Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBLIM:2025:2528 
 
Datum uitspraak:18-03-2025
Datum gepubliceerd:28-03-2025
Instantie:Rechtbank Limburg
Zaaknummers:ROE 23/3065 + ROE 24/2078
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:WIA. Hoogte en ingangsdatum herziene WIA-dagloon juist vastgesteld; geen loonloze perioden. Beroep ongegrond. Hoogte wettelijke rente over nabetaling is onjuist vastgesteld omdat is uitgegaan van een onjuiste ingangsdatum wettelijke rente. Beroep gegrond.
Trefwoorden:dagloon
minimumloon
uitkering
wao
wettelijke rente
 
Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 23/3065 + ROE 24/2078

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2025 in de zaken tussen



[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. P.H.A. Brauer),

en


de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Heerlen), het Uwv
(gemachtigde: E.H.J.A. Olthof).




Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte en de ingangsdatum van de herziening van het dagloon ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), (zaaknummer 23/3065) en de hoogte van de wettelijke rente (zaaknummer 24/2078).


1.1.
Het Uwv heeft bij besluit van 23 maart 2023 het verzoek van eiser om herziening van het WIA-dagloon afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 oktober 2023 op het bezwaar van eiser heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard, het WIA-dagloon per
ingangsdatum WIA-uitkering 12 augustus 2008 vastgesteld op € 91,21 en de ingangsdatum van de herziening bepaald op 27 februari 2022.



1.2.
Het Uwv heeft met de betaalspecificatie van 1 november 2023 wettelijke rente over de nabetaling van de WIA-uitkering toegekend ter hoogte van € 270,59. Met het bestreden besluit van 26 februari 2024 heeft het Uwv het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de wettelijke rente nader vastgesteld op € 376,65.



1.3.
Het Uwv heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.



1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv. Er heeft gelijktijdige behandeling plaatsgevonden van het beroep met zaaknummer 24/2080. De rechtbank heeft na afloop van de zitting de zaken gesplitst en doet in het beroep met zaaknummer 24/2080 afzonderlijk uitspraak.





Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de hoogte van het WIA-dagloon, de ingangsdatum van de herziening en de wettelijke rente over de nabetaling van de WIA-uitkering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep over het dagloon en de ingangsdatum (zaaknummer 23/3065) ongegrond is en dat het beroep over de wettelijke rente (zaaknummer 24/2078) gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.



Zaaknummer 23/3065, dagloon, ingangsdatum herziening


Feiten

4. Eiser heeft zich op 15 augustus 2006 ziekgemeld vanuit een werkloosheidssituatie. Eiser heeft daarna een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv heeft bij besluit van 1 juli 2008 eiser met ingang van 12 augustus 2008 een WIA-uitkering toegekend waarbij het WIA-dagloon is bepaald op € 51,57 (geïndexeerd). Eiser heeft tegen het besluit van 1 juli 2008 geen rechtsmiddelen aangewend. Eiser heeft op 27 februari 2023 verzocht om herziening van het WIA-dagloon. Het Uwv heeft vervolgens de onder 1.1. genoemde besluiten genomen.


Standpunten partijen.

