|
|
ECLI:NL:RBGEL:2025:4105 | | | Datum uitspraak | : | 28-05-2025 | Datum gepubliceerd | : | 30-05-2025 | Instantie | : | Rechtbank Gelderland | Zaaknummers | : | ARN 23_7147 | Rechtsgebied | : | Socialezekerheidsrecht | Indicatie | : | Afwijzing aanvraag bijstand. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in de periode in geding in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Bedragen ontvangen van Belastingdienst, een voorschot op de bijstand en schadevergoedingen. Ook contante stortingen. Gestelde herkomst niet aannemelijk gemaakt. Ongegrond. | Trefwoorden | : | bijstandsuitkering | | | levensonderhoud | | Uitspraak | RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/7147
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiser], uit [plaats], eiser
(gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe, het college
(gemachtigde: [naam gemachtigde]).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand voor de kosten van levensonderhoud.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 7 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.
Totstandkoming van het besluit
2. Eiser heeft zich op 20 mei 2022 gemeld bij het college voor bijstand voor de algemene kosten van levensonderhoud op grond van de Participatiewet (Pw). Op 2 juni 2022 heeft eiser een intakegesprek gehad met zijn werkcoach en is hem bijstand door middel van een voorschot toegekend dat op 10 juni 2022 aan hem is overgemaakt (€ 518,56). Diezelfde dag heeft eiser een aanvraag ingediend voor algemene bijstand met ingang van 1 mei 2022. Daarbij heeft hij onder meer aangegeven dat hij tot dan toe heeft geleefd van het inkomen uit zijn eenmanszaak, maar dat het werk niet goed loopt en hij daarmee zijn kosten niet kan betalen. Een aanvraag voor een eenmanszaakskrediet op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) is afgewezen. Ook heeft hij aangegeven een schuld te hebben van € 1.196. Eiser woont alleen in een huurwoning. Zijn eenmanszaak is per 1 mei 2022 uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel.
2.1.
Hierna heeft het college bij eiser bankafschriften van zijn rekeningen opgevraagd. Handhavers van het college hebben gesprekken met eiser gevoerd waarbij eiser inzicht heeft gegeven in zijn bankafschriften over de periode van 1 maart 2022 tot en met 1 september 2022. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 7 oktober 2022. Op grond daarvan heeft het college geconcludeerd dat eiser niet heeft aangetoond dat hij niet over middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien en is zijn aanvraag om bijstand bij het primaire besluit van 7 oktober 2022 afgewezen op grond van artikel 11 van de Pw.
2.2.
Na bezwaar van eiser heeft het college in een brief van 1 november 2022 aan eiser uitgelegd dat eventuele bijstand in ieder geval niet kan ingaan voor de datum van melding van 20 mei 2022 en dat uit de door eiser verstrekte gegevens blijkt dat hij vanaf mei 2022 maandelijks over voldoende middelen kon beschikken om in zijn levensonderhoud te voorzien. Hij heeft namelijk diverse bedragen ontvangen van familie/bekenden, heeft inkomsten ontvangen via [website], heeft verschillende contante bedragen op zijn rekening gestort en heeft twee keer een schadevergoeding gekregen. Eiser heeft verklaard dat hij die schadevergoedingen voor zijn levensonderhoud heeft aangewend. Ook heeft eiser gezegd dat hij € 6.000 heeft gespaard om een eenmanszaak op te starten. Eiser heeft in bezwaar nog bankafschriften ingebracht die zien op 2018, 2019 en 2020 waarmee hij aannemelijk heeft willen maken dat hij gedurende de tijd dat hij bijstand ontving van de gemeente Arnhem, contant geld heeft gespaard.
2.3.
