|
|
ECLI:NL:GHDHA:2024:1996 | | | Datum uitspraak | : | 05-11-2024 | Datum gepubliceerd | : | 10-12-2024 | Instantie | : | Gerechtshof Den Haag | Zaaknummers | : | 200.340.532/01 | Rechtsgebied | : | Arbeidsrecht | Indicatie | : | terugvordering loon over minuren, gezag van gewijsde, onderbouwing | Trefwoorden | : | arbeidsovereenkomst | | | dagloon | | | wettelijke rente | | Uitspraak | GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.340.532/01
Rolnummer rechtbank : 10193687 / RL EXPL 22-18222
arrest van 5 november 2024
inzake
Ajisen Europe B.V.,
gevestigd te Den Haag,
appellante,
hierna te noemen: Ajisen,
advocaat: mr. I.P. Sigmond te Valkenburg (Limburg),
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. A.A. Slager te Amsterdam.
De zaak in het kort
De werknemer vordert na einde dienstverband vergoeding van niet-genoten vakantiedagen en vakantiebijslag, en de werkgever vordert teveel betaald salaris terug. De vordering van de werknemer is door de kantonrechter toegewezen. De kantonrechter heeft de vordering van de werkgever afgewezen. Het hof komt grotendeels tot dezelfde uitkomst.
Het geding in hoger beroep
1. Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
de dagvaarding van 18 december 2023 waarmee Ajisen in hoger beroep is gekomen van het door de kantonrechter van de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 19 september 2023 (hierna: het bestreden vonnis);
de memorie van grieven van Ajisen, met een productie;
het arrest van dit hof van 25 juni 2024, waarin een mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast;
de memorie van antwoord van [geïntimeerde], met producties;
de bijlagen die partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling na aanbrengen hebben overgelegd;
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen, gehouden op 29 augustus 2024.
2. Op 29 augustus 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen zijn bijgestaan door hun advocaten. De advocaten hebben het standpunt van hun cliënt toegelicht.
Feiten
3. Het gaat in deze zaak om de volgende feiten.
2.1
[geïntimeerde] is op 25 januari 2021 voor bepaalde tijd van zeven maanden in dienst getreden van Ajisen in de functie van administratief medewerker. Op 15 juli 2021 is de arbeidsovereenkomst met ingang van 15 augustus 2021 verlengd met zeven maanden tot 24 maart 2022.
2.2
Op 14 maart 2022 is [geïntimeerde] op staande voet ontslagen. [geïntimeerde] heeft berust in dat ontslag.
2.3
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 7 september 2022 is Ajisen veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen het loon met wettelijke verhoging en wettelijke rente over de periode van 1 maart 2022 tot en met 13 maart 2022, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding en een billijke vergoeding (hierna: de ontslagzaak). Tegen deze beschikking is geen hoger beroep ingesteld.
Procedure in eerste aanleg
4. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] in conventie gevorderd – samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang – dat de kantonrechter Ajisen veroordeelt aan haar te betalen een bedrag van € 1.671,45 bruto, te vermeerderen met een wettelijke verhoging en wettelijke rente, een bedrag aan buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. De hoofdsom ziet op onbetaald gebleven vergoeding van vakantiedagen en vakantiebijslag.
5. Ajisen heeft in reconventie, na vermindering van eis, gevorderd – samengevat – dat de kantonrechter [geïntimeerde] veroordeelt aan haar te betalen een bedrag van € 3.985,31, te vermeerderen met wettelijke rente, en de proceskosten. De hoofdsom ziet op teveel uitbetaald salaris, vanwege een bij het ontslag gebleken groot negatief verlofsaldo.
6. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter in conventie Ajisen veroordeeld aan [geïntimeerde] te betalen (1) een bedrag van € 1.511,01 bruto, te vermeerderen met een wettelijke verhoging van 50% over een bedrag van € 1.351,76 en met wettelijke rente over een bedrag van € 159,25, (2) een bedrag aan buitengerechtelijke kosten en (3) de proceskosten.
7. De kantonrechter heeft in reconventie de vorderingen van Ajisen afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.
