|
|
ECLI:NL:RBLIM:2025:2096 | | | Datum uitspraak | : | 07-03-2025 | Datum gepubliceerd | : | 28-03-2025 | Instantie | : | Rechtbank Limburg | Zaaknummers | : | ROE 22/1976 en ROE 22/197 | Rechtsgebied | : | Bestuursrecht | Indicatie | : | Hoewel het begrijpelijk is dat het voor eisers niet meer duidelijk is waarom verweerder met verschillende besluiten de zorg- en huurtoeslag over 2019 (steeds) opnieuw heeft vastgesteld en waarom toeslagen worden teruggevorderd terwijl hun financiële situatie (niveau bijstand van een echtpaar) ongewijzigd is, is de berekening van verweerder juist en zijn terecht toeslagen teruggevorderd. | Trefwoorden | : | aangifte inkomstenbelasting | | | bijstandsuitkering | | | inkomstenbelasting | | | rendementsgrondslag | | | uitkering | | | verzamelinkomen | | | zorgtoeslag | | Uitspraak | RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 22/1976 en ROE 22/1977
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2025 in de zaken tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,
[eiseres]
, uit [woonplaats] , eiseres,
(samen, eisers)
en
de Belastingdienst Toeslagen, verweerder
(gemachtigde: L.A.W. v.d. Meer en D.H. Ooiberg).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de definitieve berekening van de zorg- en huurtoeslag over 2019 en de daaruit volgende terugvordering van de te veel ontvangen toeslagen.
1.1.
Met een besluit van 8 januari 2022 heeft verweerder de definitieve berekening zorg- en huurtoeslag over 2019 vastgesteld op € 976,- zorgtoeslag en € 3.168,- huurtoeslag en € 209,- aan te veel ontvangen zorgtoeslag teruggevorderd en € 356,- aan te veel ontvangen huurtoeslag. Met twee afzonderlijke besluiten van 18 juli 2022 (de bestreden besluiten) op het bezwaar van eisers is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingediend. Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 januari 2025 op zitting behandeld. Eisers zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
Wat is het oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank is van oordeel dat de beroepen ongegrond zijn. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Waar gaan de zaken over
3. Het inkomen van eisers bestaat uit een Wajong uitkering aangevuld met een toeslag en een aanvulling vanuit de bijstand tot het niveau van een echtpaar. Op basis van wijzigingen van de aangifte inkomstenbelasting (lees: het inkomen) van eisers heeft verweerder (vier) verschillende beslissingen genomen over de zorg- en huurtoeslag en worden nu toeslagen over 2019 teruggevorderd. In de bestreden besluiten heeft verweerder nergens benoemd waarop de bedragen van de terugvordering van de toeslagen zijn gebaseerd en waardoor de verschillen met de eerdere besluiten zijn ontstaan. Daarbij is een nabetaling ontvangen op grond van de definitieve berekening zorg- en huurtoeslag over 2021, terwijl in dat besluit wordt vermeld dat nabetalingen worden verrekend met openstaande terugvorderingen. Eisers zijn van mening dat de besluitvorming van verweerder onzorgvuldig is en dat zij veel te lang (22 weken) op de bestreden besluiten hebben moeten wachten.
In geschil is dat verweerder in de bestreden besluiten niet inzichtelijk heeft gemaakt waarop de bedragen van de terugvordering van de toeslagen zijn gebaseerd en waarom de nabetaling van de definitieve berekening zorg- en huurtoeslag over 2021 niet is verrekend met de terugvordering van de zorg- en huurtoeslag over 2019. De rechtbank moet beoordelen of het klopt dat van eisers zorg- en huurtoeslag over 2019 wordt teruggevorderd en waarom de nabetaling van de toeslagen over 2021 niet is verrekend met de terugvordering van de toeslagen over 2019.
Is de beoordeling van eisers recht op zorg- en huurtoeslag over 2019 juist?