Bij het bestreden besluit heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, het primaire besluit van 7 oktober 2022 gehandhaafd. Eiser heeft volgens het college onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien door geld te lenen van zijn kinderen, door de ontvangen schadevergoeding en van zijn spaargeld. Het klopt dat eiser twee keer een schadevergoeding heeft ontvangen maar er zijn geen stukken aanwezig waaruit blijkt dat de andere gestorte bedragen leningen betreffen en ook niet dat eiser beschikt over spaargelden. Ook met de in bezwaar overgelegde bankafschriften is onvoldoende aangetoond dat het over gespaarde gelden gaat. Om dit aan te kunnen tonen moet er een meer compleet beeld worden geschetst van alle inkomsten en alle uitgaven van alle rekeningnummers die eiser heeft. Eiser is meer dan eens in de gelegenheid gesteld dit te doen, maar hij is daar niet in geslaagd. Eiser heeft niet voldoende aangetoond dat hij niet over middelen beschikt om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien, aldus het college.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de door het college afgewezen aanvraag van eiser om bijstand. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Verwijzing naar gronden van bezwaar
5. Eiser heeft verwezen naar zijn gronden van bezwaar. Het is echter aan eiser om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar de gronden van bezwaar wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
Heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij in de periode in geding in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde?
6. Eiser voert aan dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de periode van 28 juli 2022 tot 7 oktober 2022 niet over voldoende middelen kon beschikken voor zijn levensonderhoud. Hij heeft voldoende informatie verschaft om zijn recht op bijstand vast te kunnen stellen. Omdat eiser in de maanden april en mei 2022 over onvoldoende middelen kon beschikken voor zijn levensonderhoud, heeft hij in maart 2022 € 1.220 van zijn dochter geleend. Daarmee heeft hij in elk geval de huur voldaan. Andere leningen is hij niet aangegaan. Op 16 mei 2022 heeft hij € 1.900 ontvangen van de Belastingdienst. Daarvan heeft hij € 1.500 opgenomen en op 30 mei 2022 weer € 1.000 teruggestort op zijn rekening. Daarnaast heeft eiser over een aantal jaren € 6.000 aan contanten gespaard. Dit bedrag heeft hij in delen over de periode van 1 maart 2022 tot en met 15 juni 2022 gestort op zijn rekening. Bijvoorbeeld € 700 op 1 maart 2022 en de laatste storting van € 700 op 14 juni 2022. Op de bankafschriften is ook te zien dat daarmee onder andere de vaste lasten en achterstanden werden betaald. Met deze gelden heeft hij over de periode van maart tot en met juli 2022 over voldoende middelen kunnen beschikken om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Vanaf 28 juli 2022 was dit niet meer zo en dus heeft hij zich gemeld voor bijstand. Eiser stelt dat de ontvangen schadevergoeding als gevolg van een aanrijding van in totaal € 7.170 niet tot de middelen kan worden gerekend. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Beleidsregel giften en Participatiewet Overbetuwe 2021 (Beleidsregel) wordt een schadevergoeding die een betrokkene ontvangt voor materiële schade niet tot de middelen gerekend, tenzij de schadevergoeding niet wordt gebruikt voor het wegnemen van de schade. In de toelichting bij dit artikel staat onder meer dat het deel dat niet is aangewend om de geleden schade weg te nemen, als vermogen in aanmerking wordt genomen. Eiser heeft de vergoeding niet of niet helemaal aangewend voor het wegnemen van schade aan zijn voertuig, maar gebruikt om boodschappen te doen en andere gebruikelijke lasten te betalen. Omdat de ontvangen schadevergoeding niet tot de middelen wordt gerekend, kan niet gezegd worden dat eiser in de te beoordelen periode over voldoende middelen kon beschikken om in zijn levensonderhoud te voorzien. Eiser had dus recht op (aanvullende) bijstand.
6.1.
