|
|
ECLI:NL:RBLIM:2025:6100 | | | Datum uitspraak | : | 19-06-2025 | Datum gepubliceerd | : | 27-06-2025 | Instantie | : | Rechtbank Limburg | Zaaknummers | : | 11657046 AZ VERZ 25-41 | Rechtsgebied | : | Arbeidsrecht | Indicatie | : | Vraag of na een sollicitatietraject een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Aanbod en aanvaarding. Over de essentiële elementen van een arbeidsovereenkomst is overeenstemming bereikt: functie, uurloon, arbeidsomvang, werkdagen, reiskosten, startdatum en duur van de arbeidsovereenkomst. Gefixeerde schadevergoeding wordt gematigd. | Trefwoorden | : | arbeidsovereenkomst | | | burgerlijk wetboek | | | wettelijke rente | | Uitspraak | RECHTBANK
LIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rekestnummer: 11657046 \ AZ VERZ 25-41
Beschikking van 19 juni 2025
in de zaak van
[verzoekster]
,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. W.T.M. Uilhoorn,
tegen
[verweerster] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. L.N. Hermans.
1De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift
- de mondelinge behandeling van 5 juni 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
[verzoekster] en [verweerster] hebben beiden op 4 juni 2025 nog aanvullende stukken ingediend. Op grond van artikel 3.3.6 van het Landelijk procesreglement verzoekschriftprocedures rechtbanken: kanton, handel en voorzieningenrechter moeten nadere stukken uiterlijk vijf kalenderdagen voor de dag van de mondelinge behandeling worden ingediend. Nu beide partijen niet aan deze voorwaarde hebben voldaan, heeft de kantonrechter deze stukken buiten beschouwing gelaten.
1.3.
De beschikking is bepaald op vandaag.
2De feiten
2.1.
[verzoekster] heeft op 5 januari 2025 bij [verweerster] gesolliciteerd op de vacature Allround medewerker die [verweerster] op de website [internetsite] aanbood.
2.2.
In de vacaturetekst staat - voor zover van belang - het volgende opgenomen:
“(…)
Vacaturetitel
Allround medewerker
Vacture Allround Receptioniste
Wij zoeken een enthousiaste medewerk(st)er voor ons kantoor [verweerster] in het centrum van [vestigingsplaats] . Hiervoor zoeken we een gedreven, zelfstandige en assertieve all round receptioniste. De uren zijn bespreekbaar (minimaal 20 uur per week). Onze voorkeur gaat uit naar kandidaten die ervaring hebben met de volgende werkzaamheden:
Telefonische contacten onderhouden.
Het telefonisch te woord staan en helpen van klanten.
Afspraken maken
Klanten te woord staan
Het uitvoeren van administratieve werkzaamheden zoals postverwerking en dossiervorming Het is een functie waarin het van groot belang is dat je stevig in je schoenen staat, je snel kunt schakelen tussen verschillende systemen en taken. Je moet goed zelfstandig kunnen functioneren.
Functie-eisen:
Wij zoeken iemand met een MBO 4 diploma.
Professioneel
Stressbestendig
Flexibel
Zelfstandig
Multi-tasker
Nauwkeurig
Kennis van financiële administratieve werkzaamheden
Kennis van automatisering en de wet- en regelgeving
(…)”
2.3.
Op 8 januari 2025 hebben partijen een eerste gesprek gehad.
2.4.
Op 15 januari 2025 stuurde [verweerster] een e-mail naar [verzoekster] met - voor zover van belang - de volgende inhoud:
“(…)
We willen je graag laten weten dat je, indien jij dat ook ziet zitten bij ons kan gaan starten. Het gesprek is ons goed bevallen.
Op dit moment zit ons start salaris op 15,20 per uur bruto. We horen graag hoe jij hier tegenover staat.
(…)”
2.5.
Met haar e-mail van 15 januari 2025 liet [verzoekster] aan [verweerster] weten:
“(…)
Ik heb het zelf ook als een fijn gesprek ervaren! Is het misschien mogelijk om volgende week een keer een paart uurtjes te komen meekijken, eventueel i.c.m. een tweede gesprek om nog wat dingetjes te bespreken? Met bruto uurloon rekenen vind ik bijvoorbeeld erg lastig, dus als ik misschien via een pro forma loonberekening van 20 en van 24 uur kan zien wat ik netto per maand over houd, dan zegt mij dat veel meer.