Vorderingen in het principaal en incidenteel hoger beroep
8. In principaal hoger beroep vordert Ajisen samengevat – zo begrijpt het hof – dat het hof het bestreden vonnis vernietigt, de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijst en de vorderingen van Ajisen alsnog toewijst tot een (verminderd) bedrag van € 3.755,54 bruto, met wettelijke rente, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties.
De beoordeling van het hoger beroep
9. Ajisen baseert haar vordering op de stelling dat zij [geïntimeerde] loon heeft betaald over werkdagen waarop niet door [geïntimeerde] is gewerkt, en dat sprake is van een groot aantal zogenoemde minuren. In eerste aanleg heeft Ajisen dit aangeduid als een aantal teveel opgenomen vakantie-uren. De grondslag voor deze vordering is onverschuldigde betaling (art. 6:203 lid 2 BW). De kantonrechter heeft de vorderingen van Ajisen afgewezen.
10. Met grief 1 betoogt Ajisen dat [geïntimeerde] 49,25 dagen (374,30 uren) te weinig heeft gewerkt en dat het daarmee corresponderende (betaalde) loon moet worden terugbetaald.
11. De kantonrechter heeft de vordering van Ajisen ter zake van teveel betaald loon afgewezen (r.o. 4.9 van het vonnis). Daarvoor geeft de kantonrechter twee redenen.
11.1.
De eerste reden daarvoor is dat Ajisen tijdens het dienstverband [geïntimeerde] nooit heeft aangesproken op een teveel aan opgenomen vakantie-uren en dat het aan Ajisen is te wijten dat een stuwmeer aan minuren is ontstaan. De kantonrechter volgt de beslissingen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 oktober 2020 en 12 januari 2021 en past die ook toe. In die zaak is geoordeeld dat het niet tijdig waarschuwen door de werkgever ertoe heeft geleid dat de werknemer een stuwmeer aan minuren niet meer kon inhalen, zodat het loon over deze minuren op grond van art. 7:628 lid 1 BW voor rekening van de werkgever komt.
11.2.
De tweede reden is dat de kwestie van de teveel uitbetaalde vakantie-uren ook reeds onderdeel was geweest van de ontslagzaak. Daardoor past het volgens de kantonrechter niet eenzelfde tegenvordering thans bij wijze van reconventionele vordering in te stellen.
12. Ajisen betoogt met grief 1 dat het onredelijk is om in deze situatie het risico van het gestelde stuwmeer aan uren volledig bij Ajisen neer te leggen. Een werknemer die een stuwmeer aan niet-gewerkte uren verbergt door fraude met het kloksysteem kan redelijkerwijs niet verwachten dat bij een vordering daar in het geheel geen rekening mee wordt gehouden op grond van de enkele overweging dat de werkgever maar had moeten waarschuwen. Ajisen kan immers niet waarschuwen voor iets wat zij door fraude van [geïntimeerde] niet kent. Daarmee wordt miskend dat de bron van het stuwmeer op verwijtbare wijze bij [geïntimeerde] ligt en het in ieder geval redelijk is dat bij het claimen van achterstallig loon rekening wordt gehouden met hetgeen zij financieel niet heeft gepresteerd, aldus nog steeds Ajisen.
12. [geïntimeerde] heeft betwist dat er sprake is van fraude aan haar kant. Verder voert zij aan dat het in strijd is met de goede procesvoering om de vordering wat betreft de minuren opnieuw aan de rechter voor te leggen nu die vordering in de ontslagzaak al aan het oordeel van de rechter was voorgelegd.
12. Het laatste argument van [geïntimeerde] begrijpt het hof als een beroep op (a) het gezag van gewijsde van de beschikking in de ontslagzaak (art. 236 lid 1 Rv) en (b) de goede procesorde. Het hof verwerpt dit standpunt van [geïntimeerde] om de volgende redenen.
Gezag van gewijsde
14.1.
