. Ook wordt gevraagd wanneer de achterpui wordt geplaatst, en wordt gesteld dat over extra kosten nimmer is gesproken. Verder schrijven [partij A] c.s. dat de herstelwerkzaamheden van [partij B] zullen worden beoordeeld door de deskundige en dat er een nieuw onderzoeksrapport zal worden opgesteld.



3.19.
Bij e-mail van 1 maart 2023 wordt door (de huidige advocaat van) [partij A] c.s. aan [partij B] een termijn (binnen 3 weken na 1 maart 2023) gegeven om de achterpui in te meten en te plaatsen. Aan deze sommatie is geen gehoor gegeven.



3.20.
Op 15 maart 2023 heeft (de advocaat van) [partij B] een e-mail gestuurd aan (de advocaat van) [partij A] c.s. Voor zover van belang staat daarin: ‘(…)De vervangende schuifpui heeft dezelfde grootte als de huidige tuindeuren. Uw cliënten menen echter, gebaseerd op een door hen zelf getekende tekening, recht te hebben op een veel grotere schuifpui (…) De tekening is niet gemaakt door cliënte en het is ook niet kosteloos aangeboden. Uw cliënten kunnen kiezen voor een grotere schuifpui tegen een meerprijs van € 4.998,- incl. btw. Het is niet meer dan redelijk dat uw cliënten betalen voor deze optie.(…)’.

Namens [partij A] c.s. is op 23 maart 2023 gereageerd op de inhoud van de e-mail. Samengevat staat daarin dat [partij B] niet eerder heeft gemeld dat de getekende pui groter is en dat er aanvullende kosten aan vast zitten. [partij B] weigert nakoming ten aanzien van de achterpui. [partij A] c.s. hebben [partij B] in de gelegenheid gesteld om de achterpui in de huidige staat te herstellen en te vervangen door een schuifpui zoals ingemeten tijdens de hersteldagen in november 2022.


3.21.
Op 31 maart 2023 heeft het tweede onderzoek van de deskundige, [naam 3] van [bedrijf] , plaatsgevonden.



3.22.
Op 20 april 2023 wordt [partij B] voor de laatste keer gesommeerd om het gebrekkige werk te herstellen. Voor zover van belang staat in de brief:‘(…)Aangezien [partij B] de door cliënten geconstateerde gebreken op 31 maart jl. heeft kunnen bekijken en beoordelen, stel ik [partij B] hierbij in de allerlaatste gelegenheid om over te gaan tot deugdelijk herstel van de gebreken die zijn vastgesteld door [bedrijf] in het Eerste Deskundigenrapport van 5 mei 2022 en onvoldoende en ondeugdelijk zijn hersteld op 7 en 8 november 2022 alsmede de gebreken die zijn besproken tijdens de rondgang op 31 maart jl.(…)’.



3.23.
Op 16 mei 2023 is door deskundige [naam 3] van [bedrijf] het tweede deskundigenrapport uitgebracht. De conclusie is -samengevat- dat de gebreken niet naar behoren zijn hersteld en dat de uitgevoerde werkzaamheden ook niet hebben geleid tot verbetering. De eerder begrote herstelkosten worden gehandhaafd, echter moeten deze vanwege prijsstijgingen met 15% worden verhoogd tot een bedrag van € 7.034,03 inclusief btw. Verder zijn er bijkomende kosten begroot (loshalen kozijnen en plaatsen rubbers, aanbrengen deugdelijke waterkering en verwijderen erosievlekken), waardoor de herstelkosten in totaal € 9.769,03 inclusief btw zijn. De door [partij B] geboden oplossing voor de achterpui is ook als onvoldoende beoordeeld om de geconstateerde gebreken aan de achtergevel te herstellen. De deskundige acht het, door een gemaakte meetfout van [partij B] , noodzakelijk om de gehele achterpui op de begane grond te vervangen. De kosten voor het verwijderen en aanpassen van de achterpui, maar ook het afvoeren van het geheel en het leveren en plaatsen van nieuwe kozijnen is begroot op € 9.830,00 inclusief btw.



3.24.
Bij brief van 21 juni 2023 hebben [partij A] c.s. het tweede deskundigenrapport aan (de advocaat van) [partij B] verstuurd. Samengevat staat in deze brief dat, gelet op de inhoud van de twee deskundigenrapporten en gelet op de herstelwerkzaamheden in november 2022 die niet tot verbetering hebben geleid, [partij B] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Er kleven ernstige gebreken aan de door [partij B] uitgevoerde werkzaamheden. De geboden oplossing voor de achterpui is onvoldoende om de gebreken aan de achtergevel te herstellen. [partij A] c.s. verwachten niet dat [partij B] de gebreken nog zal herstellen. [partij B] is in verzuim, omdat zij ondanks herhaalde ingebrekestelling de overeenkomst met cliënten niet deugdelijk is nagekomen. Vanwege het verzuim wordt de vordering omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding ex artikel 6:87 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). [partij A] c.s. vorderen € 57.010,31 aan schadevergoeding.