Het college heeft hierop gereageerd dat eiser er niet in is geslaagd aan te tonen dat hij niet over vermogen boven het vrij te laten vermogen kon beschikken. Eiser heeft op 26 juli 2022 een schadevergoeding van € 2.990,79 ontvangen en op 4 augustus 2022 een schadevergoeding van € 4.180,57, totaal € 7.171,36. Nu eiser heeft verklaard dat hij dit niet heeft gebruikt voor het herstellen van de schade, worden deze gelden tot zijn middelen gerekend. Dat volgt uit de Beleidsregel. Rekening houdend met een schuld van € 1.196 kon eiser begin augustus 2022 beschikken over een vermogen van € 5.975,36. Verder heeft eiser in het tweede gesprek verklaard dat hij in september 2021 bij de start van zijn eenmanszaak beschikte over ongeveer € 6.000 contant. Ook verklaarde hij dat hij ruim € 1.200 van zijn dochter had geleend in mei 2022 en dat hij geld had geleend van andere kinderen. Er is geen objectieve en verifieerbare verklaring gegeven over hoe het bedrag van € 6.000 is gespaard en weer is uitgegeven. Eiser heeft ook geen inzicht gegeven in de manier waarop hij in de periode van 28 juli 2022 tot en met 6 oktober 2022 in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Op de bankafschriften over de periode van 28 juli 2022 tot en met 1 september 2022 is namelijk maar één betaling voor boodschappen van € 14,57 terug te vinden, namelijk op 2 augustus 2022. Daarmee blijft onduidelijk hoe eiser in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Hetzelfde is te zien over de periode van 1 maart 2022 tot en met 27 juli 2022, ook toen heeft eiser nauwelijks girale betalingen voor boodschappen gedaan. Eiser heeft geen openheid gegeven over zijn financiële situatie. Dit blijkt ook uit wat hij heeft verklaard over waar hij het geld van de opname van € 1.500 op 16 mei 2022 aan heeft besteed en over de storting van € 700 op 16 juni 2022. Eiser heeft geen duidelijkheid verschaft over hoe hij in de periode voorafgaand aan de aanvraag en de periode daarna in zijn levensonderhoud heeft voorzien.
6.2.
Bij een aanvraag loopt de te beoordelen periode vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het primaire besluit. Eiser heeft in zijn beroepschrift aangegeven dat de te beoordelen periode loopt vanaf 28 juli 2022, maar ter zitting heeft hij aangegeven dat dit moet zijn vanaf 20 mei 2022, de datum waarop hij zich gemeld heeft. Niet in geschil is daarom dat de te beoordelen periode hier moet zijn van 20 mei tot en met 7 oktober 2022.
6.3.
Iemand die bijstand aanvraagt moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. De bijstandverlenende instantie is in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie, ook over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd. Daarbij wordt in beginsel uitgegaan van een periode van drie maanden. Als de aanvrager niet aannemelijk maakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de te beoordelen periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Daarvoor is het volgende van belang.
6.4.1.
Niet in geschil is dat eiser op 16 mei 2022 € 1.900 heeft ontvangen van de Belastingdienst, dat hij op 10 juni 2022 een voorschot op de bijstand heeft ontvangen van € 518,56, dat hij op 26 juli 2022 € 2.990,79 heeft ontvangen als schadevergoeding en dat hij op 4 augustus 2022 € 4.180,57 heeft ontvangen als schadevergoeding. Ook is niet in geschil dat eiser deze bedragen heeft besteed aan zijn levensonderhoud. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de schadevergoedingsbedragen niet tot zijn middelen kunnen worden gerekend. Op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m, van de Pw worden niet tot de middelen gerekend vergoedingen voor materiële en immateriële schade voor zover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn. Het college heeft in zijn Beleidsregel in artikel 8, eerste lid, uitgewerkt dat een schadevergoeding die de belanghebbende ontvangt voor materiële schade niet tot de middelen wordt gerekend, tenzij de schadevergoeding niet wordt gebruikt voor het wegnemen van de schade. Nu niet in geschil is dat eiser de schadevergoedingen niet heeft gebruikt voor het wegnemen van de schade, moeten die bedragen dus worden gerekend tot zijn middelen. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat de ontvangen schadebedragen, rekening houdend met zijn schulden, nog onder het bedrag van de voor hem geldende vermogensgrens blijven en dus vrijgelaten zouden moeten worden en hij daarom recht had op bijstand. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit de bankafschriften is namelijk ook gebleken van contante stortingen. Eiser heeft over de herkomst daarvan geen aannemelijke verklaring gegeven. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
6.4.2.
Niet in geschil is dat in de periode van 1 maart 2022 tot en met 15 juni 2022 ongeveer € 5.000 aan contanten op de rekening van eiser is gestort. Daartoe behoort een bedrag van € 1.000 dat op 30 mei 2022 is gestort. Nog daargelaten dat eiser geen objectieve gegevens heeft overgelegd om de stortingen te onderbouwen, heeft hij over deze storting verschillende verklaringen gegeven. Op 16 mei 2022 heeft eiser van de Belastingdienst € 1.900 ontvangen. Op diezelfde dag is er € 1.500 contant door eiser opgenomen. Eiser heeft tegenover de toezichthouders van de gemeente verklaard dat hij niet precies weet wat hij met dit geldbedrag heeft gedaan, hij denkt uitgegeven aan levensonderhoud, misschien aan betalingen en misschien heeft hij het later weer op de rekening gestort. Daarna verklaart hij dat de contante storting van € 1.000 op 30 mei 2022 afkomstig is van door hem gespaard contant geld. Vervolgens wordt in het beroepschrift aangegeven dat de € 1.000 afkomstig is van het contant opgenomen geldbedrag van € 1.500 (van het bedrag van de Belastingdienst) en heeft eiser op zitting weer verklaard dat de € 1.000 afkomstig is van het door hem gespaarde geldbedrag. Eiser heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat de € 1.000 afkomstig is van het geld van de Belastingdienst.