5. Het Uwv is bij de vaststelling van het dagloon uitgegaan van het totaal aan inkomsten en uitkeringen in de referteperiode 15 augustus 2005 tot en met
14 augustus 2006. Eiser heeft in de referteperiode een ZW-uitkering, een werkloosheidsuitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen en inkomsten gehad uit twee dienstverbanden ( [naam] en Randstad Technoflex BV). Het Uwv is in 2008 bij de vaststelling van het dagloon aanvankelijk uitgegaan van ontvangen ZW-uitkering in de periode 15 augustus 2005 tot en met 31 december 2005. Uit de door eiser in bezwaar verstrekte jaaropgave 2006 is gebleken dat eiser ook in de periode vanaf
1 januari 2006 tot en met 9 mei 2006 en vanaf 15 augustus 2006 tot en met
31 december 2006 ZW-uitkering heeft ontvangen. Het Uwv heeft aan de hand van deze jaaropgave de in 2006 ontvangen ZW-uitkering (periode van 1 januari 2006 tot en met
9 mei 2006) herleid tot een bedrag van € 6.907,70 en heeft het totaalbedrag aan ontvangen ZW-uitkering in de referteperiode vanaf 15 augustus 2005 tot en met 9 mei 2006 vastgesteld op € 13.544,28; na verhoging met de factor 100/70 is dit € 19.348,97. Het loon in de referteperiode bedraagt in totaal € 22.543,05.Het Uwv heeft dit loon gedeeld door 261 dagloondagen en geïndexeerd naar 12 augustus 2008 met als resultaat een dagloon van
€ 91,21. Het Uwv betaalt het aangepaste WIA-dagloon niet eerder uit dan per
27 februari 2022, één jaar voorafgaand aan het herzieningsverzoek, omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden en geen sprake is van een bijzonder geval. Het geïndexeerde WIA-dagloon per 27 februari 2022 bedraagt € 115,97.


5.1.
Het Uwv heeft eisers bezwaargrond dat het WIA-dagloon moet worden vastgesteld op eerder ontvangen ZW-dagloon niet gevolgd, omdat voor de berekening van het WIA dagloon een andere referteperiode en andere regelgeving geldt. Het Uwv stelt zich in reactie op eisers bezwaargrond dat het loon in de maatgevende arbeid niet overeenkomt met het WIA-dagloon, op het standpunt dat voor de vaststelling van het WIA-dagloon wordt uitgegaan van de inkomsten in het jaar voorafgaand aan de eerste ziektedag,
15 augustus 2006, en dat het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) geen ruimte geeft om het WIA-dagloon anders vast te stellen.

6. Eiser is het kort samengevat niet eens met de hoogte van het WIA-dagloon en met de ingangsdatum van de herziening van het dagloon.


Overwegingen rechtbank

7. Volgens eiser had het Uwv bij de dagloonvaststelling moeten uitgaan van het loon dat eiser normaliter verdient, namelijk het loon van een vakbekwaam bouwvakker. Volgens eiser is het redelijk om af te wijken van de dagloonregels en uit te gaan van het maatmanloon WIA, omdat er gaten zijn gevallen in de referteperiode als gevolg van de psychiatrische stoornis waarmee eiser al voor de eerste ziektedag kampte. Volgens eiser is het als gevolg van de gaten in referteperiode ook redelijk om aan te sluiten bij het ZW-dagloon ter hoogte van ongeveer € 100,- dat hij ontving tot 10 mei 2006.



7.1.
Het dagloon wordt bepaald aan de hand van de regels in de Wet WIA en het Dagloonbesluit. Volgens de dagloonregels uit het Dagloonbesluit wordt het dagloon bepaald aan de hand van het totaal genoten loon en eventuele uitkeringen in het refertejaar, gedeeld door 261 dagloondagen.

In de nota van toelichting bij artikel 13 van het Dagloonbesluit (Stb.2013, 185) wordt het volgende vermeld (blz.34):
“De Wet WIA en WAO kennen geen systeem van meervoudige rechten. Een persoon kan maar één recht op WAO- of Wet WIA-uitkering hebben als gevolg van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid of van arbeidsongeschiktheid. Alle inkomsten in het refertejaar worden bij de dagloonberekening betrokken.”



7.2.
De referteperiode volgt dwingend uit artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA en artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit. Uit deze regeling van de referteperiode volgt dat voor de vaststelling van het welvaartsniveau niet bepalend is het loon dat is genoten op het moment van intreden van het verzekerde risico, maar het loon dat daadwerkelijk is genoten tijdens de gehele referteperiode. Hierdoor hebben periodes waarin minder loon is ontvangen tijdens de referteperiode invloed op de hoogte van het dagloon.



7.3.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om eiser te volgen in zijn stelling dat het dagloon had moeten worden gebaseerd op het maatmanloon WIA. Zoals het Uwv ook in het bestreden besluit heeft vermeld is het maatmanloon van belang bij de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage.