3.25.
Bij e-mail van 5 juli 2023 heeft de advocaat van [partij B] een voorstel gedaan om de kwestie in der minne te schikken.





4Het geschil


in conventie



4.1.

[partij A] c.s. vorderen -samengevat en na vermeerdering van eis- dat de rechtbank voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [partij B] veroordeelt tot betaling aan [partij A] c.s. een bedrag van € 41.230,00 aan vervangende schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 5 juli 2023, althans subsidiair vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van volledige betaling;
2. [partij B] veroordeelt tot betaling aan [partij A] c.s. een bedrag van € 11.110,81 aan gevolgschade, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 5 juli 2023, althans subsidiair vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van volledige betaling;
3. [partij B] veroordeelt tot betaling aan [partij A] c.s. een bedrag van € 4.222,90 vanwege kosten expertiserapporten ex artikel 6:96 lid 2 sub b BW, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 5 juli 2023, althans subsidiair de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van volledige betaling;
4. [partij B] veroordeelt tot betaling aan [partij A] c.s. een bedrag van € 17.491,15 vanwege kosten advocaat ex artikel 6:96 lid 2 sub b althans subsidiair sub c BW, althans meer subsidiair overeenkomst de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten en het bijbehorende Besluit van € 3.760,46, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 5 juli 2023, althans subsidiair vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de volledige betaling;
5. [partij B] veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW;
6. althans een zodanige veroordeling uitspreekt als de rechtbank juist acht.



4.2.
Ter onderbouwing van de vordering hebben [partij A] c.s. -samengevat- naar voren gebracht dat sprake is van een overeenkomst tot aanneming van werk. De door [partij B] uitgevoerde werkzaamheden zijn niet op een deugdelijke wijze verricht. Bij herhaling hebben [partij A] c.s. verzocht om de werkzaamheden te herstellen, maar [partij B] heeft daaraan geen gevolg gegeven. [partij A] c.s. stellen dat [partij B] in verzuim is. Er zijn ingebrekestellingen verstuurd op 8 november 2020, 1 en 23 maart 2023 en 20 april 2023. [partij B] heeft zich niet tijdig uitgelaten over de wijze van herstel en de termijn. De uiteindelijk door [partij B] voorgestelde oplossing, is onvoldoende. Dat zegt ook de deskundige in zijn tweede deskundigenrapport. Aangezien [partij B] weigert tot herstel over te gaan, vorderen [partij A] c.s. nu onder andere vervangende schadevergoeding en vergoeding van bijkomende schade.



4.3.

[partij B] voert verweer en stelt zich -samengevat- op het standpunt dat er geen sprake is van verzuim. [partij B] heeft steeds herstel aangeboden en is meerdere keren langs geweest om herstelwerkzaamheden te verrichten. Ook stelt [partij B] actie hebben ondernomen richting de leverancier van de kozijnen en de leverancier van de rolluiken. Het is volgens [partij B] [partij A] c.s. geweest die het aangeboden herstel hebben verhinderd door enerzijds geen keuze te maken wat voor soort achterpui ze wilden en anderzijds ze niet concreet hebben aangegeven welke overige tekortkomingen er nog kleven aan het werk. Dit is pas naar voren gekomen in het tweede deskundigenrapport, maar daarna zijn [partij A] c.s. meteen overgegaan tot een omzettingsverklaring naar vervangende schadevergoeding. Daarom zijn [partij A] c.s. zelf in verzuim en kan [partij B] niet in verzuim raken, laat staan dat de vordering kan worden omgezet. Verder betwist [partij B] de bijkomende schade.


in reconventie




4.4.

[partij B] vordert -samengevat- dat de rechtbank [partij A] c.s. veroordeelt tot betaling aan [partij B] van een bedrag van € 4.900,00 te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag berekend vanaf 13 december 2023 tot de dag van volledige betaling. Tevens vordert [partij B] veroordeling van [partij A] c.s. in de kosten van de procedure.



4.5.

[partij B] stelt ter onderbouwing van haar vordering dat [partij A] c.s. slechts 80% van de overeengekomen prijs hebben betaald. Daarom vordert [partij B] het restant bedrag van € 4.900,00. Het beroep van [partij A] c.s. op opschorting is onterecht, omdat [partij A] c.s. in schuldeisersverzuim verkeren.



4.6.

[partij A] c.s. voeren verweer en stellen -samengevat- dat er afwijkende afspraken zijn ten opzichte van de overeenkomst. Ter onderbouwing van hun standpunt verwijzen [partij A] c.s. naar een e-mail van 16 september 2022. [partij B] heeft afstand gedaan van de resterende € 4.900,00 en daarom gaan [partij A] c.s. er van uit dat [partij B] geen aanspraak meer zou maken op het resterende bedrag. Het beroep op opschorting is terecht gedaan. Het is [partij B] die de overeenkomst niet correct is nagekomen. Van schuldeisersverzuim is geen sprake. Als [partij A] c.s. wel een bedrag verschuldigd zouden zijn, dan doen zij een beroep op verrekening.