[geïntimeerde] stelt – kennelijk – dat de beslissing over de minuren in de ontslagzaak partijen in dit hoger beroep bindt, anders gezegd: dat de beslissing in de ontslagzaak gezag van gewijsde heeft. Dit beroep op het gezag van gewijsde slaagt als in de ontslagzaak al definitief is geoordeeld over de minuren.
14.2.
Aan [geïntimeerde] kan worden toegegeven dat de kantonrechter in de ontslagzaak de vordering van Ajisen tot betaling van het saldo van 148,3 teveel opgenomen vakantie-uren ten bedrage van € 1.631,30 heeft afgewezen omdat [geïntimeerde] die vordering gemotiveerd had betwist en Ajisen had nagelaten haar vordering deugdelijk te onderbouwen. De beschikking in die zaak heeft inmiddels kracht van gewijsde. Gelet op wat hierna wordt overwogen, zal het hof echter in het midden laten of en, zo ja, in hoeverre [geïntimeerde] zich bij wijze van verweer tegen de huidige vordering van Ajisen kan beroepen op het gezag van gewijsde van de beslissing in de ontslagzaak.
Goede procesorde
14.3.
Het hof ziet niet in waarom de goede procesorde er aan in de weg staat dat Ajisen in deze procedure terugbetaling over de minuren vordert en [geïntimeerde] heeft dit verweer ook niet nader toegelicht.
15. Het hof ziet anders dan de kantonrechter geen grond om de genoemde benadering van het hof Arnhem/Leeuwarden in dit hoger beroep te volgen. In die zaak was sprake van een tijd-voor-tijd regeling met als uitgangspunt dat te weinig gewerkte uren een volgende maand worden ingehaald. In die zaak is overwogen dat het voor de werknemer duidelijk moet zijn hoeveel minuren er zijn ontstaan om deze te kunnen inhalen en dat het voor risico van de werkgever komt als deze niet tijdig waarschuwt voor de stand van de gewerkte uren. Dit hoger beroep betreft een wezenlijk andere situatie. Er is namelijk geen tijd-voor-tijd regeling als die in de procedure bij het hof Arnhem/Leeuwarden.
16. Ajisen heeft haar vordering in hoger beroep verder als volgt toegelicht.
16.1
Ajisen werkt met een prikklok.
16.2
Voor de controle was aan [geïntimeerde] opgedragen dat zij voor gewerkte tijden moest in- en uitklokken. Daarvoor had ze een speciale badge waarmee ze de tijden kon laten registreren. [geïntimeerde] moest toestemming hebben om later te beginnen of eerder weg te gaan. Verlof werd in overleg vastgesteld en geadministreerd.
16.3
[geïntimeerde] moest dagelijks om 09.15 uur beginnen. Hierbij was overeengekomen dat de pauzes van [geïntimeerde] in eigen tijd zouden plaatsvinden.
16.4
Bij akte van 2 mei 2023 heeft Ajisen in eerste aanleg een gespecificeerd overzicht overlegd van de gewerkte uren en de uren die [geïntimeerde] had moeten werken (productie 17). Die tijden komen precies overeen met de kloktijden van [geïntimeerde] die zij heeft gebruikt voor het opstellen van de verlofkaart. Hieruit volgt dat een tekort resteert van 588 uur en 12 minuten. Hierop heeft Ajisen in mindering laten strekken het overeengekomen aantal vakantie-uren en zorgverlof.
16.5
Na aftrek van de overeengekomen vakantie-uren en het door [geïntimeerde] geclaimde zorgverlof resteren er 49,25 dagen of 374,30 uren die [geïntimeerde] te weinig heeft gewerkt. Dit zijn zogenaamde minuren.
16.6
Ajisen vermindert in hoger beroep haar vordering van 374,30 uren naar 352,72 uren. Dat staat gelijk aan 46,41 dagen. Deze vermindering is omdat Ajisen om proceseconomische redenen alsnog enkele dubieuze verlofdagen of delen ervan accepteert.
16.7
Dit resulteert in een bedrag van € 3.755,54. Het gaat om 46,41 dagen bij – naar het hof begrijpt – een dagloon van € 80,92.
