|
|
ECLI:NL:RBZWB:2024:7629 | | | Datum uitspraak | : | 07-11-2024 | Datum gepubliceerd | : | 19-11-2024 | Instantie | : | Rechtbank Zeeland-West-Brabant | Zaaknummers | : | BRE 23/9805 en BRE 23/980 | Rechtsgebied | : | Belastingrecht | Indicatie | : | Inkomstenbelasting. Verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag buiten de vijfjaarstermijn. | Trefwoorden | : | belastingrecht | | | inkomstenbelasting | | Uitspraak | RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/9805 en BRE 23/9806
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2024 in de zaken tussen
[belanghebbende] , uit [plaats] (Letland), belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de beslissingen van de inspecteur op de verzoeken om ambtshalve vermindering van 15 augustus 2023.
1.1.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2014 en 2015. De inspecteur heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn en vervolgens heeft hij beslist de aanslagen niet ambtshalve te verminderen vanwege overschrijding van de vijfjaarstermijn. De beroepen van belanghebbende richten zich alleen tegen deze tweede beslissing: de uitspraak op bezwaar over de afwijzing van de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2014 en 2015.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 26 september 2024 op zitting behandeld. Namens de inspecteur zijn mr. drs. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] verschenen. Namens belanghebbende is niemand verschenen. Gemachtigde heeft kort voor de zitting de rechtbank telefonisch geïnformeerd dat hij de start van de zitting om 10.00 uur niet ging halen. De rechtbank heeft geen verzoek om verdaging ontvangen, heeft even gewacht met de start van de zitting maar gemachtigde heeft zich niet gemeld. De zitting heeft daarom met afwezigheid van gemachtigde plaatsgevonden.
Beoordeling door de rechtbank
2. Een verzoek om ambtshalve vermindering van een belastingaanslag moet worden gedaan binnen vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft (de vijfjaarstermijn). De brieven van gemachtigde aan de inspecteur van 23 november 2021 kunnen worden opgevat als verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2014 en 2015.
2.1.
De vijfjaarstermijn eindigde voor het jaar 2014 op 31 december 2019 en voor het jaar 2015 op 31 december 2020. De verzoeken van 23 november 2021 zijn dus te laat ingediend. Dit betekent dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de inspecteur de verzoeken terecht heeft afgewezen. Dat is slechts anders indien de overschrijding van de vijfjaarstermijn ‘verschoonbaar’ is.
2.2.
Een termijnoverschrijding is verschoonbaar als belanghebbende redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt voor de termijnoverschrijding. Ook nadat de inspecteur in het verweerschrift nogmaals de aandacht heeft gevraagd voor de termijnoverschrijding, is namens belanghebbende niets concreets aangevoerd op dit punt in de conclusie van repliek. De rechtbank lijkt uit de stukken op te maken dat (mogelijk) namens belanghebbende is gesteld dat aan een verzoek om ambtshalve vermindering überhaupt geen termijn mag worden verbonden en, zo begrijpt de rechtbank, dat dit dan tot verschoonbaarheid zou moeten leiden. Naar het oordeel van de rechtbank is de wetgever binnen zijn bevoegdheid gebleven met de vijfjaarstermijn voor dergelijke verzoeken en slaagt deze grond niet.
2.3.
Gelet op hetgeen in 2.2 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2014 en 2015 terecht heeft afgewezen. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken om ambtshalve vermindering van deze aanslagen en de bij de aanslag IB/PVV 2015 behorende belastingrentebeschikking.
Conclusie en gevolgen
3. De beroepen zijn ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 november 2024 door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
Artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in samenhang met artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 en artikel 58, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen.
Artikel 60 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in samenhang met artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. | Link naar deze uitspraak
|
| |
|
|