(…)”
2.6.
[verweerster] stuurt [verzoekster] op 27 januari 2025 een e-mail met de volgende inhoud:
“(…)
Het salaris zou netto uitkomen op ongeveer € 13,50.
(…)”
2.7.
Op 27 januari 2025 stuurde [verzoekster] de volgende e-mail naar [verweerster] :
“(…)
* Als het netto uurloon €13,50 is, klopt het dan dat ik gewoon met 20 uur op €1170 en met 24 uur op €1404 uitkom? Of is dat te simpel berekend en zie ik iets over het hoofd?
(…)
De reden achter al deze vragen is dat ik in het eerste gesprek heb aangegeven op dit moment net geen €1300 netto per 4 weken te verdienen op basis van 20 uur. Als mijn berekeningen kloppen zou ik er dus behoorlijk op gaan inleveren, vandaar dat ik het even goed duidelijk probeer te krijgen voor mezelf. (…)”
2.8.
Met haar e-mail van 30 januari 2025 antwoordde [verweerster] met de volgende inhoud:
“(…)
Hoeveel je onder de streep overhoudt is afhankelijk van het inkomen van jou man, (…) Maar onderstaande lijkt me grofweg wel correct.
Hier komt bovenop nog iets van meer dan 13% aan pensioenopbouw welke maandelijks netto mee wordt uitbetaald.
Reiskosten is gecheckt en wij vergoeden 23 cent p/km. Ook dit zal mee betaald worden met het loon.
(…)”
2.9.
Op 31 januari 2025 liet [verzoekster] met haar e-mail aan [verweerster] het volgende weten:
“(…)
Ik ben enthousiast, hoop jullie ook nog steeds!? En nu Heb nog een paar praktische vraagjes over de invulling van het contract e.d., is dat makkelijker om maandag even over te bellen of kom ik volgende week weer een dag jullie kant op?”
2.10.
[verweerster] stuurde [verzoekster] op 31 januari 2025 e-mail waarin staat:
“(…)
Jazeker, laten we maandag even bellen! Ergens rond 11 uur handig?
(…)”
2.11.
Op 3 februari 2025 heeft er tussen [verzoekster] en [verweerster] een telefoongesprek plaatsgevonden.
2.12.
Op 3 februari 2025 stuurde [verweerster] aan [verzoekster] een e-mail met de volgende inhoud:
“(…)
Ik zou alvast even op de dagen terugkomen. Voor ons zou woensdag, donderdag en vrijdag als werkdagen goed uitkomen.
(…)”
2.13.
[verzoekster] stuurde [verweerster] op 5 februari 2025 een e-mail waarin staat opgenomen:
“(…)
Ik heb gisteren op het werk medegedeeld dat ik een nieuwe baan heb gevonden en even overlegd wat wenselijk is qua uitwerken, ivm de drukke agenda en enkele vrije dagen en de vakantie van een collega. Is het voor jullie oké als ik met ingang van week 9 bij jullie ga starten? Met de werkdagen zoals jullie ze graag willen (dat is akkoord voor mij!) zou dat dus betekenen op wo 26 februari de eerste werkdag.
(…)”
2.14.
Met haar e-mail van 6 februari 2025 antwoordde [verweerster] aan [verzoekster] :
“(…)
Dat is goed nieuws. Ik heb onze tussenpersoon de opdracht gegeven om jou contract in orde te maken. Week 9 is voor ons prima, dan hebben wij even de tijd om alles op te starten voor jou.
Ik laat je even wat weten zodra jou contract klaar is!
(…)”
2.15.
[verweerster] stuurde [verzoekster] op 10 februari 2025 een e-mail met de volgende inhoud:
“(…)
Nog geen contract, ga ervanuit dat dat snel volgt.
Maar wel even een vraagje aan jou. Wij hebben maandag aanstaande (17 febr) van 9-17u scholingsdag. Wij moeten jaarlijks voor de rechtbank een scholing doen. Is het voor jou een mogelijkheid om aan te sluiten? En dan deze maandag te vervangen voor jou werkdag op vrijdag 28 februari?