4. Het recht op toeslagen en de hoogte daarvan is afhankelijk van de draagkracht van eiseres en haar toeslagpartner. Bij de bepaling van de draagkracht moet verweerder uitgaan van de inkomensgegevens van eiseres en haar toeslagpartner, zoals die door de inspecteur van de belastingdienst in de Basisregistratie inkomen (Bri) zijn vastgelegd. Van deze inkomensgegevens kan verweerder bij het berekenen van toeslagen niet afwijken. Verweerder en de inspecteur van de belastingdienst (inspecteur) zijn namelijk twee aparte bestuursorganen die los van elkaar staan en hun eigen bevoegdheden hebben. In de wet is bepaald dat wanneer later blijkt dat als voorschot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, verweerder binnen acht weken een nieuwe berekening doet en de tegemoetkoming herziet. Wanneer de inkomensgegevens uit de Bri veranderden, heeft verweerder een nieuw besluit genomen. Verweerder moet dat ook doen. Al kan de rechtbank zich voorstellen dat meerdere besluiten achter elkaar voor verwarring kunnen zorgen.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de verschillende berekeningen van de zorg- en huurtoeslag over 2019 steeds gebruik heeft gemaakt van de inkomensgegevens van eisers uit de Bri. In de bestreden besluiten is dit voor eiseres € 22.517,- en voor eiser
€ 933,- en dus samen € 23.450,-. Op basis van deze gegevens heeft verweerder de definitieve berekening van de zorg- en huurtoeslag over 2019 vastgesteld op € 976,- zorgtoeslag en € 3.168, - huurtoeslag, waarbij ook is vastgesteld dat € 209,- te veel zorgtoeslag is uitbetaald en € 356,- te veel huurtoeslag.
4.2.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat het voor eisers niet meer duidelijk is waarom verweerder met verschillende besluiten de definitieve berekening zorg- en huurtoeslag over 2019 (steeds) opnieuw heeft vastgesteld en waarom toeslagen worden teruggevorderd terwijl hun financiële situatie (niveau bijstand van een echtpaar) ongewijzigd is, is de rechtbank van oordeel dat de berekening van verweerder juist is en terecht € 209,- zorgtoeslag en € 356,- huurtoeslag wordt teruggevorderd. De rechtbank verwijst daarbij naar het verweerschrift van 28 december 2022, bladzijde 7 en 8, waar verweerder heeft gespecificeerd waarop de terugvordering van de toeslagen is gebaseerd en waardoor de verschillen met de eerdere besluiten zijn ontstaan. Daarbij stelt de rechtbank vast dat terugvordering van € 2.019,- aan zorgtoeslag een kennelijke verschrijving is en dus € 209,- moet zijn.
4.3.
Nu het in de bestreden besluiten (van 18 juli 2022) ontbreekt aan een deugdelijke motivering over de totstandkoming van de terugvorderingen, is dit in strijd met het bepaalde in artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet echter aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu eisers via het verweerschrift (van 28 juni 2022) alsnog kennis hebben kunnen nemen van de motivering en niet aannemelijk is dat eisers hierdoor in hun belang zijn geschaad. De omstandigheid dat eisers pas in de beroepsprocedure kennis hebben kunnen nemen van de motivering maakt dat de rechtbank aanleiding ziet om te bepalen dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht moet vergoeden.
4.4.
Voor zover eisers betogen dat verweerder de nabetaling van de zorg- en huurtoeslag over 2021 in strijd met de zorgvuldigheid niet met de vordering zorg- en huurtoeslag over 2019 heeft verrekend, overweegt de rechtbank dat geen verrekening kan plaatsvinden. omdat eisers tegen de bestreden besluiten beroep hebben ingesteld.
Zijn er bijzondere omstandigheden om de terugvordering zorg- en huurtoeslag te matigen?