6.4.3.
Ook de verklaring van eiser dat de contante stortingen afkomstig zijn van een door hem gespaard geldbedrag van in totaal € 6.000 en van een contante lening van zijn dochter van ongeveer € 1.220 in maart 2022, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Het geleende geldbedrag is niet onderbouwd door middel van een verklaring of een ander schriftelijk stuk. De enkele ter zitting naar voren gebrachte stelling dat het bedrag zo goed als overeenkomt met het bedrag aan huurachterstand dat hij in april en mei 2022 had en dat op 20 juni 2022 is betaald, is daarvoor onvoldoende. Bovendien heeft hij deze verklaring ter zitting ook weer aangepast door te stellen dat de geldbedragen die hij gestort heeft op 30 mei 2022 en 14 juni 2022 ook (deels) van het geleende bedrag van zijn dochter afkomstig kunnen zijn. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de stortingen afkomstig zijn van een door hem, uit een bijstandsuitkering en af en toe wat werkzaamheden, gespaard geldbedrag van € 6.000. De bankafschriften die door hem in bezwaar zijn overgelegd, zijn hiervoor onvoldoende. Daarop zijn slechts vier opnames te zien die in de periode van september 2018 tot en met juni 2020 zijn gedaan van in totaal € 1.500. Daarmee is niet aannemelijk gemaakt dat eiser dit geldbedrag heeft kunnen sparen. Het college heeft terecht opgemerkt dat dan een meer compleet beeld zal moeten worden gegeven van alle inkomsten en alle uitgaven van alle rekeningnummers die eiser heeft, zodat helder wordt dat hij het bedrag van € 6.000 heeft kunnen sparen. Dat eiser hierover in bewijsnood zou verkeren, zoals door hem ter zitting is gesteld, volgt de rechtbank niet. Bovendien is dit ook tegenstrijdig met wat hij hierover in bezwaar, bij de overlegging van zijn bankafschriften, heeft aangegeven, namelijk dat hij het niet nodig vindt om door middel van bankafschriften precies alle geldopnames te bewijzen zodat het exacte spaarbedrag van € 6.000 aannemelijk wordt. Verder heeft eiser ook wisselend verklaard over het gestelde gespaarde geldbedrag. Eiser heeft hierover tegenover de toezichthouders van de gemeente verklaard dat hij dit contante gespaarde geldbedrag al had toen hij begon met zijn eenmanszaak in september 2021 en dat het in mei 2022 bijna op was. Dit komt niet overeen met zijn verklaring dat ook de stortingen op 30 mei (€ 1.000) en 14 juni 2022 (€ 700) afkomstig zijn van het gespaarde geldbedrag. Een verklaring die hij dus ter zitting weer heeft aangepast door te verwijzen naar de lening van zijn dochter. Bovendien acht de rechtbank het niet waarschijnlijk dat als eiser in september 2021 beschikte over € 6.000, wat hij ook gebruikt heeft voor zijn eenmanszaak, hij vanaf 1 maart 2022 (dus zes maanden later) nog over € 5.000 van dat geldbedrag beschikte. Eiser heeft immers zelf ook verklaard, hetgeen ook blijkt uit de stukken, dat het met zijn eenmanszaak helemaal niet goed ging. Dat betekent dat onduidelijk is gebleven wat de herkomst is van de contante stortingen.
6.5.
Nu eiser reeds, gelet op het voorgaande, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de te beoordelen periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde hoeft wat naar voren is gebracht over de uitgaven aan boodschappen geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college terecht de aanvraag van eiser om bijstand heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. ter Horst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Het college verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:330.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 2 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:814 en die van 8 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1528. | Link naar deze uitspraak
|
| |
|
|