Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBOVE:2024:3964 
 
Datum uitspraak:24-07-2024
Datum gepubliceerd:26-07-2024
Instantie:Rechtbank Overijssel
Zaaknummers:C/08/303989 / HA ZA 23-39
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:De rechtbank heeft MRON bij vonnis van 18 mei 2022 veroordeeld tot vergoeding van de door eiseres geleden schade, als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen tegenover eiseres, onder bepaling dat deze schadevergoeding nader opgemaakt dient te worden bij staat. De rechtbank heeft de schadevergoeding deels aan de hand van concrete gegevens, deels schattenderwijs en op grond van redelijke toerekening, vastgesteld door vergelijking van de feitelijke en de hypothetische vermogenspositie van eiseres indien de schadeveroorzakende gebeurtenis (het niet nakomen van de contractuele verplichtingen door MRON) achterwege zou zijn gebleven. Vervolgens heeft de rechtbank beoordeeld welke schade in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, dat zij MRON mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. Doorslaggevend bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding is dat de rechtbank ervan uitgaat dat eiseres niet langer als werknemer en aandeelhouder aan MRON verbonden zou zijn geweest dan twee maanden, zijnde de duur van de proeftijd. De schade is door de rechtbank vastgesteld op € 43.975,00.
Trefwoorden:arbeidsovereenkomst
inkomstenbelasting
kinderbijslag
wettelijke rente
 
Uitspraak
RECHTBANK Overijssel

Civiel recht

Zittingsplaats Almelo

Zaaknummer: C/08/303989 / HA ZA 23-393


Vonnis van 24 juli 2024


in de zaak van



[eiseres]
,
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. R.A. Kaatee,

tegen


MRON B.V.,
te Almelo,
gedaagde partij,
hierna te noemen: MRON,
advocaat: mr. Y.M. Nijhuis.





1De procedure


1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 4 producties, - de conclusie van antwoord met 8 producties, - de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 29 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. De advocaten van partijen hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen
die zij ter zitting aan de rechtbank hebben overgelegd en die daarmee onderdeel zijn van de processtukken.


1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.





2Samenvatting


2.1.
De rechtbank heeft MRON bij vonnis van 18 mei 2022 veroordeeld tot vergoeding van de door [eiseres] geleden schade, als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen tegenover [eiseres] , onder bepaling dat deze schadevergoeding nader opgemaakt dient te worden bij staat. De rechtbank heeft de schadevergoeding deels aan de hand van concrete gegevens, deels schattenderwijs en op grond van redelijke toerekening, vastgesteld door vergelijking van de feitelijke en de hypothetische vermogenspositie van [eiseres] indien de schadeveroorzakende gebeurtenis (het niet nakomen van de contractuele verplichtingen door MRON) achterwege zou zijn gebleven. Vervolgens heeft de rechtbank beoordeeld welke schade in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, dat zij MRON mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. Doorslaggevend bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding is dat de rechtbank ervan uitgaat dat [eiseres] niet langer als werknemer en aandeelhouder aan MRON verbonden zou zijn geweest dan twee maanden, zijnde de duur van de proeftijd. De schade is door de rechtbank vastgesteld op € 43.975,00.






3De feiten


3.1.

[eiseres] heeft op 25 september 2019 per e-mail gesolliciteerd naar de functie radioloog bij MRON. Aan het in dienst treden bij MRON als radioloog was verbonden het zich inkopen als aandeelhouder van MRON.



3.2.
De rechtbank heeft in het tussen partijen gewezen vonnis van 18 mei 2022 (zaaknummer C/08/270390 / HA ZA 21-360) geoordeeld dat tussen partijen op
25 november 2019 door aanbod en aanvaarding een perfecte overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [eiseres] in dienst zou treden als radioloog bij MRON. Dit nadat op 22 november 2019 door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AVA) al was besloten dat zij zou worden benoemd als aandeelhouder van MRON.



3.3.
De rechtbank heeft vastgesteld dat MRON geen uitvoering heeft gegeven aan het besluit van 22 november 2019 van haar AVA waarmee [eiseres] is benoemd tot aandeelhouder van de vennootschap, en heeft geoordeeld dat MRON toerekenbaar is tekortgeschoten in de contractuele verplichtingen die zij jegens [eiseres] heeft, door haar aanstelling als radioloog binnen MRON niet te verwezenlijken. Gelet daarop is de vordering van [eiseres] tot ontbinding van de overeenkomst door de rechtbank toegewezen. Daarmee was automatisch ook haar aandeelhouderschap geëindigd.



3.4.
Vervolgens heeft de rechtbank MRON veroordeeld tot vergoeding van de door [eiseres] geleden schade, als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen tegenover [eiseres] , onder bepaling dat deze schadevergoeding nader opgemaakt dient te worden bij staat.



3.5.
Nu tegen het vonnis van 18 mei 2022 geen hoger beroep is ingesteld, is het in kracht van gewijsde gegaan.






4Het geschil


4.1.