5. Als hoofdregel geldt dat het volledige bedrag aan toeslag dat te veel is betaald wordt teruggevorderd. Verweerder moet bij het besluit tot terugvordering de betrokken belangen afwegen. Voor zover de nadelige gevolgen van een volledige terugvordering onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, kan verweerder een lager bedrag terugvorderen. In dit geval is geen sprake van bijzondere omstandigheden. Daarbij is van belang dat de financiële situatie of financiële problemen in het algemeen niet leiden tot een matiging van de terugvordering. Voor deze situatie bestaat de mogelijkheid tot het treffen van een (persoonlijke) betalingsregeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom terecht geen aanleiding gezien om van de (gehele) terugvordering af te zien. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Wat is het doel van de Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek?
6. Voor zover eisers hebben aangevoerd dat zij door de terugvordering onder het bestaansminimum vallen, overweegt de rechtbank dat per 1 januari 2025 de Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek inwerking is getreden. De wet is bedoeld voor huishoudens waarvan de uitkering van één van beide partners de enige of de belangrijkste bron van inkomen is en door een ongelukkige en ingewikkelde samenloop van regelingen (fiscaliteit, sociale zekerheid en toeslagen) de optelsom van hun netto-inkomen en toeslagen samen (hun besteedbaar inkomen) lager is dan het besteedbaar inkomen van een vergelijkbaar huishouden met geen ander inkomen dan een bijstandsuitkering en toeslagen. Met de inwerkingtreding van deze wet is het aan de gemeenten om deze huishoudens hiervoor een oplossing te bieden via de Participatiewet door het (op aanvraag) verstrekken van een vaste tegemoetkoming op grond van individuele bijzondere bijstand. Als eisers onder deze groep vallen, is zo’n aanvraag bij de gemeente doen mogelijk een oplossing voor het waarborgen van hun bestaansminimum.
Is de redelijke termijn overschreden?
7. Nu eisers van mening zijn dat zij veel te lang op duidelijkheid hebben moeten wachten, moet de rechtbank op grond van het tijdsverloop in deze procedure beoordelen of de redelijke termijn is overschreden. In dit geval heeft de procedure te lang geduurd. Eisers komen daarom in aanmerking voor een schadevergoeding om de onrust en onzekerheid die zij daardoor hebben gehad te compenseren..
7.1.
Daarbij geldt dat in procedures als deze de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar mag duren en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar. Vaak zal er geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, als de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk niet langer dan twee jaar hebben geduurd. In principe is een vergoeding van schade gepast van € 500,- per half jaar, waarmee de redelijke termijn is overschreden. Het totaal van de overschrijding wordt afgerond naar boven. De te beoordelen periode begint met de datum waarop het bezwaarschrift is ontvangen en loopt door tot de datum waarop de rechtbank de uitspraak heeft gedaan.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder het bezwaarschrift van eisers heeft ontvangen op 15 februari 2022. Omdat de rechtbank begin maart 2025 uitspraak doet, betekent dit dat de redelijke termijn meer dan een jaar is overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn is gelegen in de rechterlijke fase. Nu eisers gezamenlijk tegen beide zaken rechtsmiddelen hebben ingediend en ook sprake is geweest van gezamenlijke behandeling van de op elkaar lijkende zaken, zal het bedrag van € 500,- per half jaar, eenmalig worden toegekend. De rechtbank zal de Staat der Nederlanden daarom veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.500,-.
Conclusie en gevolgen
8. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat eisers geen gelijk krijgen.
8.1.
Omdat eisers pas in beroep kennis hebben kunnen nemen van de motivering van de terugvordering van de toeslagen moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
8.2.
Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn veroordeelt de rechtbank de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) om aan eisers een schadevergoeding te betalen van € 1.500,00.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 50,- moet vergoeden;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) om aan eisers een schadevergoeding te betalen van € 1.500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van
J.M.M. Versteegh-Janssen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 7 maart 2025.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet op de zorgtoeslag (Wzt)
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders is geregeld, verstaan onder:
(…)
e. zorgtoeslag: een tegemoetkoming in een premie dan wel in een bestuursrechtelijke premie als bedoeld in artikel 18d of 18e van de Zorgverzekeringswet en in het verplicht eigen risico, bedoeld in artikel 19 van de Zorgverzekeringswet;
(…)