16.8
Voor de niet gewerkte uren ontbrak bij [geïntimeerde] de wil om te werken. Zij kwam stelselmatig te laat. Ook klokte [geïntimeerde] regelmatig niet uit. [geïntimeerde] is gedurende het dienstverband op 120 dagen te laat gekomen,. [geïntimeerde] heeft deze tijd nooit ingehaald.
16.9
Er was overigens geen afspraak dat minuren konden worden opgebouwd en ingehaald.
16.10
Jansen heeft op of omstreeks 30 januari 2022 tien dagen niet heeft gewerkt. Zij had zich op dat moment voor de tiende maal wegens corona-klachten ziek gemeld. Daartoe voerde ze aan dat ze in contact was geweest met iemand die met corona besmet zou zijn. Ajisen betwist de gestelde coronabesmetting. Uit de stukken blijkt dat [geïntimeerde] zich moest melden bij de bedrijfsarts maar zij heeft dit geweigerd. [geïntimeerde] heeft ook geen bewijs geleverd dat zij in die periode was besmet met het coronavirus. Er is daarom over deze periode geen recht op loon.
16.11
Het is onredelijk om in deze situatie het risico van het gestelde stuwmeer aan uren alleen bij Ajisen neer te leggen. Er is sprake van een werknemer die een stuwmeer aan niet gewerkte uren verbergt door fraude met het kloksysteem. Van Ajisen kon niet worden verwacht voor dit stuwmeer te waarschuwen. Ajisen kon niet waarschuwen voor iets wat zij door fraude van [geïntimeerde] niet kent.
17. [geïntimeerde] heeft hiertegen in eerste aanleg en in hoger beroep samengevat het volgende ingebracht.
17.1
Het is aan Ajisen om haar vordering concreet te onderbouwen maar Ajisen onderbouwt haar stellingen onvoldoende. De in het geding gebrachte gegevens geven geen nadere onderbouwing waaruit zou moeten blijken dat de brondata, de daadwerkelijke kloktijden en de vakantiekaarten niet zouden kloppen. Uit de aangeleverde gegevens kan niet worden achterhaald dat hiervan concreet sprake is.
17.2
Ajisen stelt haar vordering wederom bij. In eerste aanleg is aanvankelijk een bedrag van € 10.714,56 bruto gevorderd. Dit komt overeen met 132 te weinig gewerkte dagen. Dat bedrag is daarna gereduceerd tot een bedrag van € 3.985,31 en vervolgens tot € 3.755,54 bruto. Dit laatste bedrag komt overeen met 46,41 te weinig gewerkte dagen. Het verschil is 85,59 dagen. Dit is een groot verschil en maakt de vorderingen van Ajisen ongeloofwaardig. Het zou betekenen dat [geïntimeerde] ruim 9 weken niet aanwezig is geweest om te werken in een dienstverband van ruim een jaar. In een klein bedrijf als Ajisen zou het direct opvallen als [geïntimeerde] zo vaak onrechtmatig afwezig zou zijn of vaak te laat zou komen, of als het in- en uitklokken van [geïntimeerde] niet op orde was.
17.3
[geïntimeerde] heeft zich aan haar te werken uren per week gehouden. [geïntimeerde] ontkent niet dat zij sporadisch te laat is gekomen wat eventueel heeft geleid tot wat marginale verschillen, maar zij heeft ook regelmatig meer uren gewerkt. Dat is ook te zien. Bovendien heeft [geïntimeerde] in veel gevallen de pauzes doorgewerkt. Dat geeft een vertekend beeld van het aantal gewerkte uren omdat Ajisen deze pauzes wel aftrekt van de totaal gewerkte uren. Doordat zij vaak de pauzes doorwerkte, kon [geïntimeerde] het zich permitteren om soms eerder weg te gaan.