[eiseres] vordert - samengevat - bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om MRON te veroordelen tot betaling van € 5.280.453,00, (de door haar geleden schade bestaande uit gederfde inkomsten) en € 3.975,00 (de kosten ter vaststelling van de schade) en MRON te veroordelen in de kosten van het geding, dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente.



4.2.
MRON concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.



4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.






5De beoordeling


5.1.
In het tussen partijen op 18 mei 2022 gewezen vonnis is al in rechte vastgesteld dat MRON tegenover [eiseres] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen door geen uitvoering heeft gegeven aan het besluit waarmee [eiseres] is benoemd tot aandeelhouder van de vennootschap en door haar aanstelling als radioloog binnen MRON niet te verwezenlijken. Ook is vastgesteld dat [eiseres] hierdoor schade heeft geleden. Deze beslissingen hebben bindende kracht voor de nu voorliggende schadestaatprocedure, waar het draait om de vraag wat de omvang is van de schade die [eiseres] heeft geleden.


Schadebegroting



5.2.
De rechtbank heeft in de rechtsoverwegingen 5.31 en 5.32 van het vonnis van
18 mei 2022 over de (mogelijkheid van) schade het volgende overwogen.


"5.31 De rechtbank overweegt dat MRON, door [eiseres] zo snel als mogelijk op de hoogte te stellen van de informatie die haar ter ore was gekomen, en door te voorkomen dat [eiseres] al met haar gezin vanuit [buitenland] naar Nederland was verhuisd om vervolgens te worden ontslagen, haar de daarmee gepaard gaande tijd, moeite en kosten heeft bespaard. De rechtbank acht het gezien de stellingen van MRON echter wel aannemelijk dat als MRON wel, zoals zij verplicht was, uitvoering had gegeven aan de overeenkomst, [eiseres] in ieder geval twee maanden bij MRON in dienst was geweest. Tenminste de daarmee gepaard gaande verdiensten is [eiseres] door toedoen van MRON misgelopen. Ook staat vast dat [eiseres] kosten heeft moeten maken om [het] de overeenkomst tot stand te brengen. Zo heeft zij in ieder geval reiskosten gemaakt en heeft zij vrije dagen moeten opnemen in verband met de sollicitatie. Deze kosten en het verschil tussen het salaris dat zij gedurende twee maanden bij MRON zou hebben verdiend en wat zij in die maanden bij haar huidige werkgever heeft verdiend. is naar het de rechtbank voorshands voorkomt. aan te merken als schade die voor vergoeding in aanmerking komt.




5.32

Omdat wel aannemelijk is dat [eiseres] tenminste de hiervoor beschreven schade heeft geleden, maar de in het geding ingebrachte informatie onvoldoende aanknopingspunten biedt om al over te gaan tot begroting van die schade, en er bovendien door MRON is gesteld dat zij schadebeperkend heeft gehandeld, zal de rechtbank MRON veroordelen tot schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.”




5.3.
Tussen partijen is verschil van mening ontstaan over de uitleg die gegeven moet worden aan deze rechtsoverwegingen, waarbij MRON in de overwegingen een maximum en [eiseres] juist een minimum van de schade heeft gelezen.



5.4.
Ter zitting heeft de rechtbank al met partijen besproken dat met die overwegingen is vastgesteld dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is, hetgeen noodzakelijk is om een zaak naar de schadestaatprocedure te verwijzen.


5.5.
In het kader van de schadebegroting moet een vergelijking worden gemaakt tussen de werkelijke situatie en de hypothetische situatie waarin de schadeveroorzakende gebeurtenis (het niet nakomen van de contractuele verplichtingen) niet heeft plaatsgevonden. Op grond van artikel 6:97 BW moet de rechter de schade begroten op de wijze die het meest met de aard daarvan in overeenstemming is. De rechter is daarbij niet gebonden aan de gewone regels van stelplicht en bewijs. Kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij door de rechter geschat aan de hand van alle
omstandigheden van het geval. Een op de voet van artikel 6:97 BW gemaakte schatting behoeft de rechter op grond van vaste rechtspraak niet te motiveren.



5.6.

[eiseres] vordert een schadebedrag van in totaal € 5.284.428,00. Dit bedrag bestaat uit de volgende schadeposten:
I. Gederfde inkomsten (netto inkomensverschil): € 5.280.453,00
II. Kosten ter vaststelling van schade ex artikel 6:96 lid 2 sub b BW: € 3.975,00


I. Gederfde inkomsten



5.7.
Bij toepassing van het onder 5.5 genoemde toetsingskader moet het volgende te worden vastgesteld:
(i) de feitelijke vermogenspositie van [eiseres] ;
(ii) de hypothetische vermogenspositie van [eiseres] , indien de schadeveroorzakende gebeurtenis (het niet nakomen van de contractuele verplichtingen door MRON) achterwege zou zijn gebleven.
Op grond van artikel 6:89 BW moet vervolgens nog beoordeeld worden welke schade in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, dat zij hem (de aansprakelijke) mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.



