|
|
ECLI:NL:RBLIM:2025:5350 | | | Datum uitspraak | : | 04-06-2025 | Datum gepubliceerd | : | 12-06-2025 | Instantie | : | Rechtbank Limburg | Zaaknummers | : | ROE 24/4301 | Rechtsgebied | : | Bestuursrecht | Indicatie | : | Het recht op zorgtoeslag. Bij de berekening van het recht op zorgtoeslag wordt uitgegaan van de inkomensgegevens van eiser en zijn toeslagpartner, zoals die door de inspecteur van de belastingdienst zijn vastgelegd. Verweerder kan hiervan niet afwijken. Wanneer deze inkomensgegevens later worden aangepast, doet verweerder binnen acht weken een nieuwe berekening en herziet de tegemoetkoming (de zorgtoeslag). Dat eiser vindt dat zijn inkomen over 2019 onjuist is vastgesteld, heeft dus op dit moment nog geen gevolgen voor zijn zorgtoeslag over dat jaar. | Trefwoorden | : | inkomstenbelasting | | | kinderopvangtoeslag | | | loonbelasting | | | rendementsgrondslag | | | verzamelinkomen | | | wet op de loonbelasting | | | zorgtoeslag | | Uitspraak | RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/4301
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 04 juni 2025 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
en
Dienst Toeslagen, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).
Samenvatting
Eiser heeft over 2019 zorgtoeslag ontvangen. Verweerder heeft die toeslag in 2024 definitief vastgesteld op € 0,- en van eiser € 2.665,- teruggevorderd omdat het gezamenlijke toetsingsinkomen (van eiser en zijn toeslagpartner) te hoog is voor het recht op zorgtoeslag. Eiser is het daar niet mee eens.
De rechtbank geeft eiser geen gelijk. Als eiser vindt dat verweerder van de onjuiste inkomensgegevens is uitgegaan, zal hij zich eerst moeten wenden tot de inspecteur van de belastingdienst. Verweerder moet uitgaan van de gegevens van de belastingdienst. Uit die gegevens blijkt dat het gezamenlijk toetsingsinkomen te hoog is voor het recht op zorgtoeslag. Verder vindt de rechtbank dat verweerder terecht zegt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om de terugvordering te matigen.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de definitieve berekening van de zorgtoeslag over 2019 en de daaruit volgende terugvordering van de te veel ontvangen toeslag
1.1.
Met een besluit van 19 juli 2024 heeft verweerder de definitieve berekening zorgtoeslag van eiser over 2019 op € 0,- vastgesteld en € 2.665,- aan te veel ontvangen
zorgtoeslag teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 15 augustus 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op de beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn echtgenote en de gemachtigden van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of verweerder bij de definitieve berekening zorgtoeslag over 2019 terecht heeft vastgesteld dat eiser € 2.665,- aan zorgtoeslag moet terugbetalen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank verwijst voor de relevante wettelijke bepalingen naar de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van partijen
5. Eiser voert in beroep, kort samengevat, aan dat over 2019 ten onrechte
€ 2.665,- aan zorgtoeslag wordt teruggevorderd, omdat het door de belastingdienst vastgestelde inkomen van eiser over 2019 van € 2.001.752,- onjuist is. Daarbij heeft verweerder ten onrechte gesteld dat eiser geen gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de definitieve berekening van de zorgtoeslag over 2019 terecht is vastgesteld op € 0,- en € 2.665,- aan te veel uitbetaalde zorgtoeslag is teruggevorderd. Verweerder heeft bij de berekening gebruik gemaakt van een melding van 5 juni 2025 van de authentieke inkomensgegevens (AIG) uit de Basisregistratie inkomen (Bri) over 2019, dat eiser in 2019 een verzamelinkomen heeft van € 2.001.752,-. Verweerder is verplicht om binnen acht weken nadat het gewijzigde inkomensgegeven bekend is geworden, de toeslag te herzien. Daarbij is verweerder niet gehouden eventuele procedures bij de inspecteur af te wachten. Verder is verweerder niet gebleken van bijzondere omstandigheden om de terugvordering te matigen.