4.7.
Op de stellingen van partijen in conventie en in reconventie wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.





5De beoordeling in conventie en in reconventie


5.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.



5.2.
Tussen partijen is een overeenkomst tot stand gekomen op grond waarvan [partij B] kunststofkozijnen in de woning van [partij A] c.s. zou leveren en plaatsen. Gelet op de aard van de prestaties dient de overeenkomst tussen partijen te worden aangemerkt als een overeenkomst van aanneming van werk in de zin van artikel 7:750 BW.


Tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst
5.3. De eerste vraag die beantwoord moet worden is of er sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst ex artikel 6:74 BW aan de zijde van [partij B] . Volgens [partij A] c.s. moet die vraag bevestigend beantwoord worden. Dat het werk ondeugdelijk is wordt volgens [partij A] c.s. ook bevestigd door de twee deskundigenrapporten van de heer [naam 3] van de [bedrijf] . [partij B] erkent tot op zekere hoogte dat niet alles goed is gegaan, maar zij heeft er wel alles aan willen doen om het op te lossen. Dat nog niet alles is opgelost, met name de achterpui, komt door toedoen van [partij A] c.s. zelf. Er is volgens [partij B] sprake van schuldeisersverzuim.



5.4.
De rechtbank is van oordeel dat [partij B] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Niet alleen erkent [partij B] dat tot op zekere hoogte ook zelf, ook de twee rapporten van de deskundige bevestigen dat. [partij A] c.s. hebben [partij B] voldoende kansen geboden om de werkzaamheden te herstellen en uit te voeren. Ondanks dat [partij B] zich welwillend heeft opgesteld, is het helaas niet tot een deugdelijk resultaat gekomen. Daarmee staat vast dat [partij B] de overeengekomen werkzaamheden ondeugdelijk heeft uitgevoerd. Dit levert een tekortkoming op in de nakoming van de overeenkomst.



5.5.
Artikel 6:74, lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis (in dit geval: de overeenkomst van 16 september 2020), de schuldenaar ( [partij B] ) verplicht om de schade die de schuldeiser ( [partij A] c.s.) daardoor lijdt, te vergoeden. Uit lid 2 van artikel 6:74 BW volgt dat, als nakoming nog niet blijvend onmogelijk is, lid 1 pas geldt als de schuldenaar in verzuim is gebracht. [partij B] betwist dat zij in verzuim is komen te verkeren, omdat zij de gelegenheid had moeten krijgen om de gebreken binnen redelijke termijn weg te nemen ex artikel 7:759 lid 1 BW. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [partij A] c.s. [partij B] meerdere keren in de gelegenheid gesteld om tot herstel over te gaan. Er zijn meerdere sommaties en ingebrekestellingen verstuurd. De stelling van [partij B] dat zij zich altijd welwillend heeft opgesteld, is juist, echter laat dit onverlet dat de problemen tot op heden niet zijn opgelost. Bepalend is of [partij B] voldoende mogelijkheid heeft gekregen om de gebreken te herstellen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval en dus is voldaan aan artikel 7:759 lid 1 BW. De conclusie is dat [partij B] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen.






Schuldeisersverzuim



5.6.
In beginsel is artikel 6:74 BW bepalend voor de aansprakelijkheid van [partij B] als schuldenaar. Dit kan anders zijn als sprake is van schuldeisersverzuim aan de zijde van [partij A] c.s., waar [partij B] een beroep op doet.



5.7.

[partij B] stelt altijd bereid te zijn geweest om tot herstel van de gebreken over te gaan. Ook is [partij B] meerdere keren ter plaatse geweest om (herstel)werkzaamheden te verrichten. Volgens [partij B] hebben [partij A] c.s. het aangeboden herstel verhinderd: enerzijds door geen keuze te maken voor het soort (schuif)pui dat [partij B] bereid was te plaatsen en anderzijds door niet concreet aan te geven welke tekortkomingen er nog meer zouden kleven aan het werk. Daarom is volgens [partij B] sprake van schuldeisersverzuim. [partij A] c.s. betwisten dat sprake is van schuldeisersverzuim, omdat er geen sprake is van een gebrek aan medewerking aan hun zijde. Ook worden er geen onredelijke eisen gesteld bij nakoming van de overeenkomst. [partij A] c.s. stellen juist vragen om meer duidelijkheid te krijgen. De door [partij B] geboden oplossing was niet voldoende, zo stellen [partij A] c.s.