7.4.
De rechtbank gaat er van uit dat eiser met ‘gaten’ in de referteperiode bedoelt dat sprake is geweest van perioden in de referteperiode waarin geen loon of uitkering is genoten. De rechtbank heeft het Uwv bij brief van 12 december 2024 verzocht om aan te geven of de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 juli 2024 aanleiding geven om een gewijzigd standpunt in te nemen. Het Uwv heeft bij brief van
17 december 2024 de rechtbank bericht dat in eisers situatie niet is gebleken dat sprake is geweest van loonloze kalendermaanden zodat alleen al om die reden geen aanleiding is om het dagloon gewijzigd vast te stellen. Verder heeft het Uwv betoogd dat WIA-gerechtigden die vóór 1 december 2016 in de WIA zijn ingestroomd, zoals eiser, zich niet met succes kunnen beroepen op deze uitspraken, omdat de dagloonbepalingen voor de WW en WIA niet altijd verschillend zijn geweest en de verschillen pas zijn ontstaan na een wetswijziging per 1 december 2016.


7.4.1.
Eiser heeft de referteperiode, die is vastgesteld op 15 augustus 2005 tot en met
14 augustus 2006, niet betwist. Uit de ter beschikking staande gegevens blijkt dat eiser vanaf het begin van de referteperiode 15 augustus 2005 tot en met 9 mei 2006 een ZW-uitkering heeft ontvangen. Verder heeft eiser in de referteperiode loon van [naam] en Randstad ontvangen. Voorts heeft eiser in de periode 15 mei 2006 tot en met
14 augustus 2006 een werkloosheidsuitkering ontvangen. De rechtbank stelt vast dat uit de ter beschikking staande gegevens, zoals het dagloonreport van 1 juli 2008, in samenhang bezien met de jaaropgave 2006 en wat daarover in het bestreden besluit over de ZW-uitkering in 2006 is vermeld, niet is gebleken dat in de referteperiode sprake is geweest van loonloze perioden. Dat eiser destijds al heeft gekampt met psychische problematiek en dat hij bij een bouw is weggestuurd zoals hij heeft aangevoerd betekent niet dat daarmee is komen vast te staan dat sprake is geweest van loonloze perioden.



7.4.2.
Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat in de laatste drie maanden van de referteperiode sprake moet zijn geweest van een loonloze periode, omdat het bedrag aan ontvangen werkloosheidsuitkering, € 1.515,86, veel te laag is. Eiser heeft daarover betoogd dat hij vanaf 15 mei 2006 tot de datum uitval op 15 augustus 2006, een werkloosheidsuitkering heeft ontvangen en dat hij in die periode ook een periode in detentie heeft gezeten. Volgens eiser kan het bedrag van € 1.515,86 nooit de werkloosheidsuitkering over drie maanden zijn geweest; naast de periode van detentie kan er ook een andere reden zijn geweest, zeker omdat de werkloosheidsuitkering pas achteraf wordt betaald.



7.4.3.
De rechtbank overweegt dat in de door eiser overgelegde detentieverklaring staat dat eiser op 30 juni 2006 in detentie werd geplaatst, op 31 mei 2006 in PI Sittard is geplaatst en de einddatum van de detentie 18 juli 2006 is. Niet alleen roepen de eerste twee data onduidelijkheid op over de datum van aanvang van de detentie, maar ook is niet gebleken in hoeverre deze daadwerkelijk heeft geleid tot beëindiging van eisers WW-uitkering. Maar wat hier verder van zij, daar waar detentie een wettelijke uitsluitingsgrond vormt voor het recht op WW, kan reeds hierom geen reden, ook niet op grond van de evenredigheid en of redelijkheid, zijn gelegen tot het buiten beschouwing laten van een als gevolg daarvan mogelijk loonloze periode. Dat mogelijk voorts ná de referteperiode werkloosheidsuitkering is betaald die ziet op een periode ín de referteperiode en dit volgens eiser ook een verklaring kan zijn voor de lage werkloosheidsuitkering, blijkt niet uit de stukken en heeft eiser niet met verifieerbare gegevens, zoals betaalspecificaties, aannemelijk gemaakt.