17.4
Een goed werkgever dient bij dit soort zaken zorgvuldig te zijn en het kloksysteem te controleren. Maar [geïntimeerde] is tijdens het dienstverband nooit ergens op aangesproken. Dus niet op eventuele afwezigheid, niet op onterechte ziekmeldingen, niet op het niet nakomen van re-integratieverplichtingen (zoals het niet bezoeken van een bedrijfsarts), niet op te laat komen, niet op foutief in- en uitklokken of niet klokken en niet op doorwerken tijdens de pauzes. Er is geen correspondentie over deze zaken en er zijn geen waarschuwingsbrieven. Ajisen had haar eerder en ondubbelzinnig schriftelijk moeten aanspreken op haar plicht de eventuele minuren in te halen. Nu dit niet is gebeurd, komt het niet verrichten van de arbeid over de uren op grond van art. 7:628 lid 1 BW voor rekening en risico van Ajisen.
17.5
Het door Ajisen gebruikte registratiesysteem klopt niet of wordt verkeerd gebruikt dan wel misbruikt.
17.6
[geïntimeerde] betwist dat zij zelf de gemaakte kloktijden heeft gebruikt voor het opstellen van de verlofkaart. [geïntimeerde] heeft de verlofkaarten alleen bijgehouden over de periode van begin 2021 tot en met juni 2021 door het plots wegvallen van de mevrouw [collega 1] begin 2021. Daarvoor werd dit gedaan door mevrouw [collega 1] en daarna door de heer [collega 2], de manager van de afdeling. [geïntimeerde] hield zich verder niet bezig met kloktijden.
17.7
[geïntimeerde] betwist dat zij haar uren in het kloksysteem zonder toestemming heeft aangepast en daarmee gefraudeerd heeft. [geïntimeerde] heeft zich steeds aan de in- en uitklokmethode van Ajisen gehouden. Er kunnen vanzelfsprekend incidentele vergissingen zijn. Overigens had [geïntimeerde] vanaf juni 2021 geen toegang meer tot het kloksysteem. De beschuldigingen zijn ongeloofwaardig en nergens op gebaseerd.
17.8
De productie 17 waar Ajisen naar verwijst is een Excel-sheet met een overzicht van brondata. Dat overzicht is te onduidelijk en onbetrouwbaar om daarvan uit te gaan. Of dit overzicht betrekking heeft op [geïntimeerde] is sowieso de vraag. Het overzicht vermeldt noch de naam van [geïntimeerde] noch een geboortedatum of personeelsnummer. Het is goed mogelijk dat Ajisen zelf dit overzicht geheel of in meer of mindere mate heeft aangepast of gemanipuleerd.
17.9
[geïntimeerde] had tijdens het dienstverband steeds gegronde redenen om zich ziek te melden of zorgverlof op te nemen. Ajisen heeft haar nooit laten zien door een bedrijfsarts (afgezien van de keer nadat zij al op staande voet was ontslagen). Ajisen kan de ziekmeldingen van [geïntimeerde] dan ook niet in twijfel trekken of ziektedagen aanmerken als ten onrechte niet gewerkte dagen. Dat geldt ook voor feestdagen. [geïntimeerde] heeft zich tijdens ziekte als gevolg van corona in quarantaine steeds beschikbaar gehouden voor haar werk, maar Ajisen heeft daar geen gebruik van gemaakt. Het betreft hier de perioden van 1 februari tot en met 4 februari 2022 en van 28 februari tot en met 10 maart 2022. Van niet-gewerkte uren is in deze perioden dus geen sprake geweest. Na het ontslag op staande voet kunnen er door [geïntimeerde] geen vakantiedagen zijn opgenomen.
17.10
[geïntimeerde] heeft steeds de wil gehad en is beschikbaar geweest om te werken, afgezien van bijvoorbeeld dagen van ongeschiktheid tot werken tijdens ziekte. Overigens ontkent [geïntimeerde] geweigerd te hebben om thuis te werken in de periodes dat zij vanwege de toen geldende RIVM-richtlijnen thuis moest blijven. [geïntimeerde] heeft zich daartoe altijd bereid en beschikbaar gehouden maar heeft nooit aangeboden gekregen thuis haar werkzaamheden te verrichten.
18. Naar het oordeel van het hof faalt grief 1 omdat Ajisen haar grief onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd. Het hof licht dit oordeel als volgt toe.