(…)”
2.16.
Op 10 februari 2025 reageerde [verzoekster] op deze vraag met het volgende e-mailbericht:
“(…)
Wat houdt die scholing precies in, waar is het en hoe belangrijk is het dat ik daarbij ben? Ik heb namelijk enkele afspraken staan die dag, maar dan kan ik misschien proberen of het nog lukt om ze te verzetten…?”
2.17.
Op 10 februari 2025 stuurde [verweerster] de volgende e-mail naar [verzoekster] :
“Dit is de scholing voor de bewind afdeling. We hebben dat gewoon bij ons op kantoor. Het is voor de rechtbank van belang dat je 1x per jaar een scholing voldoet, vandaar onze vraag.
(…)”
2.18.
Eveneens op 10 februari 2025 stuurde [verweerster] [verzoekster] een e-mail met de volgende inhoud:
“En heb je een kopie ID kaart voor ons voor het opstellen van het contract?
(…)”
2.19.
[verzoekster] stuurde [verweerster] op 11 februari 2025 een e-mail met de volgende inhoud:
“(…)
Ik ga het helaas niet redden…
En nu? Kan ik niet de week erna als ik begonnen ben met werken daar alsnog iets aan doen?
Foto’s van ID heb ik toegevoegd als bijlage, is dat goed zo?”
2.20.
[verweerster] stuurde [verzoekster] op 12 februari 2025 een e-mail waarin het volgende stond opgenomen:
“(…)
We hebben aan de hand van jou mailtje even navraag gedaan bij de Rechtbank. Zij geven aan dat de scholing verplicht is, ook voor medewerkers. Is er echt niks te regelen voor de 17e?
(…)”
2.21.
Op 13 februari 2025 liet [verzoekster] per e-mail het volgende aan [verweerster] weten:
“Hoe zou dat volgens de Rechtbank moeten gaan als ik pas over een maand of zo in dienst zou treden? Dat is dan toch eigenlijk dezelfde situatie lijkt me. Ik vind het echt heel vervelend maar het gaat me helaas niet lukken om erbij te zijn, anders zou ik dat zeker doen!”
2.22.
Op 18 februari 2025 stuurde [verweerster] [verzoekster] een e-mail met de volgende inhoud:
“(…)
Helaas hebben we op dit moment zoveel opstartproblemen, waarbij komt dat we nu met de strubbelingen rondom de rechtbank zitten met de scholing van 2025, dat het ons niet verstandig lijkt om te starten met een arbeidscontract.
(…)”
3Het verzoek en het verweer
3.1.
Nu het eerste verzoek van [verzoekster] tot het bepalen van een datum waarop de zitting plaats zal vinden reeds is vervuld, zal de kantonrechter de overige verzoeken van [verzoekster] hernummeren. [verzoekster] verzoekt - samengevat -, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [verweerster] :
I. tot betaling van een vergoeding van € 13.228,39 netto;
II. tot betaling van € 907,28 aan buitengerechtelijke incassokosten;
III. tot betaling van de wettelijke rente over de hierboven genoemde bedragen vanaf datum opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling;
IV. tot het verstrekken van een bruto netto specificatie ten aanzien van de eindafrekening en de jaaropgave 2025 op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte daarvan dat [verweerster] na twee werkdagen na betekening van de beschikking in gebreke blijft;
V. in de proceskosten.
3.2.
Aan het verzoek heeft [verzoekster] het volgende ten grondslag gelegd. [verzoekster] stelt dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen doordat overeenstemming is bereikt over de essentialia van een arbeidsovereenkomst, namelijk over de functie, het loon, de werkdagen, de pensioenopbouw, de reiskostenvergoeding, de startdatum en de looptijd van de overeenkomst. Daardoor is de opzegging van [verweerster] van 18 februari 2025 onregelmatig en verzoekt [verzoekster] een vergoeding voor deze onregelmatige opzegging, bestaande uit zeven bruto maandsalarissen, vermeerderd met 8% vakantietoeslag en 13% pensioenopbouw.
3.3.