7.5.
De rechtbank concludeert dat in de referteperiode, behoudens -wellicht- de periode dat eiser in detentie heeft gezeten, geen loonloze periode(n) is (zijn) aan te wijzen. Er is dan ook geen aanleiding om eiser te volgen in zijn stelling dat voor de WIA-dagloonvaststelling uitgegaan moet worden van het ZW-dagloon dat eiser tot 10 mei 2006 heeft ontvangen en de resterende tijd tot aan het einde van de referteperiode (14 augustus 2006) buiten beschouwing te laten.

8. Volgens eiser is de berekening van het dagloon niet juist omdat het Uwv de periode vanaf 21 juli 2005 tot 15 augustus 2005 waarin eiser recht heeft gehad op ZW-uitkering buiten beschouwing heeft gelaten. Volgens eiser is die ZW-uitkering niet direct betaald maar pas in de referteperiode; het Uwv heeft de betaaldata. Volgens eiser moet die periode dan ook worden meegenomen, zeker omdat de opengevallen dagen vóór 10 mei 2006 niet hebben meegeteld wat onredelijk is.



8.1.
Het Uwv heeft in het bestreden besluit naar voren gebracht dat is gebleken dat eiser in de periode vanaf 21 juli 2005 tot en met 9 mei 2006 ZW-uitkering heeft ontvangen. Het Uwv laat de ZW-uitkering die is betaald in de periode 21 juli 2005 tot en met
14 augustus 2005 bij de dagloonberekening buiten beschouwing omdat deze periode buiten de referteperiode valt.



8.2.
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering die ziet op de periode
21 juli 2005 tot en met 14 augustus 2005 terecht buiten de berekening van het dagloon heeft gelaten, omdat die periode buiten de referteperiode valt.



8.3.
De beroepsgrond dat het dagloon niet juist is vastgesteld slaagt gelet op het hiervoor overwogene, dan ook niet.

9. Eiser betwist verder de juistheid van de indexering van het dagloon.



9.1.
De indexering van het dagloon is gekoppeld aan de indexering van het minimumloon.. Eiser heeft zijn stelling dat de indexering van het dagloon niet juist is, niet met argumenten onderbouwd. Reeds daarom slaagt deze beroepsgrond niet.

10. Eiser is het niet eens met de ingangsdatum van de herziening van het dagloon; het dagloon moet worden herzien vanaf de ingangsdatum van de WIA-uitkering omdat het dagloon in 2008 door toedoen van het Uwv niet juist is vastgesteld. Het Uwv had de administratie niet op orde voor wat betreft de periode van ZW-uitkering tot 10 mei 2006. Volgens eiser had het Uwv in 2006 de ZW-uitkering in het systeem staan. Eiser is het niet eens met de stelling van het Uwv dat hij eerder om herziening had kunnen vragen omdat hij over stukken beschikte. Een jaaropgave is nooit een reden geweest om het dagloon vast te stellen. Het Uwv heeft een hele administratie opgebouwd om inkomsten te registreren. Op basis van die administratie wordt het dagloon vastgesteld. Eiser was destijds vanwege psychiatrische klachten ver heen en was niet in staat om rechten af te dwingen.



10.1.
Het Uwv stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen op het besluit van 1 juli 2008. Eiser was bekend met de jaaropgave van 2006 en met het besluit van
7 juni 2006 tot beëindiging van de ZW-uitkering per 10 mei 2006 . Wel vindt het Uwv dat de door eiser verstrekte gegevens voldoende motiveren dat het dagloon in het besluit van
1 juli 2008 niet juist is vastgesteld. Uwv ziet geen aanleiding om uit te gaan van een bijzonder geval. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een bijzonder geval en waarom hij niet in staat was om eerder herziening van het dagloon aan te vragen.



10.2.
Het Uwv heeft ter zitting bevestigd dat het verzoek van eiser om herziening van het dagloon is aangemerkt als een nieuwe aanvraag als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).