5.8.
Het ligt op de weg van [eiseres] om feiten te stellen en te bewijzen waaruit kan worden afgeleid op welke schadevergoeding zij aanspraak kan maken.



5.9.

[eiseres] stelt onder verwijzing naar het “Rapport inkomensverschil” van IFAA dat zij door de gecancelde deal met MRON in totaal aan netto inkomen een bedrag van € 6.495.534,00 misloopt. Dat bedrag is opgebouwd uit de volgende componenten:
- Salarisverschil: € 29.088,00
- Dividend: € 5.666.027,00
- Waardestijging aandelen: € 373.578,00
- Rente inkomsten MRON: € 40.754,00
- Toeslagen € 24.474,00
- Rendement € 1.142.099,00
- Belasting € -780.877,00
----------------
Totaal: € 6.495.142,00
De totaal misgelopen inkomsten betreffen bedragen die (deels) in de toekomst ontvangen zouden worden. Om de huidige waarde te berekenen van de toekomstige inkomsten heeft IFAA een contante waarde berekening gemaakt. De contante waarde van de totale som van inkomsten bedraagt € 5.280.453,00.


Feitelijke vermogenspositie



5.10.
MRON stelt dat [eiseres] heeft nagelaten te onderbouwen wat haar werkelijke inkomenspositie is geweest vanaf de normschending. [eiseres] stelt dat zij verbonden is aan het ziekenhuis in [locatie] (Verenigd Koninkrijk) . In het IFAA-rapport staat dat [eiseres] over 2020 een nettosalaris heeft ontvangen van € 62.086,00, maar de onderbouwing daarvan ontbreekt in het rapport. De gegevens dateren uit 2020/2021 en zijn dus niet actueel. Over wat [eiseres] in 2022 verdiende en wat haar huidige salaris is, zijn geen gegevens, zoals een aangifte en aanslagen inkomstenbelasting, in het geding gebracht. [eiseres] maakt volgens MRON ook niet echt duidelijk op basis van welk FTE-percentage zij exact in dat ziekenhuis werkzaam is. Dat is wel van belang, omdat zij bij de vermeend misgelopen inkomsten bij MRON uitgaat van een voltijdspercentage (40 uur). MRON wijst erop dat uit het CV van [eiseres] blijkt dat zij 24 uur per week werkzaam is in het ziekenhuis in [locatie] . Om een goede vergelijking te maken zou [eiseres] in ieder geval moeten extrapoleren naar een fulltime salaris, zo stelt MRON.



5.11.
MRON betwijfelt ook of [eiseres] wel louter werknemer is. In het CV van [eiseres] staat immers dat zij voor 24 uur in dienst is van een ziekenhuis en voor 15 uur zelfstandig via haar eigen radiologie B.V. Ook schrijft zij, dat er een apart contract met het ziekenhuis is voor de diensten. Het inkomensdeel dat zij via haar eigen B.V. ontvangt (en wellicht het deel van de diensten met een apart contract) ontbreekt in haar berekening, en in het IFAA-rapport, zo stelt MRON.



5.12.
Een ander probleem dat MRON met betrekking tot de berekening van [eiseres] signaleert is dat zij haar huidige salaris van netto € 62.086,00 fixeert tot aan 1 januari 2042. Het is volgens MRON onwaarschijnlijk dat haar salaris in de genoemde periode niet (substantieel) zal stijgen. MRON wijst erop dat het salaris van [eiseres] naar haar eigen zeggen in de periode 2020/2021 al fors was gestegen.



5.13.
De rechtbank is van oordeel dat in het licht van de hiervoor beschreven argumenten van MRON, die door de rechtbank worden onderschreven, [eiseres] heeft nagelaten concreet te onderbouwen wat haar feitelijke inkomenspositie is (geweest) in de periode na de normschending door MRON. Ter zitting heeft [eiseres] nog een toelichting gegeven, maar deze informatie vindt geen steun in de stukken die in het geding zijn gebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals [eiseres] voorstelt, zelf een deskundige te benoemen.
Zoals hierna zal blijken, is echter alleen het salaris over (de eerste twee maanden van) 2020 van belang. Deze bedragen zijn uit het IFAA-rapport wel (min of meer) af te leiden. De rechtbank zal, schattenderwijs, als uitgangspunt bij het door [eiseres] opgegeven salaris nemen dat dit is gebaseerd op een werkweek van 32 uur. De rechtbank zal dit extrapoleren naar 40 uur. Daarmee zijn ook de eventuele andere inkomsten (min of meer) ondervangen. Het inkomen van [eiseres] bedraagt dan € 77.607,50 bruto per jaar.