5.8.
Of sprake is van schuldeisersverzuim, zal hierna blijken. Eerst zal de rechtbank uitleggen wat schuldeisersverzuim is. De schuldeiser – in casu [partij A] c.s. – komt in verzuim, wanneer nakoming van de verbintenis verhinderd wordt doordat de daartoe noodzakelijke medewerking niet wordt verleend of doordat een ander beletsel van zijn zijde opkomt, tenzij de oorzaak van de verhindering hem niet kan worden toegerekend.
Met andere woorden: schuldeisersverzuim veronderstelt dat de schuldenaar – in casu [partij B] – niet kan nakomen uitsluitend doordat een beletsel van de kant van de schuldeiser bestaat.
Verder is relevant dat de partij die zich beroept op schuldeisersverzuim dient te stellen en zo nodig te bewijzen dat de nakoming van haar verbintenis verhinderd wordt doordat de schuldeiser de daartoe noodzakelijke medewerking niet verleent of doordat een ander beletsel van zijn zijde opkomt. Tenzij de schuldeiser zich erop beroept dat de oorzaak van de verhindering hem niet kan worden toegerekend, want dan ligt de bewijslast weer bij de schuldeiser.



5.9.
Met in achtneming van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat géén sprake is van schuldeisersverzuim aan de kant van [partij A] c.s. en zij motiveert dat als volgt. Uit de overgelegde stukken volgt dat [partij A] c.s. [partij B] continu, over de periode van december 2020 tot en met juni 2023 (het moment van de omzettingsverklaring) in de gelegenheid hebben gesteld om herstelwerkzaamheden te verrichten en het afgesproken werk af te maken. Het standpunt van [partij B] dat [partij A] c.s. het aangeboden herstel hebben verhinderd, volgt de rechtbank dan ook niet. Dat het op zeker moment moeilijker werd om afspraken te maken met [partij A] c.s. en zij eerst een deskundige wilden inschakelen voordat [partij B] herstel mocht uitvoeren, moet in het licht van de verhouding tussen [partij B] en [partij A] c.s. als consument, en gezien de reeds lang lopende discussie, voor risico van [partij B] komen. Dat [partij A] c.s. na het tweede deskundigenrapport over zijn gegaan tot een omzettingsverklaring en daardoor zelf in verzuim zijn geraakt, zoals door [partij B] wordt gesteld, volgt de rechtbank evenmin. Toen de deskundige voor de tweede keer het (herstel)werk kwam beoordelen, was op dat moment al duidelijk dat [partij B] de werkzaamheden niet deugdelijk had hersteld. [partij B] wist op dat moment ook dat er nog werk aan de winkel was. Na die tweede opname door de deskundige hebben [partij A] c.s. nog diverse keren met [partij B] gecorrespondeerd over nog uit te voeren werkzaamheden. [partij B] heeft daaraan geen gehoor gegeven. Dat [partij B] mede afhankelijk was van derden, is niet aan [partij A] c.s. te wijten. Van [partij B] als professioneel handelende partij had meer verwacht mogen worden. Dat [partij A] c.s. na ontvangst van het tweede deskundigenrapport over zijn gegaan tot een omzettingsverklaring, kan de rechtbank wel begrijpen en maakt niet dat daarom gezegd kan worden dat zij in verzuim zijn geraakt. Daarvoor is er te veel gebeurd en hebben [partij A] c.s. genoeg kansen tot herstel geboden.

Waar het de achterpui betreft is de rechtbank eveneens van oordeel dat [partij A] c.s. niet in schuldeisersverzuim zijn geraakt. [partij B] heeft aangevoerd dat zij niet tot herstel over kon gaan omdat [partij A] c.s. geen keuze maakte over openslaande deuren of (tegen meerprijs) een schuifpui. Daarom, zo stelt [partij B] , kon zij ook niet inmeten en bestellen om de overeenkomst na te komen.
De rechtbank ziet wel dat er sprake is van miscommunicatie waarbij op enig moment sprake was van een schuifpui (voor het eerst als optie genoemd in het eerste deskundigenrapport) en [partij A] c.s. zelf een tekening hebben gemaakt die door [partij B] zo is geïnterpreteerd dat het kozijn daarmee groter werd dan de oorspronkelijk aangeboden openslaande deuren. [partij B] heeft die tekening min of meer overgenomen. Voor [partij B] was wellicht duidelijk dat als [partij A] c.s. dit wilden, daar een meerprijs voor gold, maar voor [partij A] c.s. was dat kennelijk niet duidelijk. In elk geval is dat niet eerder dan bij mail van 6 december 2022 ter sprake gekomen (dat blijkt althans nergens uit) terwijl toen al vele malen was gecommuniceerd over eventueel een schuifpui. Naar het oordeel van de rechtbank komt het voor rekening en risico van [partij B] , als de in dit geval professionele partij, dat dit probleem ontstond en niet eerder opgehelderd is, waardoor [partij A] c.s. vasthielden aan een schuifpui maar niet bereid waren een meerprijs te betalen, en er zo niet tot herstel is overgegaan.

De conclusie is dat er geen schuldeisersverzuim is opgetreden aan de zijde van [partij A] c.s.


5.10.
Zoals hierboven is overwogen, is [partij B] tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst. [partij B] is in verzuim komen te verkeren en van schuldeisersverzuim aan de zijde van [partij A] c.s. is geen sprake. Het gevolg hiervan is dat [partij B] aansprakelijk is voor de schade die [partij A] c.s. hebben geleden. Op de door [partij A] c.s. gevorderde (schade)bedragen zal hierna worden ingegaan.