10.3.
Voor het door de bestuursrechter te hanteren toetsingskader wordt verwezen naar de uitspraak van de CRvB van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1), waarin uiteengezet is op welke wijze dergelijke aanvragen door de aanvrager moeten worden onderbouwd en door het Uwv moeten worden beoordeeld en hoe de rechter beslissingen van het Uwv op dergelijke aanvragen dient te toetsen. Bij een doorlopende (periodieke) aanspraak als hier aan de orde, moet voor de toetsing een splitsing worden aangebracht. Wat betreft de periode voorafgaande aan de aanvraag dient de bestuursrechter zich te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Voor de periode na de aanvraag moet het bestuursorgaan een belangenafweging maken en moet bij de bestuursrechter een minder terughoudende toetsing plaatsvinden. Het is met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging niet verenigbaar dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, in zulke gevallen blijvend aan de aanvrager wordt tegengeworpen. Voor het voorliggende geval, waarin het gaat om toepassing van artikel 4:6 van de Awb, betekent dit het volgende.



10.4.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.



10.5.
De rechtbank is van oordeel dat is gebleken dat de polisadministratie van het Uwv niet volledig was voor zover het de ZW-uitkering betrof. Dit betekent dat het besluit waarvan herziening wordt gevraagd onjuist is. Dit neemt echter niet weg dat er geen sprake is van nieuwe feiten en of omstandigheden in de hier bedoelde betekenis. Immers beschikte eiser ook reeds ten tijde van de besluitvorming waarvan thans herziening wordt gevraagd, over de juiste en van belang zijnde informatie met betrekking tot zijn ZW-uitkering. Eiser had daarom bezwaar kunnen maken. Dat hij daartoe, zo nodig met hulp van een derde, niet in staat was heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Het hebben van psychiatrische klachten is daartoe onvoldoende. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij niet eerder dan in februari 2023 om herziening heeft kunnen vragen. Het Uwv heeft daarom kunnen beslissen dat de nabetaling van het herziene dagloon niet eerder dan met ingang van 27 februari 2022, dus 52 weken vóór het herzieningsverzoek, plaats vindt.




Zaaknummer 24/2078, wettelijke rente

11. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat wettelijke rente over de nabetaling van de WIA-uitkering wegens herziening van het dagloon verschuldigd is vanaf het tijdstip waarop het Uwv in verzuim zou zijn geweest als de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven. Volgens het Uwv is sprake van verzuim met ingang van de dag na het verstrijken van een periode van 14 weken; 8 weken beslistermijn en 6 weken betalingstermijn. De aanvraag voor herziening is ontvangen op 2 maart 2023. De uiterste beslisdatum is 26 april 2023. De uiterste betaaldatum is dan 6 weken later en dit is
7 juni 2023. De eerste rentedag is dan 8 juni 2023, aldus het Uwv.

12. Volgens eiser is wettelijke rente verschuldigd vanaf 15 maart 2022 omdat de uitkering van februari 2022 uiterlijk vier weken na 15 februari 2022 betaald had moeten worden.

13. Ingevolge artikel 4:102, tweede lid, van de Awb is, indien een afwijzende beschikking tot betaling door het bestuursorgaan als gevolg van bezwaar of beroep wordt vervangen door een beschikking tot betaling, het bestuursorgaan wettelijke rente verschuldigd vanaf het tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven.


13.1.
Bij een periodieke betaling als hier aan de orde geldt de vaste rechtspraak van de CRvB, de uitspraak van 25 januari 2012. De CRvB heeft in die uitspraak het volgende overwogen:
“Zoals de Raad in zijn uitspraak van 28 oktober 2011 (LJN BU2160) heeft overwogen heeft hij zich met betrekking tot de ingangsdatum van de wettelijke rente in geval van periodiek te betalen uitkeringen of salaris, mede naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Vierde Tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nader op zijn jurisprudentie beraden. Voor zover geen sprake is van specifieke algemeen verbindende voorschriften - anders dan de algemene bepalingen van Titel 4.4 van de Awb - met betrekking tot het tijdstip waarop deze periodieke betalingen moeten worden verricht, neemt de Raad voortaan, omwille van een praktische en eenvormige rechtstoepassing, mede gezien het forfaitaire karakter van wettelijke rente, tot uitgangspunt dat de wettelijke rente gaat lopen op de eerste dag van de kalendermaand volgende op de maand (of het andere tijdvak) waarop de periodieke betaling betrekking heeft. Indien het niet gaat om reeds lopende periodieke betalingen, maar om een eerste toekenning of om een wijziging van een element van de periodieke betaling, geldt bovendien dat de wettelijke rente niet eerder gaat lopen dan vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de beslistermijn voor de toekenning of wijziging is verstreken.”