De hypothetische vermogenspositie zonder normschending


Lengte van het dienstverband



5.14.
Bij de berekening van de hypothetische inkomenspositie gaat [eiseres] ervan uit dat zij tot aan haar pensioen (tot 1 januari 2042) aandeelhouder/werknemer van MRON zou zijn geweest.



5.15.
Door MRON wordt dat betwist. [eiseres] zou volgens MRON in de proeftijd zijn ontslagen en zou dus hooguit gedurende de proeftijd van twee maanden aan MRON verbonden zijn geweest.



5.16.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat [eiseres] , in de situatie dat MRON wel uitvoering had gegeven aan haar contractuele verplichtingen, langer als werknemer en aandeelhouder aan MRON verbonden zou zijn geweest dan twee maanden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat tussen het besluit van de AVA om [eiseres] tot aandeelhouder te benoemen en het tekenen van de arbeidsovereenkomst bij MRON, op grond van informatie die haar ter ore was gekomen over de competenties van [eiseres] onder meer op het vlak van samenwerking en communicatie, en die bij navraag werden bevestigd, twijfels waren gerezen over de geschiktheid van [eiseres] voor de functie. Ter zitting is namens MRON toegelicht dat het dagelijks bestuur van MRON met de situatie in haar maag zat en heeft gezocht naar een oplossing. Omdat zij het geen pas vond geven om [eiseres] aan te nemen en haar aanstelling in de proeftijd te laten eindigen, heeft zij gezocht naar een andere mogelijkheid. In dat kader heeft het dagelijks bestuur voorgesteld om een tijdelijk contract van een half jaar aan te gaan, waarin [eiseres] zich zou kunnen bewijzen. In overleg met [eiseres] is deze optie aan de AVA voorgelegd, maar de AVA heeft hiermee niet willen instemmen. Ter zitting is gebleken dat deze beslissing van de AVA mogelijk is te herleiden naar een eerdere slechte ervaring. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat er bij MRON geen vertrouwen meer was in een goede samenwerking met [eiseres] , dat zij bij MRON geen gelegenheid zou krijgen om zich te bewijzen, en dat zij de betrekkingen met [eiseres] zo snel mogelijk zou hebben beëindigd. In dit geval betekent dat naar het oordeel van de rechtbank dat dit binnen de proeftijd van twee maanden zou zijn gebeurd.



5.17.

[eiseres] stelt dat een (spoedig) ontslag na haar benoeming als aandeelhouder en aanstelling als radioloog, zeer onwaarschijnlijk, zo niet juridisch onhaalbaar zou zijn geweest. Er bestaan volgens [eiseres] in dat kader diverse arbeidsrechtelijke hindernissen. [eiseres] is er bovendien van overtuigd dat zij zich zou hebben bewezen, zoals zij heeft gedaan op alle plekken waar zij werkzaam is geweest. [eiseres] stelt verder dat zij er niet mee zou hebben ingestemd dat er een proeftijd aan de arbeidsovereenkomst zou worden verbonden. Maar ook al zou er een proeftijd zijn overeengekomen dan zou ontslag voor of tijdens de proeftijd getuigen van slecht werkgeverschap en misbruik van ontslagbevoegdheid zijn.



5.18.
De rechtbank acht het onvoldoende waarschijnlijk dat [eiseres] zich in de proeftijd van twee maanden naar tevredenheid van MRON zou hebben kunnen bewijzen. MRON wilde de aanstelling met [eiseres] niet meer, ze wilde zelfs niet in het kader van een tijdelijke zes maanden durende aanstelling met [eiseres] in zee gaan. In die omstandigheden zou het [eiseres] naar inschatting van de rechtbank niet zijn gelukt MRON in de twee maanden tijd te overtuigen.



5.19.
De rechtbank volgt [eiseres] niet als zij stelt dat er geen proeftijd zou zijn overeengekomen. MRON heeft er terecht op gewezen dat deze door [eiseres] in de schadestaatprocedure ingenomen stelling haaks staat op haar stellingen in de hoofdzaak dat het tekenen van de arbeidsovereenkomst nog slechts een formaliteit was. De rechtbank heeft de stelling van [eiseres] dat het ondertekenen van de arbeidsovereenkomst slechts een formaliteit was, in de hoofdprocedure onderschreven. Nu nergens uit blijkt dat nog onderhandeld zou worden over de proeftijd en MRON ter zitting onweersproken heeft gesteld dat zij in de arbeidsovereenkomsten die zij sluit standaard een proeftijd van twee maanden hanteert, zou deze proeftijd naar het oordeel van de rechtbank ook deel hebben uitgemaakt van de arbeidsovereenkomst van [eiseres] . Dat [eiseres] bekend was met de door MRON gehanteerde proeftijd van 2 maanden blijkt uit het telefoongesprek dat zij op 4 december 2019 met mensen van MRON heeft gevoerd.