[verweerster] verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert daartoe het volgende aan. [verweerster] stelt dat er nog geen arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen omdat er nog geen overeenstemming was bereikt over de ingangsdatum, de arbeidsomvang, het takenpakket, de looptijd, of er wel of geen proeftijd zou worden opgenomen en de verplichte scholingsdag vanuit de rechtbank. Daarnaast heeft [verzoekster] nooit een VOG overgelegd, die noodzakelijk is voor werkzaamheden in de bewindvoering. Tot slot geeft [verweerster] te kennen dat de sollicitatiegesprekken met de andere kandidaten nog niet waren afgerond en er nog geen definitieve keuze voor [verzoekster] was genomen.
3.4.
Op de stelling van partijen wordt hierna - voor zover relevant - nader ingegaan.
4De beoordeling
4.1.
Centraal staat de vraag of er tussen [verzoekster] en [verweerster] op 18 februari 2025 een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod dat is aanvaard. Het aanbod moet voldoende bepaald zijn. Zowel een aanbod als een aanvaarding kan in iedere vorm plaatsvinden. Van een arbeidsovereenkomst is sprake als voldaan is aan de belangrijkste elementen van een arbeidsovereenkomst. Naast arbeid, gedurende een zekere tijd, is dit loon en een gezagsverhouding.
4.2.
De kantonrechter vindt dat er tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Dat oordeel wordt hieronder toegelicht.
Tussen partijen is overeenstemming bereikt over de essentialia van een arbeidsovereenkomst
4.3.
Niet in geschil is dat partijen overeenstemming hebben bereikt over het bruto en netto uurloon (€ 15,20 bruto / € 13,50 netto), de dagen waarop zou worden gewerkt (woensdag, donderdag en vrijdag), de pensioenopbouw (13%) en de reiskostenvergoeding (€ 0,23 / kilometer). [verzoekster] stelt dat er verder ook overeenstemming is bereikt over de functie (allround medewerker / allround receptioniste), de arbeidsomvang (24 uur per week), de startdatum (26 februari 2025) en de looptijd van de arbeidsovereenkomst (zeven maanden). Dit wordt door [verweerster] betwist. Bovendien stelt [verweerster] dat niet voldaan is aan de voorwaarden om een VOG te overleggen en de scholingsdag te volgen, en dat er nog geen definitieve keuze op [verzoekster] was gevallen.
4.4.
Ten aanzien van de functie staat vast dat [verzoekster] gesolliciteerd heeft op de functie van de vacature: allround medewerk / allround receptioniste. Deze vacature is zelf door [verweerster] in het geding gebracht, waarbij zij heeft bevestigd dat [verzoekster] op deze vacature heeft gesolliciteerd. De inhoud van de functie blijkt uit deze vacature zodat daarover overeenstemming is bereikt.
4.5.
Partijen hebben het gehad over een arbeidsomvang van 20 of 24 uur per week. [verzoekster] heeft een eigen berekening gemaakt wat zij aan salaris per maand zou verdienen bij deze omvang, en heeft toen aangegeven dat zij er met 20 uur behoorlijk op zou gaan inleveren. Duidelijk is dat zij een bepaald bedrag per maand wilde overhouden en afhankelijk daarvan 20 uur of 24 uur per week wilde gaan werken. Verder stelt [verweerster] zelf als werkdagen woensdag, donderdag en vrijdag voor, waarmee [verzoekster] akkoord is gegaan. [verweerster] noemt hier drie hele dagen en niet bijvoorbeeld donderdagmiddag of vrijdagochtend. Daaruit maakt de kantonrechter op dat het de bedoeling was dat [verzoekster] drie hele dagen zou gaan werken, namelijk op de woensdag, donderdag en vrijdag, waardoor de arbeidsomvang op 24 uur per week zou uitkomen.
4.6.
[verweerster] betwist de startdatum van 26 februari 2025, maar op dit voorstel van [verzoekster] heeft zij gereageerd met: “Week 9 is voor ons prima”. Later heeft [verweerster] , toen het over de scholingsdag ging, voorgesteld om “deze maandag te vervangen voor jou werkdag op vrijdag 28 februari?”. Ook daaruit blijkt dat het de intentie was om [verzoekster] op woensdag 26 februari 2025 te laten starten, zodat de kantonrechter concludeert dat er overeenstemming was over de startdatum.