Vervangende schadevergoeding
5.11. [partij A] c.s. vorderen -na vermeerdering van eis- € 41.230,00 aan vervangende schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ter onderbouwing van dat bedrag verwijzen [partij A] c.s. naar de offerte van ECO Control, bijgevoegd als productie 41. [partij A] c.s. vinden dat zij recht hebben op vergoeding van de waarde van de uitgebleven en ondeugdelijk verrichte prestatie. [partij B] betwist dat [partij A] c.s. recht hebben op het gevorderde bedrag aan vervangende schadevergoeding. Het is een verdubbeling van het door de eigen deskundige van [partij A] c.s. vastgestelde schadebedrag en ziet bovendien op vervanging van alle kozijnen in de woning, zonder dat de noodzaak daartoe ooit is vastgesteld.



5.12.
Artikel 6:87 lid 1 BW bepaalt: ‘voor zover nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is, wordt de verbintenis omgezet in een tot vervangende schadevergoeding, wanneer de schuldenaar in verzuim is en de schuldeiser hem schriftelijk mededeelt dat hij schadevergoeding in plaats van nakoming vordert’.

Dus: vervangende schadevergoeding dient ter vervanging van de prestatie zelf. Om te beoordelen of [partij A] c.s. recht hebben op vervangende schadevergoeding ex artikel 6:87 BW, overweegt de rechtbank als volgt.



5.13.

[partij A] c.s. hebben bij brief van 21 juni 2023 de vordering omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. Dat deze brief [partij B] heeft bereikt, blijkt wel uit het feit dat zij bij e-email van 5 juli 2023 een financieel afwikkelingsvoorstel heeft gedaan. Doordat de omzettingsverklaring [partij B] heeft bereikt, is de oorspronkelijke verbintenis omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding. De oorspronkelijke verbintenis gaat dus teniet en het verzuim eindigt.



5.14.
Gelet op de bovenstaande twee rechtsoverwegingen is de conclusie dat

[partij A] c.s. recht hebben op vervangende schadevergoeding ex artikel 6:87 lid 1 BW. Dan blijft over de vraag wat de hoogte is van de vervangende schadevergoeding. De omvang van de vervangende schadevergoeding wordt bepaald aan de hand van de bepalingen in 6:95 BW en verder. In beginsel zal het gaan om vergoeding van de waarde van de prestatie (want de vervangende schadevergoeding treedt in de plaats van de prestatie zelf). De waarde zal in het algemeen worden bepaald aan de hand van de objectieve waarderingsmethode, waarbij wordt uitgegaan van de vervangingswaarde in het economisch verkeer.



5.15.
De rechtbank gaat niet mee in de zienswijze van [partij A] c.s. dat zij recht hebben op een vervangende schadevergoeding van € 41.230,00, dit conform de offerte van Eco Control. Dat Eco Control heeft laten weten enkel bereid te zijn het werk uit te voeren als alle kozijnen kunnen worden vervangen, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Met [partij B] is de rechtbank namelijk van oordeel dat die noodzaak nooit is vastgesteld, ook niet door de deskundige, de heer [naam 3] van [bedrijf] . Ook ziet het vervangen van alle kozijnen niet op de prestatie die [partij B] anders nog had moeten verrichten. Waar de rechtbank wél aansluiting bij zoekt om de hoogte van de vervangende schadevergoeding vast te stellen, is het tweede deskundigenrapport zoals overgelegd achter productie 28. Er worden twee schadeposten onderscheiden: enerzijds de discussie over de achterpui en anderzijds de discussie over de werkzaamheden die verder nog moeten worden uitgevoerd.



5.16.
Ten aanzien van de achterpui overweegt de rechtbank als volgt. De vraag die in hoofdzaak voorligt is of [partij A] c.s. genoegen moeten nemen met openslaande deuren, waarbij de opening naar buiten substantieel kleiner is, of dat [partij A] c.s. recht hebben op een schuifpui, zoals door de deskundige is gesteld. De rechtbank is van oordeel dat [partij A] c.s. geen recht hebben op een schuifpui, simpelweg omdat dat tussen partijen niet is overeengekomen bij aanvang van de overeenkomst. [partij B] had echter wel zorg moeten dragen voor een pui, zoals destijds was overeengekomen. De deskundige heeft die kosten begroot op € 9.800,00. De meerprijs van de schuifpui, volgens [partij B] een bedrag van € 4.998,00 (welk bedrag door [partij A] c.s. niet is betwist), gaat hier van af. Dit betekent dat [partij A] c.s. daarom nog recht hebben op een bedrag van € 4.802,00 voor wat betreft de achterpui.



5.17.
Ten aanzien van de werkzaamheden die nog moeten worden uitgevoerd, verwijst de rechtbank naar punt 3 van het tweede deskundigenrapport. De deskundige heeft een bedrag genoemd van € 9.769,03 aan kosten voor werkzaamheden die nog moeten worden uitgevoerd voordat er tot een oplevering kan worden overgegaan. [partij B] heeft (de hoogte van) dit bedrag onvoldoende betwist. Het bedrag zal worden toegewezen.