5.20.
Een volgens de wettelijke regels (de artikelen 7:652 en 7:676 BW) overeengekomen proeftijdbeding heeft tot gevolg dat ieder van partijen, zolang de tijd niet is verstreken, bevoegd is de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen. Tijdens de werking van het proeftijdbeding zijn partijen dus onder meer niet verplicht een opzegtermijn in acht te nemen en is niet vereist dat de opzeggende partij een redelijke grond voor opzegging in de zin van de wet heeft. Aan de wettelijke bepalingen over de proeftijd ligt de gedachte ten grondslag dat partijen als ze dat willen gelegenheid moeten hebben om, voordat zij in de toekomst gebonden zijn, zich gedurende een, met het oog op de belangen van de werknemer, beperkte periode proefondervindelijk op de hoogte kunnen stellen van elkaars hoedanigheden en van de geschiktheid van de werknemer voor de bedongen arbeid.



5.21.
Als uitgangspunt geldt dat de partij die de arbeidsovereenkomst tijdens de proeftijd opzegt niet snel schadeplichtig is. De proeftijd is immers, zoals hiervoor is verwoord, bedoeld om partijen proefondervindelijk met elkaar ervaring te laten opdoen. De mogelijkheid om tijdens de proeftijd de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen sluit daar bij aan. Onder omstandigheden kan het verlenen (of nemen) van ontslag tijdens de proeftijd leiden tot schadeplichtigheid, indien daarbij is gehandeld in strijd met de verplichting om zich als goed werkgever (of goed werknemer) in de zin van artikel 7:611 BW te gedragen.



5.22.
Zoals de rechtbank onder rechtsoverweging 5.16 reeds heeft geoordeeld zou MRON het dienstverband van [eiseres] waarschijnlijk direct na aanvang, maar uiterlijk aan het eind van de proeftijd van twee maanden hebben beëindigd omdat voor MRON vaststond dat zij niet met [eiseres] in zee wilden gaan. Door [eiseres] niet eens de kans te geven om zich te bewijzen heeft zij afbreuk gedaan aan het doel van de proeftijd en dit is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met wat van een goed werkgever mag worden verwacht.
Dat ook MRON dat beseft, blijkt wel uit het feit dat het dagelijks bestuur het geen pas vond geven om de arbeidsovereenkomst met [eiseres] in de proeftijd te ontbinden, reden waarom ze (tevergeefs) hebben gezocht naar alternatief voor de vaste aanstelling van [eiseres] . Dit betekent echter niet dat de arbeidsovereenkomst zou zijn voortgezet. De rechtbank is er voldoende van overtuigd dat MRON in de hypothetische situatie, de arbeidsrelatie in de proeftijd zou hebben verbroken. Het betekent hooguit dat MRON (verder) schadeplichtig kan zijn. De rechtbank komt hier op terug. (r.o. 5.37).



5.23.

[eiseres] heeft niet weersproken dat, zoals MRON stelt, statutair bestuurders van vennootschappen zonder preventieve ontslagtoets kunnen worden ontslagen en dat herstel van hun arbeidsovereenkomst niet door de rechter kan worden uitgesproken (artikel 7:671 lid 1 sub e BW juncto artikel 2:244 lid 3 BW), zodat een ontslag, indien aan de vereiste formaliteiten wordt voldaan, zonder de rechter relatief gemakkelijk is te realiseren ook zonder dat sprake is van voldragen ontslaggronden. Wel heeft [eiseres] gesteld dat het samenstel van de aanstelling als aandeelhouder en als werknemer van MRON de situatie kleurt. Naar het oordeel van de rechtbank betekent de gekozen constructie die [eiseres] als aandeelhouder en als werknemer aan MRON gebonden had, echter niet dat de specifiek voor werknemers en specifiek voor aandeelhouders bestaande wet- en regelgeving niet ieder afzonderlijk op de situatie van toepassing is. De door [eiseres] gestelde, maar niet geconcretiseerde arbeidsrechtelijke hindernissen, die binnen twee maanden na aanvang van de overeenkomst aan het verbreken van de banden met MRON in de weg staan, ziet de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van (arbeidsrechtelijke) hindernissen die zouden nopen tot het oordeel dat [eiseres] langer dan twee maanden aan MRON verbonden zou zijn geweest.


Hypothetische inkomenspositie



5.24.
Ten aanzien van het hypothetische inkomen van [eiseres] dat zij zou hebben gehad zonder schadeveroorzakende gebeurtenis overweegt de rechtbank het volgende. Voor zover sprake is van inkomensverlies ten gevolge van het niet doorgaan van de samenwerking met MRON, beperkt zich dit tot de twee maanden die [eiseres] , naar de rechtbank aanneemt, begin 2020 aan MRON verbonden zou zijn geweest.



5.25.
Wat partijen naar voren hebben gebracht geeft de rechtbank niet overal voldoende houvast om de volledige omvang van de door [eiseres] in dit kader geleden schade nauwkeurig vast te stellen. Dit betekent dat op die punten de omvang van de schade door de rechtbank zal moeten worden geschat aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Daar waar mogelijk zal de rechtbank aansluiten bij wel bekende informatie.



