Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBGEL:2025:3829 
 
Datum uitspraak:16-05-2025
Datum gepubliceerd:30-05-2025
Instantie:Rechtbank Gelderland
Zaaknummers:AWB 23_2380
Rechtsgebied:Belastingrecht
Indicatie:De wijze van waarderen van onroerende zaken door belanghebbende leidt tot een onjuiste vaststelling van de stakingswinst. Belanghebbende heeft in verband hiermee de vereiste aangifte niet gedaan. Redelijke schatting van het inkomen door de inspecteur.
Trefwoorden:belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
belastbaar inkomen uit werk en woning
box 1
box 3
inkomstenbelasting
koopovereenkomst
oudedagsreserve
stakingsaftrek
stakingswinst
taxatie
verzamelinkomen
wev
woz waarde
woz-waarde
 
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/2380


uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaak tussen




[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),

en



de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, de inspecteur.




Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 8 december 2022.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag gehandhaafd.

De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur [persoon A] en [persoon B] . Het beroep is gezamenlijk en gelijktijdig behandeld met het beroep in de zaak 23/2341 ten name van [persoon C] , de partner van belanghebbende.




Feiten

1. Belanghebbende is gehuwd met [persoon C] (de partner). Belanghebbende heeft twee kinderen: [persoon D] (de zoon) en [persoon E] .


De onderneming(en)

2. Belanghebbende exploiteerde tot 1 januari 2008 een dierenpension door middel van een eenmanszaak.
3. Belanghebbende was samen met de partner en de zoon van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012 maat in de maatschap [maatschap 1] (Maatschap 1).

4. Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2012 aangegeven dat hij zijn onderneming heeft gestaakt. Daarbij is afgerekend over de stand van de Fiscale Oudedagsreserve (FOR) en is de stakingsaftrek toegepast.

5. Belanghebbende heeft in 2013 geen winst aangegeven.

6. Blijkens een notitie van de inspecteur naar aanleiding van de aangifte IB/PVV 2012 heeft deze op 29 augustus 2014 gebeld met een collega van de gemachtigde. Deze gaf aan dat het de bedoeling van belanghebbende was om het dierenpension te staken. Uiteindelijk is besloten om het dierenpension weer voort te zetten.

7. Belanghebbende was samen met zijn partner en de zoon vanaf 1 juni 2014 maat in de [maatschap 2] (Maatschap 2).

8. De zoon is per 4 januari 2018 uit Maatschap 2 gestapt. Hij geeft in 2018 geen winst meer aan.

9. Maatschap 2 is opgeheven per 1 november 2018.


De onroerende zaken

10. Belanghebbende was tot 16 januari 2019 100% eigenaar van de kavel aan de [locatie] te [plaats] , kadastraal bekend als gemeente Harmelen, sectie [sectie 1] , groot 73.685 m², bestaande uit een boomgaard, een bedrijfserf met bedrijfsopstallen inclusief erfverharding en een woonhuis met tuin. Belanghebbende heeft het gedeelte van deze kavel met de boomgaard vanaf 1 januari 2006 verpacht aan derden. Blijkens een gezamenlijk taxatierapport van belanghebbende en de inspecteur van 9 september 2008 (opname op 22 juli 2008) is de boomgaard (= landerijen), groot 68.185 m², naar privé gebracht. In het taxatierapportstaat, voor zover hier van belang, is vermeld:










Datum waardepeil: 31 december 2007







WEV






Bedrijfsopstallen











Receptie


48 m²


€ 15.000




Hondenpension


162 m²


€ 64.000




Voormalige koestal


240 m²


€ 60.00




Voormalige kalverenstal


162 m²


€ 40.000




Totaal opstallen





€ 179.000















Erf en ondergrond


4.700 m²


€ 121.000




Totaal erf + opstallen





€ 300.000















Landerijen


6.8185 ha


€ 375.000




Fruitopstand





€ 85.000










€ 460.000






11. Belanghebbende gaf samen met zijn partner als enige "overige onroerende zaak" in zijn aangiften IB/PVV vanaf 2009 (met toelichting) aan:










2009


€ 147.620


6.81.85 ha boomgaard




2010


€ 147.620


6.81.85 ha boomgaard




2011


€ 147.620


6.81.85 ha boomgaard




2012


€ 147.620


6.81.85 ha boomgaard




2013


€ 147.620


6.81.85 ha boomgaard




2014


€ 188.190


6.81.85 ha boomgaard




2015


-







2016


€ 188.190


6.81.85 ha boomgaard




2017


€ 178.645



[locatie]





2018


€ 178.645



[locatie]





2019


€ 362.171



[locatie]







12. Op 30 augustus 2018 heeft belanghebbende het gedeelte van de kavel met daarop het woonhuis met ondergrond en tuin alsmede de bedrijfsopstallen en de erfverharding met ondergrond verkocht aan een derde voor in totaal € 715.000. De totaalprijs is in de koopovereenkomst als volgt onderverdeeld:









Woonhuis


€ 230.000







Ondergrond woning en tuin ca. 1.000 m²


€ 205.000













€ 435.000




Bedrijfsopstallen + erfverharding


€ 95.000







Ondergrond bedrijfsopstallen + erf ca. 2.600 m²


€ 165.000













€ 280.000










€ 715.000





Blijkens enkele kaarten die onderdeel zijn van de koopovereenkomst bedraagt de oppervlakte van het verkochte 3.676,7 m². Hiervan valt volgens deze overeenkomst 1.000 m² toe te rekenen aan de ondergrond en de tuin van het woonhuis. Volgens artikel 27 van de koopovereenkomst behoudt de verkoper (belanghebbende) het achterste gedeelte van het bouwblok.

13. De uit de hiervoor geduide koopovereenkomst voortvloeiende levering heeft plaatsgevonden op 16 januari 2019.

14. Naar aanleiding van de verkoop is kavel [sectie 1] gesplitst in twee nieuwe kavels, [plaats] [sectie 2] (het verkochte) en [plaats] [sectie 3] (het overblijvende). Volgens de akte van levering van 16 januari 2019 is de oppervlakte van de verkochte kavel [sectie 2] 3.680 m². De uiteindelijke prijs die aan de bedrijfsgedeelte voor ondergrond en opstallen is toegerekend is in totaal € 280.000, te weten voor bedrijfsopstallen plus erfverharding € 105.000 en de prijs van de ondergrond opstallen en verharding € 175.000.

15. De akte van levering van de overblijvende kavel [sectie 3] van 18 juli 2023 vermeldt een oppervlakte van die kavel van 70.005 m².

16. De WOZ-waarde van het bedrijfsgedeelte bedroeg op waardepeildatum 1 januari 2013 € 141.215. en op waardepeildatum 1 januari 2016 € 102.759. Volgens de taxatieverslagen is de oppervlakte van de grond bij de woning 720 m².

17. Op de balans van Maatschap 1 en 2 stonden over de jaren 2009 tot en met 2018 de volgende bedragen vermeld voor "bedrijfsgebouwen inclusief ondergrond" en de afschrijving daarop:














beginwaarde


eindwaarde


bodemwaarde


afschrijving




2009


€ 37.145


€ 37.145


€ 37.145


€ 0




2010


€ 37.145


€ 38.465


€ 37.145


€ 94




2011


€ 38.465


€ 44.322


€ 37.145


€ 513




2012


€ 44.322


€ 43.813


€ 37.145


€ 519




2013


€ 43.813













2014


€ 0


€ 44.064


€ 25.823







2015


€ 44.064


€ 44.064


€ 68.000







2016


€ 44.064


€ 47.579


€ 51.000







2017


€ 47.579


€ 47.579


€ 51.000







2018


€ 47.579















18. Op 27 maart 2020 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV 2018 ingediend. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 18.257 en bestaat uit:








Belastbare winst uit onderneming:



€ 2.428




Inkomsten uit vroegere arbeid, SBV:


€ 10.343




Inkomen uit werk en woning (box 1):


€ 12.771




Inkomen uit sparen en beleggen (box 3):