Beoordeling door de rechtbank
Het recht op zorgtoeslag
7. Het recht op zorgtoeslag en de hoogte daarvan is afhankelijk van de draagkracht van eiser en zijn toeslagpartner. Bij de bepaling van de draagkracht moet verweerder uitgaan van de inkomensgegevens van eiser en zijn toeslagpartner, zoals die door de inspecteur van de belastingdienst in de Bri zijn vastgelegd. In dit geval die van het jaar 2019. Van deze inkomensgegevens kan verweerder bij het berekenen van de zorgtoeslag niet afwijken. Verweerder en de inspecteur van de belastingdienst zijn namelijk twee aparte bestuursorganen die los van elkaar staan en hun eigen bevoegdheden hebben. In de wet is bepaald dat wanneer later blijkt dat vanwege een aanpassing van het inkomen een te hoog of te laag bedrag (aan zorgtoeslag) is toegekend, verweerder binnen acht weken een nieuwe berekening doet en de tegemoetkoming (de zorgtoeslag) herziet. Met andere woorden: in deze procedure over de zorgtoeslag wordt uitgegaan van het inkomen over 2019 dat de inspecteur van de belastingdienst heeft vastgesteld. Als eiser het daarmee niet eens is, dan moet hij daarover een afzonderlijke procedure voeren. Ter zitting is gebleken dar hierover nog een beroep loopt (nadat het bezwaar daartegen ongegrond is verklaard). Verweerder hoeft de uitkomst van een procedure van eiser tegen het voor hem vastgestelde inkomen over 2019 in de Bri door de inspecteur van de belastingdienst niet af te wachten: als die uitkomst ertoe leidt dat het inkomensgegeven van hem over 2019 wijzigt, zal verweerder namelijk het recht op de zorgtoeslag voor eiser over dat jaar opnieuw beoordelen. Dat eiser vindt dat zijn inkomen over 2019 onjuist is vastgesteld, heeft dus op dit moment nog geen gevolgen voor zijn zorgtoeslag over dat jaar. Pas als hij dáár gelijk in krijgt, heeft dat gevolgen voor zijn zorgtoeslag. Deze beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.
8. Als hoofdregel geldt dat het volledige bedrag aan toeslag dat te veel is betaald wordt teruggevorderd. Verweerder moet bij het besluit tot terugvordering de betrokken belangen afwegen. Voor zover de nadelige gevolgen van een volledige terugvordering onevenredig
zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, kan verweerder een lager bedrag terugvorderen. In dit geval is geen sprake van bijzondere omstandigheden. Daarbij is van belang dat de financiële situatie of financiële problemen in het algemeen niet leiden tot een matiging van de terugvordering. Voor deze situatie bestaat de mogelijkheid tot het treffen van een (persoonlijke) betalingsregeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom terecht geen aanleiding gezien om van de (gehele) terugvordering af te zien.
Hoorplicht
9. Voordat wordt beslist op een bezwaar moet het bestuursorgaan belanghebbende in de gelegenheid stellen om te worden gehoord. Van het horen kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk gegrond is. Daarvan is sprake indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren van de indiener niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in dit geval sprake, omdat het bezwaar alleen is gericht tegen het gebruikte inkomensgegeven en verweerder bij het vaststellen van de zorgtoeslag gebruik moet maken van de inkomensgegevens van eiser en zijn toeslagpartner zoals die door de inspecteur van de belastingdienst in de Bri zijn vastgelegd. Verweerder mocht dus van het horen afzien.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van
J.M.M. Versteegh-Janssen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 04 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 04 juni 2025.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage:
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:2
1. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
2. Het bestuursorgaan stelt daarvan in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift op de hoogte alsmede de belanghebbenden die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
Artikel 7:3
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,
b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,
c. de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord,
d. de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord, of
e. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.
Wet op de zorgtoeslag (Wzt)
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders is geregeld, verstaan onder:
(…)
e. zorgtoeslag: een tegemoetkoming in een premie dan wel in een bestuursrechtelijke premie als bedoeld in artikel 18d of 18e van de Zorgverzekeringswet en in het verplicht eigen risico, bedoeld in artikel 19 van de Zorgverzekeringswet;
(…)
2. De hoogte van de zorgtoeslag is afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 1. Toepassingsgebied
1. Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
2. In afwijking van het eerste lid is deze wet op inkomensafhankelijke regelingen die vóór
1 januari 2006 van kracht zijn, slechts van toepassing voor zover dit in de desbetreffende inkomensafhankelijke regeling is bepaald.