5.26.
In het rapport inkomensverschil van IFAA staat vermeld dat [eiseres] in 2020 in het VK een salaris van € 62.086,00 had, terwijl zij in 2020 inclusief tantième bij MRON € 63.370,90 per jaar zou hebben verdiend. Uit haar CV blijkt echter dat zij 24 uur per week in het ziekenhuis in het VK werkte. Op hoeveel uur het salaris in dit rapport is gebaseerd, is onduidelijk. Ter zitting heeft [eiseres] gezegd dat het waarschijnlijk op 32 uur is gebaseerd. Ook als dat zo is geldt in elk geval dat het salaris op basis van hetzelfde aantal uren (40 uur per week) in het VK hoger was dan bij MRON. In dat geval is er geen sprake van schade maar van een post die van de schade moet worden afgetrokken.

Volgens MRON zou het maandsalaris voor een nieuwe medisch specialist in die tijd € 8.849,00 bruto per maand zijn, inclusief vakantiegeld. Voor de tantième geldt dat dit een budget is van € 10.000,00 bruto per jaar dat ingezet dient te worden voor individuele kosten van nascholing. Of [eiseres] in het VK ook een budget voor opleidingskosten ontving, is niet duidelijk. MRON rekent vervolgens met maximaal € 19.000,00 bruto aan salaris over twee maanden plus maximaal € 1.667,00 bruto wegens tantième.

De rechtbank constateert dat in de PowerPointpresentatie die aan [eiseres] is toegestuurd ten tijde van haar sollicitatie een bruto inkomen per maand van € 9.000,00 staat genoemd.

De rechtbank heeft al geconstateerd dat zij, bij gebrek aan goed onderbouwde cijfers, de schade zal moeten schatten. Wat dit onderdeel betreft zal zij voor het hypothetische inkomen over de eerste twee maanden van 2020 aansluiten bij de PowerPointpresentatie van MRON zodat dit uitkomt op € 18.000,00, te vermeerderen met het door MRON gehanteerde maximumbedrag van € 1.667,00 wegens de tantième.



5.27.
De gemiddelde dividendgroei wordt in het door [eiseres] ingebrachte rapport berekend op 12,96% per jaar, wat zou leiden tot een dividenduitkering van € 115.559,00 in 2020. Ter zitting heeft MRON gesteld dat dat percentage niet klopt en gesteld dat in 2020
€ 82.483,90 aan dividend is uitgekeerd. Omdat MRON over deze gegevens kan beschikken en [eiseres] ze heeft moeten schatten en deze cijfers op zichzelf niet heeft betwist, gaat de rechtbank uit van de juistheid van het door MRON genoemde bedrag. Teruggerekend naar twee maanden gaat het om een dividenduitkering van € 13.747,31 die [eiseres] in 2020 bij MRON zou hebben ontvangen.



5.28.
Beide partijen gaan ervan uit dat de MRON-aandelen in 2020 met € 16.500,00 per jaar in waarde zijn gestegen. Teruggebracht twee maanden gaat het om een bedrag van € 2.750,00.



5.29.
Bij toetreding diende een lening verstrekt te worden aan MRON ter hoogte van € 60.000,00. Over deze lening zou een rente worden vergoed van 5%. Gezien het feit dat [eiseres] deze rente niet bij de bank krijgt is dit volgens [eiseres] voor haar eveneens een gemiste kans. De gemiste inkomsten zijn in het rapport inkomensverschil berekend door de rente bij MRON van 5% af te zetten tegen de wettelijke rente van 2% tot aan het pensioen van [eiseres] en aldus berekend op € 40.754,00. Door MRON is geen (afdoende) verweer gevoerd op dit punt, zodat de rechtbank dit bedrag als uitgangspunt zal hanteren. Op jaarbasis gaat het om € 1.800,00 en over twee maanden over € 300,00.



5.30.

[eiseres] stelt dat zij toeslagen is misgelopen waarop zij in Engeland niet en in Nederland wel recht heeft, zoals kinderbijslag, Het totaal berekende bedrag dat zij in dit kader misloopt is door [eiseres] berekend op € 24.474,00. Uit bijlage 9 bij het rapport inkomensverschil blijkt dat [eiseres] over het eerste kwartaal van 2020 in totaal € 528,00 aan kinderbijslag zou hebben ontvangen. Teruggerekend naar twee maanden gaat het om
€ 352,00.

MRON stelt dat tussen deze schadepost en de normschending door MRON onvoldoende causaal verband bestaat. Als er wel causaal verband bestaat, kan de post redelijkerwijs niet worden toegerekend als gevolg van de normschending van MRON. Het is niet de schuld van MRON dat [eiseres] niet in Nederland woont.