18.1
Het hof stelt voorop dat in een zaak als deze van Ajisen mag worden verwacht gestructureerd toe te lichten, aan de hand van een te volgen redeneertrant, waarop de vordering feitelijk is gebaseerd en deze toelichting te onderbouwen. Daaraan ontbreekt het voor een belangrijk deel aan in deze zaak. Een en ander is vooral ‘van de hak op de tak’ toegelicht. Dat heeft tot gevolg dat het oordeel van het hof daarover ook minder toegankelijk leest.
18.2
In dit geval gaat het volgens Ajisen om betaald loon voor niet verricht werk. Dat is een kwestie als bedoeld in art. 7:628 lid 1 BW.
18.3
Het debat spitst zich toe op de geoorloofdheid van de afwezigheid van [geïntimeerde]. Ajisen stelt dat het ook vanwege de kosten ondoenlijk is om precies aan te geven - het hof begrijpt: wat er daadwerkelijk is gebeurd - om deze geoorloofdheid in kaart te brengen. Zij beroept zich daarom op een reconstructie aan de hand van brondata van het kloksysteem en de verlofkaarten van [geïntimeerde]. Deze reconstructie is moeilijk te volgen.
18.4
Als productie 17 is een overzicht van brondata overgelegd. Dit overzicht laat uitsluitend codes en data zien, waaruit niet blijkt dat het hier om [geïntimeerde] gaat. [geïntimeerde] wijst daar op, maar Ajisen gaat daar niet op in.
18.5
Ajisen heeft de relevantie van deze brondata onvoldoende toegelicht. Op dit punt is van belang dat als deze brondata op [geïntimeerde] zien, de registratie van tijd hooguit iets zegt over de aanwezigheid van [geïntimeerde] op het kantoor van Ajisen en niet meer dan dat. Als de geregistreerde tijd – de kloktijd – niet gelijk is aan de overeengekomen werktijd, betekent dit op zichzelf beschouwd niet dat de niet-aanwezigheid ongeoorloofd is en voor rekening en risico van [geïntimeerde] komt. Dit dient te worden toegelicht en onderbouwd. Dat is in onvoldoende mate gebeurd.
18.6
Ajisen stelt dat [geïntimeerde] met de kloktijden en de verlofkaarten heeft gefraudeerd. [geïntimeerde] heeft een en ander gemotiveerd weersproken. Het hof gaat hier verder niet op in omdat de relevantie van deze stelling onduidelijk is. Voor zover Ajisen betoogt te stellen dat de kloktijden teveel gewerkte uren laten zien is, gezien de betwisting door [geïntimeerde], niet inzichtelijk uitgewerkt waaruit dit blijkt en dat dit het gevolg is van manipulatie door [geïntimeerde]. De verwijzing naar brondata is onvoldoende op dit punt. Immers, als de brondata zouden afwijken van de kloktijden – wat op zichzelf al niet vaststaat – is dat niet vanzelfsprekend een aanwijzing van fraude door [geïntimeerde].
18.7
In de reconstructie heeft Ajisen op de geklokte tijd elke dag generiek een half uur afgetrokken vanwege een onbetaalde pauze van een half uur. Door [geïntimeerde] is aangevoerd dat zij regelmatig ook tijdens deze pauzes doorwerkte. Ajisen is daar niet op ingegaan. Het hof ziet daarom geen reden voor deze generieke aftrek.
18.8
In eerste aanleg ging het vooral om het te laat komen, buitengewoon ziekteverzuim en onterecht zorgverlof. Het hof begrijpt uit de toelichting van Ajisen op de zeer aanzienlijke vermindering van haar vordering – bijna 65% lager ten opzichte van de oorspronkelijke vordering in eerste aanleg – dat het onderwerp buitengewoon ziekteverzuim nog voor een beperkt deel aan de orde is, en het onderwerp zorgverlof in het geheel niet meer. De cijfermatige consequenties van het verlaten van deze grondslagen zijn voor het hof niet goed zichtbaar gemaakt. Hoe het geldende resterende saldo van 46,41 aan te weinig gewerkte dagen is ontstaan is voor het hof niet duidelijk. Het lag op de weg van Ajisen dit duidelijk toe te lichten.