4.7.
Vervolgens twisten partijen over de vraag of er een looptijd van zeven maanden is afgesproken. [verzoekster] heeft ter zitting gesteld dat dit op 3 februari 2025 in een telefoongesprek met [verweerster] aan bod is geweest. [verweerster] zou in dit gesprek ook hebben aangegeven dat er een proeftijdbeding en een tussentijdse opzegmogelijkheid zou worden opgenomen. [verweerster] heeft de inhoud van dit gesprek betwist, maar onderbouwt deze betwisting verder niet. Omdat [verzoekster] nog geen specifieke ervaring in de branche van [verweerster] had, is het aannemelijk dat [verzoekster] zou starten met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Ook aannemelijk is dat er een arbeidsovereenkomst van langer dan zes maanden zou zijn overeengekomen omdat [verweerster] een proeftijd had willen overeenkomen. Dat blijkt immers uit de reactie van de (voormalig) gemachtigde van [verweerster] van 11 april 2025. In de praktijk is een arbeidsovereenkomst voor de duur van zeven maanden een veel voorkomende looptijd.
4.8.
Daarnaast heeft [verweerster] ook bevestigd dat zij aan haar tussenpersoon heeft gevraagd om een contract voor [verzoekster] op te stellen. Ter zitting heeft [verweerster] weliswaar aangegeven dat zij het met haar tussenpersoon niet over heeft gehad welk contract voor [verzoekster] moest worden opgemaakt, maar dat acht de kantonrechter niet geloofwaardig. Bovendien had [verweerster] de e-mail aan haar tussenpersoon in het geding kunnen brengen om duidelijkheid te verschaffen. Dit heeft zij nagelaten en dit behoort voor haar eigen risico te komen. De kantonrechter gaat er dan ook van uit dat de stellingen van [verzoekster] over de looptijd van de arbeidsovereenkomst kloppen en partijen een duur van zeven maanden zijn overeengekomen.
4.9.
[verweerster] stelt dat er geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen omdat [verzoekster] niet heeft voldaan aan twee voorwaarden, te weten het overleggen van een VOG en het volgen van de verplichte scholingsdag. De kantonrechter begrijpt dat [verweerster] een beroep doet op het bepaalde in artikel 6:21 BW e.v. Wil er sprake zijn van een overeenkomst onder voorwaarden, dan dient eerst vast te staan dat partijen dat zijn overeengekomen.
[verzoekster] heeft betwist dat de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst afhankelijk is gesteld van de door [verweerster] genoemde voorwaarden. Deze voorwaarden staan ook niet opgenomen in de vacaturetekst. Verder komen deze voorwaarden niet terug in de e-mailcorrespondentie tussen partijen. [verweerster] heeft [verzoekster] wel nog gevraagd naar een kopie van haar ID. Waarom heeft zij dan niet ook gevraagd naar haar VOG? Dat de rechtbank de scholingsdag verplicht stelde voor alle medewerkers van [verweerster] op 17 februari 2025 staat niet vast. Uit de door [verweerster] overgelegde e-mail met de rechtbank van 11 februari 2025 blijkt dat [verweerster] de rechtbank gevraagd heeft of een nieuwe assistent bewindvoerder deze scholing in 2025 moet volgen. Dat is door de rechtbank bevestigd, maar [verzoekster] zou niet werkzaam zijn als assistent bewindvoerder, maar als allround medewerker / allround receptioniste. Daarnaast heeft de rechtbank niet gemeld dat de scholing perse op 17 februari 2025 plaats zou moeten vinden. Tot slot heeft [verweerster] in haar e-mailbericht van 10 februari 2025 gevraagd: “Is het voor jou een mogelijkheid om aan te sluiten?”. De kantonrechter kan hier geen verplichting in lezen. De vraagstelling impliceert eerder dat het op vrijwillige basis zou zijn.
Gelet op het bovenstaande concludeert de kantonrechter dat de VOG en scholingsdag geen voorwaarden waren die moesten zijn voldaan voordat de arbeidsovereenkomst tot stand zou komen.