5.18.
Samengevat wijst de rechtbank een bedrag van € 14.571,03 (€ 4.802,00 + € 9.769,03) toe aan vervangende schadevergoeding. De gevorderde wettelijke rente hierover is niet weersproken en zal worden toegewezen als na te melden.


Gevolgschade



5.19.

[partij A] c.s. vorderen € 11.110,81 aan gevolgschade, als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van [partij B] . Het gevorderde bedrag is onderverdeeld in diverse posten (vloer, tuintegels, stookkosten en kosten ongediertebestrijding). [partij B] bestrijdt dat zij tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, althans dat het haar kan worden toegerekend. Volgens [partij B] is het aan [partij A] c.s. te wijten dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om de door haar aangeboden herstelwerkzaamheden te verrichten, waarmee de oorspronkelijke verbintenis alsnog door haar zou zijn nagekomen. Daarom is er geen juridische grondslag om de gevolgschade toe te wijzen.



5.20.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van [partij B] dat [partij A] c.s. haar niet in de gelegenheid hebben gesteld om de herstelwerkzaamheden te verrichten en daarmee de overeenkomst na te komen. In de rechtsoverwegingen hierboven is bovendien al vastgesteld dat [partij B] de overeenkomst niet juist is nagekomen en dat zij tekort is geschoten in de nakoming ervan.



5.21.
De rechtbank zal hieronder de door [partij A] c.s. gevorderde posten puntsgewijs langsgaan en daarbij beoordelen of de genoemde schade een direct gevolg is van de gebrekkig uitgevoerde werkzaamheden van [partij B] .

5.21.1.

PVC-vloer

[partij A] c.s. verwijzen naar productie 30 en 31 bij dagvaarding en maken aanspraak op een bedrag van € 5.354,25 ter vervanging van de vloer. De onderbouwing van dit bedrag vinden [partij A] c.s. in de verklaring van de heer [naam 4] . Hij heeft -samengevat- verklaard dat de vloer in de keuken en eetkamer beschadigd is geraakt. Er zijn nog maar twee pakken van de PVC-vloer en aangezien er met regelmaat water binnen blijft komen bij de achterpui, wordt de vloer continu bloot gesteld aan vocht en water. [naam 4] meent dat hij de hele vloer moet verwijderen om de vloer goed te kunnen herstellen. Gedeeltelijk is niet mogelijk, aangezien de schade verder ligt dan wat met twee pakken hersteld kan worden. Bovendien zou er kleurverschil optreden. [partij B] meent dat de verklaringen van [naam 4] gebaseerd zijn op aannames. Bovendien staat niet vast dat de gehele vloer vervangen moet worden. [partij B] vindt ook dat als de gehele vloer vervangen zou moeten worden, dit een direct gevolg is van de omstandigheid dat [partij B] niet in de gelegenheid is gesteld om de achterpui (tijdig) te herstellen c.q. te vervangen. Verder wijst [partij B] erop dat de vloer dateert uit 2018 en dat vervanging van de gehele vloer een voordeel op zou leveren voor [partij A] c.s., waarmee rekening gehouden moet worden.

De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is in september 2020 een overeenkomst gesloten, waarbij [partij B] in december 2020 met de werkzaamheden is begonnen.
Vanaf dat moment zijn er al problemen met de achterpui. Voldoende vast staat dat [partij A] c.s. last hebben van waterschade aan de vloer als gevolg van de problemen met de achterpui. Niet ondenkbaar is dat zo’n 3,5 jaar later de vloer steeds slechter is geworden en dat het water steeds verder trekt in en onder de vloer.

Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vloer vervangen moet worden, met dien verstande dat rekening gehouden moet worden met de nieuw voor oud prijs, zoals door [partij B] is gesteld. Er zal dus een correctie toegepast moeten worden. De rechtbank rekent met een correctietermijn van zes jaren (2018-2023). Wat betreft de afschrijvingstermijn voor vloeren gaat de rechtbank uit van 6,67% per jaar, x 6 jaar = een correctie van 40,02%. Dit betekent dat [partij B] voor de PVC-vloer 59,98% van het geoffreerde bedrag moet betalen. Dat komt neer op een bedrag van € 3.211,48.



5.21.2.

Beschadigde tuintegels

[partij A] c.s. vorderen € 4.762,56 voor beschadigde tuintegels, onder verwijzing naar productie 33 van de dagvaarding. [partij B] verwijst naar het deskundigenrapport van de heer [naam 3] van [bedrijf] , waar de kosten zijn begroot op € 300,00. Voor toewijzing van het meerdere bestaat volgens [partij B] geen rechtsgrond.

De rechtbank wijst een bedrag van € 300,00 toe en sluit aan bij wat de deskundige daarover heeft geschreven. De beschadigde tuintegels hadden [partij A] c.s. destijds gelijk moeten vervangen. 5.21.3. Stookkosten[partij A] c.s. vorderen € 894,00 aan stookkosten. Ter onderbouwing verwijzen zij naar een (zelf gemaakte) berekening achter productie 34. [partij B] meent dat de juistheid op geen enkele wijze is te verifiëren. Bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing bestrijdt [partij B] deze stookkosten.