18.9
[geïntimeerde] heeft op het punt van het gestelde te laat komen erkend dat zij sporadisch te laat is gekomen, wat eventueel heeft geleid tot wat marginale verschillen, maar ook aangevoerd dat zij regelmatig meer uren gewerkt. Daar is Ajisen niet op ingegaan.
18.10
Wel is duidelijk dat Ajisen zich op het standpunt stelt dat [geïntimeerde] zich op of omstreeks 30 januari 2022 ten onrechte ziek heeft gemeld wegens coronaklachten en toen tien dagen niet heeft gewerkt (zie r.o. 16.10). Ook zou [geïntimeerde] hebben geweigerd om zich te melden bij de bedrijfsarts. Kennelijk bedoelt Ajisen daarmee te stellen dat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte. Het hof verwerpt dit standpunt. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat Ajisen haar nooit heeft laten zien door een bedrijfsarts. Ajisen is daar niet verder op ingegaan en heeft evenmin bewijs van het inschakelen van de bedrijfsarts of een oproep van de bedrijfsarts in het geding gebracht. Hierdoor kan niet worden geoordeeld dat [geïntimeerde] niet arbeidsongeschikt wegens ziekte en (dus) ongeoorloofd afwezig was.
18.11
Verder heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat zij zich ook in die ziekteperiode vanwege corona steeds beschikbaar heeft gehouden voor haar werk, maar Ajisen daar geen gebruik van heeft gemaakt. Deze beschikbaarheid is door Ajisen onvoldoende gemotiveerd weersproken.
18.12
De grondslag voor het saldo van 46,41 te weinig gewerkte dagen is ook niet anderszins duidelijk geworden.
19. Grief 2 ziet op de vordering van [geïntimeerde] in de eerste aanleg in conventie. Met deze grief betoogt Ajisen dat onduidelijk is waarom de kantonrechter uitkomt op een saldo van 5 verlofuren ter hoogte van € 57,70, maar 13,8 uren ter hoogte van € 159,60 toekent. [geïntimeerde] voert aan dat deze grief opgaat omdat zij aanspraak maakt op het bedrag van € 57,70 bruto. Deze grief slaagt derhalve. Het hof zal het vonnis op dit punt vernietigen en de veroordeling ter zake aanpassen. Het komt er op neer dat de in conventie toegewezen hoofdsom met een bedrag van € 101,90 bruto wordt verminderd.
19. Met grief 3 betoogt Ajisen dat de kantonrechter ten onrechte de wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke incassokosten heeft toegewezen aan [geïntimeerde]. Volgens Ajisen had [geïntimeerde] namelijk geen vordering. Deze grief faalt omdat [geïntimeerde] wel een vordering op Ajisen had.
19. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep grotendeels faalt. Het vonnis zal slechts worden vernietigd op het punt genoemd in r.o. 19. Om de leesbaarheid te bevorderen zal het vonnis in conventie volledig worden vernietigd en de veroordeling zal worden aangepast. Het vonnis in reconventie zal worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past dat Ajisen wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het tussen partijen in conventie gewezen vonnis van kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 19 september 2023 voor zover daarbij in r.o. 5.1 aan hoofdsom meer is toegewezen dan de som van € 1.409,11 bruto;
- bekrachtigt het tussen partijen in reconventie gewezen vonnis van kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 19 september 2023,
en opnieuw rechtdoende:
wijst af wat (in conventie) aan hoofdsom meer is gevorderd dan de som van € 1.409,11 bruto;
wijst de vorderingen van Ajisen af;
veroordeelt Ajisen in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 349,-- aan verschotten en € 3.642,-- aan salaris advocaat (tarief II, 3 punten);
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, F.J. Verbeek en K. Redeker en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 november 2024 in aanwezigheid van de griffier.
ECLI:NL:GHARL:2020:8089 en ECLI:NL:GHARL:2021:249.
ECLI:NL:GHARL:2020:8089, r.o. 6.5. | Link naar deze uitspraak
|
| |
|
|