€ 5.486







€ 18.257






19. De aanslag IB/PVV 2018 is vastgesteld met dagtekening 17 juni 2021. Bij het vaststellen van de aanslag is de inspecteur uitgegaan van een hogere winst dan waar in de aangifte van is uitgegaan. Deze hogere winst is volgens de inspecteur afkomstig van een boekwinst op onroerende zaken. Het verzamelinkomen is door de inspecteur vastgesteld op € 109.598 en is opgebouwd als volgt:







Belastbare winst uit onderneming:


€ 93.769




Inkomsten uit vroegere arbeid, SBV:


€ 10.343




Inkomen uit werk en woning (box 1)


€ 104.112




Inkomen uit sparen en beleggen (box 3)


€ 5.486




Verzamelinkomen:


€ 109.598





Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking € 2.888 belastingrente in rekening gebracht.

20. Bij uitspraak met dagtekening 8 december 2022 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de aanslag afgewezen.

21. Met dagtekening 24 februari 2023 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2018 op grond van de Wet rechtsherstel box 3 ambtshalve verminderd. Het inkomen uit sparen en beleggen is daarbij verlaagd tot € 4.281.




Beoordeling door de rechtbank

22. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aanslag niet te hoog heeft vastgesteld. Meer in het bijzonder gaat het hierbij om de vraag of de stakingswinst in verband met de verkoop van de onroerende zaken bij de staking van de onderneming van belanghebbende juist is vastgesteld.

23. De rechtbank verklaart het beroep gegrond doch uitsluitend voor zover het ziet op het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen, welk inkomen de inspecteur hangende het beroep ambtshalve heeft verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.


Standpunt belanghebbende

24. Belanghebbende stelt dat de stakingswinst per 31 oktober 2018 (staking Maatschap 2) nihil bedraagt. Dit omdat de WOZ-waarde per waardepeildatum 1 januari 2016 in vergelijking met de WOZ-waarde per waardepeildatum 1 januari 2013 geen waardestijging laat zien. Daarbij is belanghebbende van mening dat uitgegaan dient te worden van (i) de waarde van de bedrijfsmatige opstallen zoals vermeld op het WOZ taxatieverslag naar waardepeildatum 1 januari 2013 zonder ondergrond dan wel (ii) van deze opstallen met 977 m² grond (472 m² ondergrond en 505 m² gebouwgebonden grond). Belanghebbende bepleit, zo de rechtbank begrijpt (meer) subsidiair, een inbrengwaarde van € 169.000 gebaseerd op de taxatie uit 2008 (naar waardepeildatum 31 januari 2007) van dezelfde opstallen met 977 m² grond.

25. Ter toelichting voert belanghebbende nog het volgende aan.
(ad i) Op 1 juni 2014 zijn de opstallen zonder ondergrond vanuit privé ingebracht in het dierenpension op basis van de waardering van de specificatie van de WOZ-waarde. Op 31 oktober 2018 zijn deze onroerende zaken, opstallen zonder ondergrond, naar privé teruggegaan op basis van de waardering van de specificatie van de WOZ-waarde. Over deze periode is de WOZ-waarde voor de grond en opstallen exclusief de woning gedaald van € 141.400 naar € 102.000. Daarom is er in de aangifte IB/PVV 2018 geen waardestijging in de stakingswinst opgenomen. Bij de staking in 2018 kan de stakingswinst niet worden vastgesteld door de waarde economisch verkeer van de onroerende zaak te verminderen met de fiscale boekwaarde, omdat deze boekwaarde niet juist was.
(ad ii) De oppervlakte van de grond dient op basis van de volgende herrekening plaats te vinden:







Receptie


48 m²




Hondenpension


162 m²




voormalige koestal


100 m²




voormalige kalverenstal grond


162 m²




Subtotaal


472 m²




grond


505 m²




Totaal


977 m²






26. Ter toelichting van het (meer) subsidiaire standpunt voert belanghebbende aan dat de staking van de onderneming al in 2007 heeft plaatsgevonden. In de aangifte 2007 is stakingswinst aangegeven. Er is toen afgerekend. Ondanks dat in 2012/2013 een staking is aangegeven, is de onderneming (Maatschap 2) in 2014 een voortzetting geweest van die welke was gestart in 2008 (Maatschap 1). De onroerende zaken zijn per 31 december 2007 gemeenschappelijk getaxeerd. Op basis daarvan is de inbrengwaarde per 1 januari 2008 van de bij het dierenpension in gebruik zijnde opstallen plus ondergrond berekend op € 169.150.