13.2.
Toepassing van deze rechtspraak betekent in eisers geval het volgende. De nabetaling naar aanleiding van het verzoek van eiser om herziening van het dagloon betreft een wijziging van een element van de periodieke betaling. Op grond van artikel 4:13, tweede lid, van de Awb geldt voor het verzoek om herziening van een uitkering een beslistermijn van acht weken. Dit betekent voor eiser het volgende. Eiser heeft op
27 februari 2023 een verzoek om herziening van het dagloon ingediend. Dit verzoek is op
2 maart 2023 bij het Uwv ontvangen. De uiterste beslisdatum op het verzoek is dus 26 april 2023. De ingangsdatum van de wettelijke rente (eerste rentedag) is dus 1 mei 2023 en niet 8 juni 2023 zoals het Uwv in het bestreden besluit van 26 februari 2024 stelt of 15 maart 2022 zoals eiser heeft aangevoerd. Over iedere verdere termijn is de wettelijke rente telkens gaan lopen op de eerste dag van de daarop volgende kalendermaand. Bij de berekening van de wettelijke rente moet telkens worden uitgegaan van het brutobedrag van de betrokken termijn. Voor iedere termijn afzonderlijk dient telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover de rente wordt berekend te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente. De wettelijke rente loopt tot de dag van de algehele voldoening.
Uit de uitspraken van de CRvB van 1 maart 2018 (onder meer ECLI:NL:CRVB:2018:592) volgt voorts dat in het geval van periodieke betalingen de betaaltermijn als bedoeld in artikel 4:87, eerste lid, van de Awb niet geldt.



13.3.
Uit 13.1 en 13.2 volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit van 26 februari 2024 gegrond is en dat het besluit van 26 februari 2024 moet worden vernietigd. De rechtbank bepaalt dat het Uwv de wettelijke rente vergoedt als in 13.2 vermeld.




Conclusie en gevolgen

14. Het beroep met zaaknummer 23/3065 is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

15. Het beroep met zaaknummer 24/2078 is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt voor wat betreft de hoogte van de wettelijke rente. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van een beroepschrift tegen het bestreden besluit, 1 punt voor het verschijnen op zitting met een wegingsfactor 1). Die punten hebben een waarde van € 907,-. Toegekend wordt € 1.814,- (2 x 1 x € 907,-).




Beslissing

De rechtbank:

In de zaak met nummer 23/3065:
- verklaart het beroep ongegrond;

In de zaak met nummer 24/2078:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 26 februari 2024;
- bepaalt dat het Uwv de wettelijke rente vergoedt zoals in 13.2 vermeld;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,- (wegens kosten van rechtsbijstand).



Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.T. Coenegracht, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Cremers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2025

De rechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.












griffier


rechter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 18 maart 2025




Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.




€ 660,88 [naam] + € 367,69 Randstad Technoflex BV + € 19.348,97 ZW-uitkering +
€ 2.165,51 WW-uitkering.


Uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 13 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4230, 18 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4170 en 7 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2482.


ECLI:NL:CRVB:2024:1523, ECLI:NL:CRVB:2024:1524 en ECLI:NL:CRVB:2024:1525.


Op grond van artikel 14, eerste lid, van de WIA worden de daglonen herzien met ingang van de dag waarop en in de mate waarin het bedrag genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt herzien.


ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.


En ook ECLI:NL:CRVB:2018:596, ECLI:NL:CRVB:2018:597, ECLI:NL:CRVB:2018:599 en ECLI:NL:CRVB:2018:600.
Link naar deze uitspraak