2. De hoogte van de zorgtoeslag is afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen.
Wet op de huurtoeslag (Wht)
Artikel 1a
1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
(…)
Artikel 7
1. Het recht op en de hoogte van de huurtoeslag is afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
2. Ten aanzien van een bepaalde woning kan slechts aan één huurder een huurtoeslag worden toegekend.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 1. Toepassingsgebied
1. Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
2. In afwijking van het eerste lid is deze wet op inkomensafhankelijke regelingen die vóór 1 januari 2006 van kracht zijn, slechts van toepassing voor zover dit in de desbetreffende inkomensafhankelijke regeling is bepaald.
3. Onder inkomensafhankelijke regelingen worden verstaan bij of krachtens wet vastgestelde regelingen die natuurlijke personen aanspraak geven op een financiële bijdrage van het Rijk in kosten of bijdrageverplichtingen, waarbij de hoogte van de bijdrage in die regelingen afhankelijk is gesteld van draagkracht.
Artikel 2. Definities
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
(…)
o. inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
(…)
Artikel 7. Draagkracht
1. Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
(…)
Artikel 8. Toetsingsinkomen
1. Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
(…)
Artikel 20. Herziening tegemoetkoming wegens alsnog beschikbaar komen of wijziging fiscale gegevens na toekenning 24
1. Indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven, niet in Nederland belastbaar inkomen of de bij toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, relevante rendementsgrondslag blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, herziet de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.
2. De herziening geschiedt binnen acht weken na het tijdstip waarop het voor het eerst vastgestelde, voor het eerst bepaalde of gewijzigde inkomensgegeven of de bij toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, voor het eerst vastgestelde of gewijzigde rendementsgrondslag aan de Belastingdienst/Toeslagen bekend is geworden dan wel de beschikking of uitspraak strekkende tot de in het eerste lid bedoelde vaststelling, bepaling of wijziging onherroepelijk is geworden.
3. Een herziening op grond van dit artikel kan leiden tot een uit te betalen bedrag doch ook tot een terug te vorderen bedrag.
(…)
Artikel 26. Terugvordering is verschuldigd door belanghebbende
1. Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. Het terug te vorderen bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt volledig door de Belastingdienst/Toeslagen teruggevorderd. Voor zover de nadelige gevolgen voor de belanghebbende van een volledige terugvordering van het bedrag ingevolge het eerste lid onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, kan de Belastingdienst/Toeslagen bij het vaststellen van de beschikking tot terugvordering een lager bedrag terugvorderen dan het bedrag ingevolge het eerste lid.
3. In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen herziet de Belastingdienst/Toeslagen de onherroepelijk geworden beschikking tot terugvordering in het voordeel van de belanghebbende.
Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr)
Artikel 21
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
e. inkomensgegeven:
1°.indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
2°.indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon;
(…)
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Een besluit van 5 augustus 2022.
Artikel 7, eerste lid, in verbinding met artikel 8, eerste lid, en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
Artikel 21, eerste lid, onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Zie de uitspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken, de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), ECLI:NL:RVS:2022:2396, te vinden op www.rechtspraak.nl.
Artikel 20 van de Alwir.
Voorschot en de definitieve berekening zorg- en huurtoeslag over 2019 vanaf december 2018 tot en met 18 juli 2022.
Zie het verweerschrift van 28 december 2022, bladzijde 9.
Artikel 26, eerste lid, van de Awir.
Artikel 3:4, eerste lid, van de Awb.
Artikel 26, tweede lid, van de Awir. Verder is van belang dat de staatssecretaris van Financiën in het Verzamelbesluit Toeslagen beleid over de terugvordering van toeslagen heeft vastgesteld. Volgens dat beleid kunnen alleen bijzondere omstandigheden zich verzetten tegen gehele
terugvordering. Als zulke omstandigheden zich voordoen en de hele terugvordering onevenredig is, kan terugvordering achterwege blijven of het bedrag worden gematigd.
Als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. | Link naar deze uitspraak
|
| |
|
|