Standpunt inspecteur

27. Belanghebbende heeft de vereiste aangifte niet gedaan omdat hij geen stakingswinst heeft aangegeven. De inspecteur is bij de aanslagoplegging uitgegaan van een stakingswinst berekend met een waarde in het economische verkeer van de onroerende zaken van € 260.000 minus € 47.579 aan boekwaarde van de onroerende zaken. De inspecteur verwijst ter onderbouwing naar de koopovereenkomst van 30 augustus 2018, de leveringsakte van 16 januari 2019 en de eindbalans per 31 oktober 2018 welke is meegezonden bij de aangifte IB/PVV 2018. Omdat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard, zodat belanghebbende moet doen blijken dat de aanslag te hoog is. Belanghebbende is hierin niet geslaagd. Subsidiair is ook met de normale verdeling van de bewijslast de aanslag niet te hoog. Daarnaast beroept de inspecteur zich op interne compensatie, omdat bij het vaststellen van de stakingswinst volgens hem alsnog rekening moet worden gehouden met:
27. de hogere verkoopprijs van het bedrijfsgedeelte van de onroerende zaken dan waarvan de Belastingdienst is uitgegaan bij de aanslagoplegging en
27. de boekwinst in verband met het overbrengen van de onroerende zaken van de onderneming naar privé.


Vereiste aangifte

28. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte niet de vereiste aangifte is gedaan als de volgens de aangifte verschuldigde belasting relatief en absoluut aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting en de belastingplichtige zich ten tijde van het indienen van de aangifte hiervan bewust was of moest zijn.

29. De rechtbank komt tot het oordeel dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Zij motiveert dit als volgt.

30. In de aangifte IB/PVV 2018 is een box 1-inkomen van € 12.771 aangegeven, waarbij geen stakingswinst is betrokken. De aanslag stelt het box 1-inkomen op € 104.112 waarin rekening is gehouden met een stakingswinst (van € 106.210). Indien de rechtbank de inspecteur volgt, heeft belanghebbende daarmee een aangifte gedaan waardoor zowel in absolute als in relatieve zin aanzienlijk te weinig belasting is geheven.

31. De hoofdregel voor het berekenen van stakingswinst houdt in dat de waarde van het ondernemingsvermogen wordt vastgesteld in zijn werkelijke omvang en naar de waarde welke daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend, minus de fiscale boekwaarde ten tijde van de staking. Voor zaken waarvoor een markt bestaat, daaronder begrepen onroerende zaken, vormt in beginsel de verkoopprijs op die markt de waarde in het economische verkeer. Hieronder moet worden verstaan de prijs die bij aanbieding van de zaak ten verkoop op de meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde daarvoor zou zijn besteed.

32. De gemachtigde heeft de aangifte van belanghebbende ingediend. Daarbij is gemachtigde ervan uitgegaan dat er een inbreng is geweest in 2014 omdat de vorige maatschap eind 2012 was gestaakt en tot 2018 de WOZ-waarde niet is gestegen, zodat er volgens gemachtigde geen stakingswinst is. Dat standpunt is onjuist. Als accountant en belastingadviseur van belanghebbende behoort gemachtigde met de hoofdregel voor het berekenen van stakingswinst bekend te zijn. Door in de aangifte IB/PVV 2018 uit te gaan van WOZ-waarden, is gemachtigde bewust van de hoofdregel afgeweken en is hij bewust uitgegaan van een onjuiste begin- en eindwaarde. Gesteld noch gebleken is dat de koopprijs zoals overeengekomen op 30 augustus 2018 niet marktconform is. Gemachtigde heeft immers zelf in 2014 de onroerende zaak geactiveerd voor € 44.064 en deze onroerende zaak stond in 2018 voor € 47.579 op de balans. Het is niet aannemelijk dat de fiscale boekwaarde op de eindbalans te laag is. Gemachtigde heeft in de jaren van 2009 tot en met 2018 vergelijkbare boekwaarden (tussen € 37.145 en € 47.579) opgevoerd. Daarmee heeft gemachtigde bewust de vereiste aangifte niet gedaan.
De kennis en bewustheid hierbij van de gemachtigde kan worden toegerekend aan belanghebbende. De bewustheid van het niet doen van de vereiste aangifte acht de rechtbank daarom aannemelijk. Omdat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard.