3. Onder inkomensafhankelijke regelingen worden verstaan bij of krachtens wet vastgestelde regelingen die natuurlijke personen aanspraak geven op een financiële bijdrage van het Rijk in kosten of bijdrageverplichtingen, waarbij de hoogte van de bijdrage in die regelingen afhankelijk is gesteld van draagkracht.
Artikel 2. Definities
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
(…)
o. inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de
(…)
Artikel 7. Draagkracht
1. Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
(…)
Artikel 8. Toetsingsinkomen
1. Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
(…)
Artikel 20. Herziening tegemoetkoming wegens alsnog beschikbaar komen of wijziging fiscale gegevens na toekenning 24
1. Indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven, niet in Nederland belastbaar inkomen of de bij toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, relevante rendementsgrondslag blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, herziet de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.
2. De herziening geschiedt binnen acht weken na het tijdstip waarop het voor het eerst vastgestelde, voor het eerst bepaalde of gewijzigde inkomensgegeven of de bij toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, voor het eerst vastgestelde of gewijzigde rendementsgrondslag aan de Belastingdienst/Toeslagen bekend is geworden dan wel de beschikking of uitspraak strekkende tot de in het eerste lid bedoelde vaststelling, bepaling of wijziging onherroepelijk is geworden.
3. Een herziening op grond van dit artikel kan leiden tot een uit te betalen bedrag doch ook tot een terug te vorderen bedrag.
(…)
Artikel 26. Terugvordering is verschuldigd door belanghebbende
1. Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. Het terug te vorderen bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt volledig door de Belastingdienst/Toeslagen teruggevorderd. Voor zover de nadelige gevolgen voor de belanghebbende van een volledige terugvordering van het bedrag ingevolge het eerste lid onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, kan de Belastingdienst/Toeslagen bij het vaststellen van de beschikking tot terugvordering een lager bedrag terugvorderen dan het bedrag ingevolge het eerste lid.
3. In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen herziet de Belastingdienst/Toeslagen de onherroepelijk geworden beschikking tot terugvordering in het voordeel van de belanghebbende.
Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr)
Artikel 21
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. basisregistratie: verzameling gegevens waarvan bij wet is bepaald dat deze authentieke gegevens bevat;
b. authentiek gegeven: in een basisregistratie opgenomen gegeven dat bij wettelijk voorschrift als authentiek is aangemerkt;
c. verzamelinkomen: verzamelinkomen als bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
d. belastbaar loon: belastbaar loon als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, met uitzondering van loon dat als een eindheffingsbestanddeel in de zin van die wet is belast;
e. inkomensgegeven:
1°.indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
2°.indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon;
f. afnemer: bestuursorgaan dat op grond van een wettelijk voorschrift bevoegd is tot gebruik van een inkomensgegeven;
g. betrokkene: degene op wie het inkomensgegeven betrekking heeft;
h. terugmelding: melding als bedoeld in artikel 21h, eerste lid.
Verzamelbesluit Toeslagen
Paragraaf 2.1 Matigen van de terugvordering van toeslagen
Als sprake is van een terug te vorderen bedrag aan onverschuldigd betaalde toeslagen, ontstaat een betalingsverplichting voor de belanghebbende ter grootte van dit bedrag aan Dienst Toeslagen. Het uitgangspunt in artikel 26 Awir is dat het volledige bedrag aan toeslag dat te veel is betaald of verrekend, wordt teruggevorderd. In dit artikel is echter niet dwingend voorgeschreven dat Dienst Toeslagen altijd het volledige bedrag dat te veel is betaald, van de belanghebbende moet terugvorderen. Artikel 26, tweede lid, Awir bepaalt dat voor zover de nadelige gevolgen voor de belanghebbende van een volledige terugvordering onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, Dienst Toeslagen een lager bedrag kan terugvorderen.
Dit betekent dat Dienst Toeslagen op grond van artikel 3:4 Awb en 13b, eerste lid, Awir de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen. Als uit een dergelijke belangenafweging volgt dat gehele terugvordering onevenredig is, kan Dienst Toeslagen afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering matigen.
In het kader van deze belangenafweging spelen de volgende omstandigheden doorgaans een relevante rol: oorzaak van de terugvordering, gevolgen van de terugvordering, rol van de belanghebbende en Dienst Toeslagen (bij het ontstaan van de terugvordering) – inclusief (systeem)fouten – en voorzienbaarheid. Deze opsomming is niet limitatief.