De rechtbank is echter van oordeel dat [partij A] c.s. voldoende hebben onderbouwd dat zij meer stookkosten hebben gehad door de kozijnen en de achterpui. Dat het overzicht zelf is gemaakt, maakt dat niet anders. De rechtbank weegt mee dat [partij A] c.s. de helft vorderen van de mogelijke meerprijs aan stookkosten. De betwisting van [partij B] is onvoldoende en bovendien heeft zij er ook niets tegenover gezet, bijvoorbeeld een andere berekening of andere tarieven. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag aan stookkosten toe.



5.21.4.

Materialen ter verdeling van ongedierte

[partij A] c.s. vorderen € 100,00 om binnendringend ongedierte tegen te gaan. [partij B] stelt dat een nadere onderbouwing waarom [partij B] daarvoor verantwoordelijk is, ontbreekt. Bij gebrek aan onderbouwing moet de vordering volgens [partij B] worden afgewezen.

De rechtbank overweegt dat er problemen zijn met de achterpui: het tocht en er zijn kieren. Dat [partij A] c.s. last hebben van ongedierte, komt de rechtbank niet vreemd voor. Ook het bedrag is niet buitensporig hoog. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag van € 100,00 toe.




5.22.
De conclusie van het bovenstaande is dat [partij B] gevolgschade moet betalen. In totaal komt het neer op een bedrag van € 4.505,48. De gevorderde rente hierover is niet weersproken en zal worden toegewezen als na te melden.


Expertiserapporten



5.23.

[partij A] c.s. vorderen € 4.222,90 vanwege de kosten die de heer [naam 3] van [bedrijf] in rekening heeft gebracht met betrekking tot de expertiserapporten (factuur van 5 mei 2022 ad € 2.117,50 en de factuur van 16 mei 2023 ad € 2.105,40). [partij B] bestrijdt dat de kosten daadwerkelijk door [partij A] c.s. zijn gemaakt en betaald. [partij A] c.s. zijn namelijk verzekerd voor rechtsbijstand. [partij B] verwijst ter onderbouwing van dat standpunt naar productie 35 bij dagvaarding, waaruit volgt dat de kosten in rekening zijn gebracht bij de rechtsbijstandverzekering van [partij A] c.s. Ten slotte vindt [partij B] dat de kosten nodeloos zijn gemaakt en ook om die reden niet voor vergoeding in aanmerking komen.

De rechtbank volgt [partij B] niet in haar standpunt dat de kosten van de deskundige nodeloos zijn gemaakt. Het staat namelijk vast dat [partij B] de werkzaamheden niet deugdelijk heeft uitgevoerd. Ook de herstelwerkzaamheden zijn niet altijd goed gegaan. De deskundige heeft dat bevestigd in een tweetal rapporten. Die rapporten zijn duidelijk en spreken voor zich.
De rechtbank heeft echter geconstateerd dat de factuur van 5 mei 2022 aan de rechtsbijstandsverzekering van [partij A] c.s. is verstuurd. De factuur van 16 mei 2023 is rechtstreeks naar het adres van [partij A] c.s. verstuurd, maar deze factuur is door de advocaat van [partij A] c.s. doorgestuurd aan de rechtsbijstandsverzekeraar. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat ook deze door de rechtsbijstandsverzekeraar is betaald. Dat is door [partij A] c.s. overigens ook niet betwist. Nu dit geen schade is voor [partij A] c.s. kunnen deze kosten niet worden toegewezen.

Advocaatkosten, buitengerechtelijke incassokosten



5.24.
Ten slotte vorderen [partij A] c.s. een bedrag van € 17.491,15 vanwege kosten advocaat ex artikel 6:96 lid 2 sub b, althans subsidiair lid c, althans meer subsidiair de incassokosten van € 3.760,46. [partij B] betwist dat [partij A] c.s. deze kosten aan de advocaat heeft moeten betalen. Ook blijkt volgens [partij B] uit de urenspecificaties dat veelvuldig is gecommuniceerd met de DAS, ook over de dekking van de verzekering.



5.25.
De rechtbank overweegt dat een vordering tot veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten slechts toewijsbaar is indien de aangesproken partij misbruik van procesrecht maakt of onrechtmatig handelt, hetgeen door [partij A] c.s. niet is gesteld of anderszins is gebleken. Voor veroordeling van [partij B] in de werkelijk gemaakte proceskosten is daarom geen aanleiding.



5.26.
Voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten op basis van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten en het bijbehorende Besluit, overweegt de rechtbank als volgt. [partij A] c.s. hebben voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het door [partij A] c.s. gevorderde bedrag is echter hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag toewijzen tot het wettelijke tarief, waarbij zij ook rekening heeft gehouden met het uiteindelijk toegewezen geldbedrag.