De rechtbank is van oordeel dat het mislopen van kinderbijslag niet in zodanig verband met het niet in dienst nemen van [eiseres] door MRON staat dat het kan worden aangemerkt als een gevolg van dat feit. Niet is aangetoond dat [eiseres] niet ergens anders in Nederland aan de slag had gekund terwijl MRON heeft onderbouwd dat er wel voldoende vacatures waren. Dit onderdeel wordt dus niet meegenomen in de schadeberekening.



5.31.

[eiseres] stelt dat zij door middel de dividenduitkeringen van MRON en met de uiteindelijke winst op de verkoop van de aandelen MRON een vermogen op had kunnen bouwen om te sparen en beleggen. Over dit vermogen had dan ook een rendement behaald kunnen worden. Op basis van een rente van 2% heeft [eiseres] het misgelopen rendement berekend op € 1.142.099,00 tot aan haar pensioen. Uit bijlage 10 bij het rapport inkomensverschil blijkt echter dat [eiseres] er zelf van uit gaat dat zij over 2020 nog geen rendement over vermogen zou hebben opgebouwd. Dit betekent dat [eiseres] hierover ook geen belasting verschuldigd zou zijn geweest.



5.32.
De conclusie van bovenstaande is dat als inkomen dat [eiseres] zou hebben ontvangen in de hypothetische situatie dat er geen normschending zou hebben plaatsgevonden, rekening wordt gehouden met het volgende bedragen:


salaris over twee maanden € 18.000,00 (r.o. 5.26)


budget tantième € 1.667,00 (r.o. 5.26)


dividend over twee maanden € 13.747,31 (r.o. 5.27)


waardestijging aandelen € 2.750,00 (r.o. 5.28)


mislopen rente over lening € 300,00 (r.o. 5.29) +


TOTAAL € 36.464,31




Tussenconclusie: uitkomst vergelijking werkelijk en hypothetisch inkomen



5.33.
Voor de berekening van de geleden schade, moet een vergelijking gemaakt worden tussen het werkelijke inkomen en het hypothetische inkomen. De rechtbank heeft het werkelijke inkomen geschat op € 77.607,50 per jaar (r.o. 5.13). Voor twee maanden gaat het dan om € 12.934,58. De schade bedraagt € 23.529,73.


Redelijke toerekening



5.34.
Het hierboven genoemde bedragen zijn naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid toe te rekenen aan de normschending door MRON.



5.35.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de redelijke toerekening en op basis van de regel dat de schade moet worden begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is (artikel 6:97 BW), echter ook het volgende.
Bij het vaststellen van inkomsten in de hypothetische situatie zonder normschending is de rechtbank uitgegaan van een dienstverband van 2 maanden. Als MRON niet anders had gekund, zou zij [eiseres] in de proeftijd hebben ontslagen, zo overwoog de rechtbank.
In de praktijk echter zouden partijen in die situatie, dus de situatie dat MRON zich ervan bewust was dat zij een overeenkomst met [eiseres] had gesloten die zij diende na te komen, en de situatie dat [eiseres] zich ervan bewust was dat zij een proeftijd van 2 maanden had en daarin zonder opgaaf van redenen kon worden ontslagen, met elkaar in overleg zijn getreden. Dat blijkt ook wel uit het feit dat namens MRON is geprobeerd om een andere oplossing te zoeken (in de vorm van een tijdelijke aanstelling van 6 maanden). Bovendien kan een ontslag in de proeftijd waarbij de werknemer in de praktijk niet werkelijk gelegenheid wordt gegeven om zich te bewijzen (r.o. 5.22) in strijd komen met de eisen van goed werkgeverschap. Dat MRON dat zelf ook wel zo voelde blijkt uit het feit dat zij het zelf ook geen pas vond geven om [eiseres] aan te nemen om haar direct weer te ontslaan.

MRON zou [eiseres] in die situatie een schadevergoeding hebben aangeboden die hoger ligt dan het verschil over twee maanden salaris, maar partijen zouden ook in overweging hebben genomen (zoals in de hoofdprocedure ook aangevoerd) dat het niet daadwerkelijk komen werken bij MRON [eiseres] de verhuiskosten of in elk geval behoorlijke reiskosten zou hebben bespaard.
Al met al, en gebruik makend van haar mogelijkheid om schade die niet exact kan worden vastgesteld te schatten (ook artikel 6:97 BW), komt de rechtbank op een redelijke schadevergoeding van € 40.000,00.


II. Kosten ter vaststelling van de schade



5.36.

[eiseres] vordert een bedrag van € 3.975,00, ter zake redelijke kosten ter zake vaststelling van de schade (artikel 6:96 lid 2 sub b BW). MRON is van mening dat deze vordering moet worden afgewezen. Het gaat om de kosten die zijn gemaakt in verband met het laten opstellen door IFAA van het rapport inkomensverschil. Volgens MRON zijn de in het rapport gemaakte berekeningen op basis van gegevens die door [eiseres] zijn aangeleverd niet dermate ingewikkeld dat zij de gevorderde kosten rechtvaardigen. Bovendien heeft [eiseres] niet aangetoond dat zij de factuur ter hoogte van het genoemde bedrag ook daadwerkelijk heeft voldaan.