Hierna zijn verschillende omstandigheden uitgewerkt die kunnen maken dat een terugvordering in een specifiek geval onevenredig is, dan wel juist niet onevenredig wordt geacht.
Van een onevenredige terugvordering kan bijvoorbeeld sprake zijn als:
– een derde (bijvoorbeeld een kinderopvangorganisatie) fraudeert zonder medeweten en (directe) betrokkenheid van de belanghebbende;
– een derde identiteitsfraude pleegt en op naam en buiten medeweten van de belanghebbende de toeslag aanvraagt en de toeslag aantoonbaar – geheel of gedeeltelijk – niet ten gunste van de belanghebbende komt;
– een door belanghebbende redelijkerwijze niet (meer) te herstellen geringe formele tekortkoming (zoals het ontbreken van een handtekening in een contract) heeft geleid tot aanzienlijke negatieve gevolgen voor het recht op toeslagen, terwijl aan alle materiële eisen voor de betreffende toeslag is voldaan. Er is geen sprake van een bijzondere omstandigheid als de belanghebbende na herhaalde verzoeken van Dienst Toeslagen de geringe formele tekortkoming niet heeft hersteld, terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid was;
– een terugvordering het gevolg is van het ontstaan van toeslagpartnerschap op grond van artikel 3, tweede lid, onderdeel e, Awir vanwege het vertrek van een derde volwassene, voor zover de terugvordering ziet op het met terugwerkende kracht aanmerken van deze toeslagpartner op grond van het tot 1 januari 2021 geldende artikel 3, derde lid, Awir.
Deze opsomming is niet limitatief. Op basis van ervaringen uit de praktijk kan deze opsomming worden aangevuld.
Van een onevenredige terugvordering is in beginsel geen sprake als:
– de belanghebbende te kwader trouw is;
– de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijk afgenomen aantal uren kinderopvang en het aantal uren kinderopvang op basis waarvan het voorschot kinderopvangtoeslag is berekend in dat berekeningsjaar;
– de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend;
– de terugvordering het gevolg is van het overschrijden van een vermogensgrens;
– de belanghebbende de terugvordering vanwege ontoereikende financiële middelen niet kan voldoen;
– de terugvordering het gevolg is van een wettelijke bepaling die in een later berekeningsjaar in het voordeel van belanghebbende is gewijzigd, zoals een gewijzigde inkomens- of vermogensgrens.
Ook deze opsomming is niet limitatief. Op basis van ervaringen uit de praktijk kan deze opsomming worden aangevuld. Het uitgangspunt bij bovenstaande situaties is dat deze op zichzelf niet tot matiging van de terugvordering leiden. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval kan er bij de aanwezigheid van aanvullende omstandigheden na een belangenafweging echter toch reden zijn de terugvordering te matigen. Daarbij geldt dat een combinatie van factoren – die ieder op zichzelf beschouwd geen onevenredige terugvordering opleveren – in samenhang wel kunnen leiden tot het oordeel dat er sprake is van een voor de belanghebbende onevenredige terugvordering die moet worden gematigd.
De financiële situatie of financiële problemen van een belanghebbende die terugbetaling van toeslagen verhinderen, zullen in het algemeen niet leiden tot een matiging van de terugvordering. Voor deze situatie bestaat de mogelijkheid van een (persoonlijke) betalingsregeling. Met een dergelijke regeling op maat kan in het specifieke geval het noodzakelijke maatwerk worden geboden voor zover de financiële omstandigheden van een belanghebbende ontoereikend zijn om de (gehele) terugvordering te voldoen.
Op grond van artikel 20, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
ECLI:NL:RVS:2018:1687. Deze uitspraken zijn te vinden op www.rechtspraak.nl.
ECLI:NL:RVS:2015:3534 en ECLI:NL:RVS:2023:3396.
Artikel 7, eerste lid, in verbinding met artikel 8, eerste lid, en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
Artikel 21, eerste lid, onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
ECLI:NL:RVS:2022:2396.
Artikel 20 van de Awir.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1048, r.o. 3.2 en de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1480, r.o. 2.
Artikel 26, eerste lid, van de Awir.
Artikel 3:4, eerste lid, van de Awb.
Artikel 26, tweede lid, van de Awir.
Dit staat in artikel 7:2 van de Awb.
Dit staat in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.
ECLI:NL:RVS:2023:3396, r.o. 7. | Link naar deze uitspraak
|
| |
|
|