5.27.
In totaal moet [partij B] in conventie een bedrag van € 19.076,51 aan [partij A] c.s. betalen. De incassokosten bedragen € 965,77. De gevorderde rente wordt toegewezen als na te melden.

De vordering in reconventie
5.28. [partij B] vordert betaling van het restantbedrag van € 4.900,00. [partij A] c.s. stellen dat zij dit bedrag niet verschuldigd zijn, omdat er een afwijkende afspraak zou zijn ten opzichte van de overeenkomst. Bovendien hebben [partij A] c.s. geen factuur ontvangen. Daarnaast vinden [partij A] c.s. dat zij destijds terecht de betaling hebben opgeschort. Als er al zou worden geoordeeld dat [partij A] c.s. het bedrag verschuldigd zijn, dan vinden zij dat dit bedrag verrekend kan worden met het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding.



5.29.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen was sprake van een wederkerige overeenkomst. Nu de in schadevergoeding omgezette verbintenis voort vloeit uit een wederkerige overeenkomst, blijven [partij A] c.s. als schuldeiser de tegenprestatie verschuldigd. Deze verbintenis tot het verrichten van de tegenprestatie ondergaat geen verandering, ook niet wat betreft het moment van ontstaan van de opeisbaarheid. Dit betekent dat [partij A] c.s. het restantbedrag van € 4.900,00 moeten betalen. De gevorderde rente is niet weersproken en wordt toegewezen als na te melden.


Beroep op verrekening van [partij A] c.s.
5.30. [partij A] c.s. hebben bij antwoord in reconventie een beroep gedaan op verrekening, voor het geval zij zouden worden veroordeeld tot betaling van de vordering in reconventie. In r.o. 5.29. heeft de rechtbank geoordeeld dat [partij A] c.s. een bedrag van
€ 4.900,00 verschuldigd zijn. [partij A] c.s. hebben in conventie bedragen toegewezen gekregen. De rechtbank zal met gebruikmaking van artikel 6:127 BW overgaan tot verrekening, waarbij zij de reconventionele vordering zal verrekenen met het aan [partij A] c.s. toekomende bedrag aan vervangende schadevergoeding. Aangezien [partij B] ook de wettelijke rente vordert over € 4.900,00 vanaf 13 december 2023 tot de dag van volledige betaling, en [partij A] c.s. dit niet hebben weersproken, zal de rechtbank dit ook meenemen in de verrekening.



5.31.
De wettelijke rente heeft de rechtbank berekend op € 208,36 tot en met 24 juli 2024, de datum van dit vonnis. Dat betekent dat [partij A] c.s. na verrekening nog recht hebben op een vervangende schadevergoeding van € 9.462,67 (€ 14.571,03 - € 4.900,00 - € 208,36). De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag toewijzen als na te melden.


Conclusie



5.32.
De conclusie is dat [partij A] c.s. in conventie:- € 9.462,67 vermeerderd met de wettelijke rente toegewezen krijgen als vervangende schadevergoeding- € 4.508,48 vermeerderd met de wettelijke rente toegewezen krijgen als gevolgschade- € 965,77 vermeerderd met de wettelijke rente toegewezen krijgen aan buitengerechtelijke incassokosten.



5.33.
Het in de zaak van de tegenvordering (reconventie) toegewezen bedrag is door verrekening met een toegewezen bedrag in conventie tegen elkaar weggestreept, zodat [partij B] geen recht meer heeft op betaling van dat bedrag.






in conventie en in reconventie



De proceskosten
5.34. [partij B] is de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Daarom moet [partij B] de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij A] c.s. worden begroot op:

- dagvaarding € 132,42- griffierecht € 1.301,00- salaris advocaat € 2.149,00 (3,5 punten x € 614)- nakosten € 263,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.845,42



5.35.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.





6De beslissing

De rechtbank


in conventie



6.1.
veroordeelt [partij B] tot betaling aan [partij A] c.s. -na verrekening- van een bedrag van € 9.462,67 aan vervangende schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 5 juli 2023 tot de dag van volledige betaling;



6.2.
veroordeelt [partij B] tot betaling aan [partij A] c.s. van een bedrag van € 4.508,48 aan gevolgschade, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf
5 juli 2023 tot de dag van volledige betaling;



6.3.
veroordeelt [partij B] tot betaling aan [partij A] c.s. van een bedrag van € 965,77 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 26 september 2023 tot de dag van volledige betaling;


in reconventie




6.4.
bepaalt dat deze vordering teniet is gegaan door de verrekening met de toegewezen vordering in conventie;


in conventie en in reconventie




6.5.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten van € 3.845,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;



6.6.
veroordeelt [partij B] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;


6.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;



6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. H. Bottenberg-van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2024.



De rechtbank sluit hierbij aan bij de afschrijvingslijst van Unigarant. Afschrijvingslijsten van andere verzekeringen (voor zover PVC-vloeren worden genoemd) wijken hiervan niet veel af.


Blijkens de salarisspecificatie van de advocaat (productie 36 dagvaarding) bij 17 mei 2023.
Link naar deze uitspraak