33. Omkering en verzwaring van de bewijslast houdt in dat op belanghebbende de bewijslast rust overtuigend aan te tonen en daarmee moet doen blijken dat de aanslag naar een te hoog bedrag is vastgesteld.


Heeft belanghebbende doen blijken dat de aanslag niet naar een te hoog bedrag is vastgesteld?

34. Belanghebbende heeft nagelaten om ter onderbouwing van zijn standpunt dat een deel van de bedrijfsmatige onroerende zaken naar privé is gegaan en/of in privé is gebleven, stukken, zoals een inbrengakte of oprichtingsakte van de maatschap, te verstrekken waaruit dit zou blijken. Uit de stukken die wel in deze procedure zijn ingebracht, volgt juist het tegendeel. De rechtbank verwijst naar de aantekeningen op de WOZ-taxatie 2013 waar achter alle bedrijfsopstallen met pen ‘inbreng’ is geschreven, de verkoopovereenkomst van 30 augustus 2018 waarin is vermeld dat 2.600 m² (nog exclusief de ondergrond van de bedrijfsmatig gebruikte onroerende zaken) aan de bedrijfsmatige grond worden toegerekend en naar het taxatierapport van 9 september 2008 waarin 4.700 m² aan de ondergrond van de bedrijfsmatige opstallen en gebouwgebonden grond is toegedeeld.

35. Ook zijn de verklaringen van gemachtigde over het moment van inbreng tegenstrijdig. Enerzijds zou sprake zijn van een staking van de eenmanszaak eind 2007 en een doorstart van Maatschap 1 in 2014, zodat de onroerende zaken in 2008 zijn ingebracht in Maatschap 1, terwijl een afrekening over de onroerende zaken niet volgt uit de aangifte 2009. Anderzijds stelt gemachtigde dat op 1 juni 2014 de onroerende zaken vanuit privé zijn ingebracht in de onderneming op basis van de WOZ-waarde 2013 (met of zonder ondergrond) wat de inspecteur betwist met verwijzing naar een telefoongesprek in 2014. Beide standpunten kunnen niet tegelijk juist zijn. De rechtbank overweegt verder dat de eerdergenoemde brief van 11 december 2009 uitsluitend bewijst dat over de boomgaard van 6,8 hectare destijds fiscaal is afgerekend. Dat geldt niet voor de overige gronden en opstallen. Onbetwist heeft de inspecteur gesteld dat belanghebbende in de jaren 2009 tot en met 2018 uitsluitend de boomgaard als overige bezitting in box 3 heeft aangegeven. Daaruit volgt dat belanghebbende, behoudens de boomgaard en de eigen woning met tuin, de overige gronden en de opstallen steeds tot zijn ondernemingsvermogen is blijven rekenen en dat daarover niet eerder is afgerekend, ook niet in 2012. De onroerende zaken zijn voor ongeveer dezelfde boekwaarde op de balans van Maatschap 2 geactiveerd. Belanghebbende heeft, mede gelet op de betwisting door de inspecteur, ook niet doen blijken dat sprake is van staking van de eenmanszaak in 2007 en /of dat Maatschap 2 een doorstart was van Maatschap I in 2014, zodat ook niet uitgegaan dient te worden van een inbrengwaarde per 1 januari 2008 op basis van het hiervoor genoemde taxatierapport uit 2008.