5.37.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] in redelijkheid een deskundige in de arm kunnen nemen om haar schade te bereken. De rechtbank heeft geen reden om er aan te twijfelen dat [eiseres] de door IFAA in verband met het rapport aan haar gefactureerde kosten ook daadwerkelijk heeft voldaan. Evenmin heeft zij reden om aan te nemen dat de uitgevoerde werkzaamheden de in rekening gebrachte kosten niet rechtvaardigen. Deze kosten had [eiseres] niet hoeven te maken als MRON haar contractuele verplichtingen zou zijn nagekomen. Naar het oordeel van de rechtbank dient MRON deze schade dan ook aan [eiseres] te vergoeden.


Wettelijke rente



5.38.

[eiseres] vordert de wettelijke rente over de schadeposten onder I vanaf 1 januari 2020, de dag waarop zij aan MRON verbonden zou zijn geraakt. Over de kosten ter vaststelling van de schade (vordering onder II) vordert [eiseres] wettelijke rente vanaf veertien dagen na het wijzen van het vonnis in de schadestaatprocedure.



5.39.
Volgens MRON kan de ingangsdatum van de wettelijke rente niet eerder zijn gelegen dan de datum waarop de dagvaarding in deze schadestaatprocedure is uitgebracht, te weten 11 oktober 2023. Op een eerder moment is MRON immers door [eiseres] niet gemaand tot het betalen van een concreet bedrag aan schadevergoeding, zodat MRON ter zake van die eventuele verplichting ook niet in verzuim kan zijn geraakt.



5.40.
De rechtbank overweegt dat een vordering tot schadevergoeding opeisbaar is op het moment dat de schade is ontstaan en de vordering tot schadevergoeding niet onmiddellijk wordt voldaan. Vanaf dat moment is ook de wettelijke rente verschuldigd. Een vordering tot schadevergoeding is opeisbaar op het moment waarop de benadeelde over de gelden waarvoor de schadevergoeding in de plaats treedt had behoren te beschikken en dus niet pas nadat zij tot betaling is gemaand. Naar het oordeel van de rechtbank betreft de schadevergoeding hier de schade die voortvloeit uit het niet nakomen van een contractuele verplichting op grond waarvan [eiseres] – zo is door haar onweersproken gesteld – per 1 januari 2020 als aandeelhouder / werknemer aan MRON verbonden zou zijn geweest. De hiermee verband houdende schadevergoeding is opeisbaar op het moment waarop de schade is ontstaan, in dit geval dus per 1 januari 2020. Vanaf dat moment is MRON wettelijke rente verschuldigd over de in verband met de schadeposten toegewezen schadevergoeding.

De wettelijke rente over de kosten ter vaststelling van de schade zal worden toegewezen zoals gevorderd.


Proceskosten en wettelijke rente



5.41.

[eiseres] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De salariskosten worden daarbij berekend over het toegekende bedrag en niet over het gevorderde bedrag. De proceskosten van MRON worden begroot op:










- griffierecht





5.737,00







- salaris advocaat





2.4284,00


(2,00 punten × € 1.214,00)




- nakosten





178,00


(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)




Totaal





8.363,00











5.42.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.


Uitvoerbaarheid bij voorraad



5.43.
MRON heeft verzocht om in het geval de rechtbank zou overgaan tot het toewijzen van een substantieel schadebedrag het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.



5.44.
Van de door [eiseres] gevorderde schadevergoeding van ruim vijf miljoen euro wordt geen substantieel deel toegewezen. Aan de voorwaarde waaronder de rechtbank volgens MRON zou moeten afzien van uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis is niet voldaan. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat een veroordeling (hangende een hogere voorziening) uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. (zie HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).






6De beslissing

De rechtbank


6.1.
stelt de schade, tot vergoeding waarvan MRON bij vonnis van deze rechtbank van 18 mei 2022 is veroordeeld, vast op € 43.975,00,



6.2.
veroordeelt MRON tot voldoening aan [eiseres] van dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 januari 2020 tot de dag van volledige betaling,



6.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 8.363,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,



6.4.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,



6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,



6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.


Dit vonnis is gewezen door mr. H. Bottenberg-van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2024.







Overgelegd als productie 3 bij dagvaarding


Transcriptie overgelegd als productie 3 bij conclusie van antwoord.


Pleitnota MRON, alinea 20.


Overgelegd als productie 2-B-6 bij dagvaarding.


Aldus het IFAA rapport op pagina 5.


Zoals namens haar ter zitting – begrijpelijk en terecht – is gezegd.
Link naar deze uitspraak