36. De stellingen van belanghebbende zijn daarmee (deels) tegenstrijdig, niet onderbouwd met objectieve bewijsstukken en daarmee oncontroleerbaar en/of op basis van de wel aanwezige stukken ongeloofwaardig. Bij de aangifte is belanghebbende zonder gegronde en controleerbare reden afgeweken van de hoofdregel voor het berekenen van de stakingswinst.

37. Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de aanslag naar een te hoog bedrag is vastgesteld. In zoverre is het beroep ongegrond.


Redelijke schatting

38. De omkering en verzwaring van de bewijslast neemt niet weg dat de aanslag dient te berusten op een redelijke schatting. De inspecteur heeft bij het vaststellen van de stakingswinst willen uitgaan van de bij de koopovereenkomst en leveringsakte voor het bedrijfsmatige deel bepaalde verkoopprijs van € 280.000 en de op de stakingsbalans van Maatschap 2 vermelde waarde voor "Bedrijfsgebouwen en -terreinen" van € 47.579. De inspecteur is in zijn berekening per abuis uitgegaan van een waarde in het economische verkeer van € 260.000 in plaats van € 280.000. Daarmee heeft hij de stakingswinst bepaald in het voordeel van belanghebbende. Er is daarom sprake van een redelijke schatting. De inspecteur heeft verder rekening gehouden met de door belanghebbende en zijn partner voorgestane verdeling van 50/50.


Conclusie

39. Belanghebbende heeft de vereiste aangifte niet gedaan. Hieruit vloeit voort dat de bewijslast ter zake van de hoogte van de aanslag moet worden omgekeerd en verzwaard. Belanghebbende slaagt er niet in om aan zijn verzwaarde bewijslast te voldoen dat de aanslag naar een te hoog bedrag is opgelegd. Het bedrag van de aanslag is gebaseerd op een redelijke schatting. Het beroep tegen de aanslag is in zoverre ongegrond. Bij deze stand van zaken komt de rechtbank niet toe aan een (verdere) behandeling van de hiervoor onder nrs. 24-26 opgenomen beroepsgronden van belanghebbende. Uitsluitend de omstandigheid dat de Belastingdienst in de beroepsfase het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen ambtshalve heeft verminderd (zie nr. 21 hiervoor), leidt tot een gegrond beroep.


Belastingrente

40. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De in rekening gebrachte belastingrente moet worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de belastingaanslag.




Conclusie en gevolgen

41. Het beroep is gegrond, uitsluitend omdat de inspecteur in beroep het box 3-inkomen van belanghebbende heeft verlaagd. Dit betekent dat de aanslag en de belastingrentebeschikking, zoals deze in beroep door de inspecteur zijn verminderd, in stand blijven. Omdat het beroep gegrond is, heeft belanghebbende recht op een vergoeding van proceskosten en griffierecht.

42. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 615,25 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 647, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 0,25). De rechtbank bepaalt de wegingsfactor op 0,25 omdat de inspecteur in de beroepsfase ambtshalve het inkomen uit sparen en beleggen van belanghebbende heeft verlaagd, uitsluitend daarom het beroep gegrond wordt verklaard en belanghebbende in bezwaar noch in beroep grieven heeft ingediend tegen de hoogte van het inkomen uit sparen en beleggen. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing

De rechtbank:


verklaart het beroep gegrond;


vernietigt de uitspraak op bezwaar;


vermindert de aanslag tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 104.112 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.281;


bepaalt dat deze uitspraak in plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;


- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 615,25;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.


Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Y. Gramsbergen, voorzitter, en mr. L.L. van Benthem en mr. J.A.L. Heldens, rechters, in aanwezigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op












griffier


voorzitter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.


De inspecteur heeft ter zitting opgemerkt dat gelet op de koopsom van € 715.000, aan de waarde van de ondergrond van de bedrijfsopstallen + erf een bedrag van € 185.000 moet worden toegerekend.


Hoge Raad 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1083.


Vergelijk Hoge Raad 29 mei 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1878.


Hoge Raad 5 februari 1969, ECLI:NL:HR:1969:AX5888.


Vgl. Hoge Raad 23 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BD3566, r.o. 3.4, en Hoge Raad 22 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0663, r.o. 4.3.1.
Link naar deze uitspraak