4.10.
Tot slot stelt [verweerster] dat zij nog niet klaar was met alle kandidaten die gesolliciteerd hadden en dat het nog niet duidelijk was dat de keuze op [verzoekster] was gevallen. Dit is in strijd met de reactie van [verweerster] van 15 januari 2025 waarin zij laat weten dat [verzoekster] kan starten als zij dit ziet zitten. Daarna hebben partijen nog de arbeidsvoorwaarden besproken, maar uit het bericht zelf blijkt dat [verweerster] de knoop heeft doorgehakt wie van de kandidaten zij graag wil aannemen.
4.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat tussen partijen overeenstemming is bereikt over de essentialia van de arbeidsovereenkomst en dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van zeven maanden tot stand is gekomen.
Gefixeerde schadevergoeding door onregelmatige opzegging
4.12.
Doordat er sprake is van een arbeidsovereenkomst, kon [verweerster] er niet zomaar, met haar bericht van 18 februari 2025, onderuit komen. Dit bericht dient beschouwd te worden als een opzegging en deze opzegging is onregelmatig geschied omdat deze eerder is gedaan dan tussen partijen geldt.
4.13.
Op grond van artikel 7:672, lid 11 BW is de partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is de dag waartegen mag worden opgezegd de einddatum van het contract. Zoals overwogen in r.o. 4.11. betreft dit een periode van zeven maanden omdat er geen sprake is van een tussentijdse opzeggingsmogelijkheid.
Gronden voor matiging van de gefixeerde schadevergoeding
4.14.
De vergoeding voor onregelmatige opzegging kan door de rechter worden gematigd op grond van artikel 7:672 lid 12 BW, maar niet tot minder dan het loon over ten minste drie maanden. De kantonrechter is van oordeel dat er gronden zijn voor matiging. Hoewel het kwalijk is hoe [verweerster] meende een einde aan de arbeidsovereenkomst te maken, had het op de weg van [verzoekster] gelegen om ander werk te vinden. Gezien de huidige arbeidsmarkt en haar ervaring met werken als uitzendkracht, zou het geen probleem moeten zijn om op korte termijn ander werk te vinden. Ook neemt de kantonrechter in overweging dat partijen vooraf hadden ingestemd met een proeftijd van één maand. Nu deze proeftijd niet schriftelijk is vastgelegd, geldt die niet tussen partijen, maar het ligt in de rede om te veronderstellen dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst gedurende de proeftijd beëindigd zou hebben als dat wel het geval was geweest. Ook dat is een reden om de vergoeding te matigen. Dit alles afwegende zal de kantonrechter de vergoeding matigen tot het loon van drie maanden.
4.15.
De hoogte van de gefixeerde vergoeding is gerelateerd aan het bedongen geldloon. Dit is € 15,20 bruto per uur, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. De pensioenopbouw is geen loon in de zin van het Burgerlijk Wetboek. Daarmee komt het bruto uurloon van [verzoekster] uit op € 16,42 (zijnde € 15,20 x 1,08). Bij een arbeidsomvang van 24 uur per week en voor een periode van drie maanden, komt de vergoeding uit op € 5.123,04 bruto. Dit bedrag zal aan [verzoekster] worden toegewezen.
Nevenvorderingen: wettelijke rente, specificatie en buitengerechtelijke incassokosten
4.16.
De gevorderde wettelijke rente over de gefixeerde schadevergoeding zal op grond van artikel 7:686a lid 1 BW worden toegewezen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, zijnde 26 februari 2025. De arbeidsovereenkomst kan namelijk niet eerder eindigen dan op de dag dat hij zou beginnen.
4.17.
Het verzoek tot het overleggen van een correcte bruto netto specificatie ten aanzien van de eindafrekening en de jaaropgave 2025, op straffe van een dwangsom, is, als niet weersproken, eveneens toewijsbaar, al zal de dwangsom aan een maximum worden verbonden en aan [verweerster] een ruimere termijn worden gegund dan twee dagen.
4.18.
[verzoekster] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Nu een substantieel deel van de verzochte hoofdsom wordt afgewezen acht de kantonrechter het redelijk om de buitengerechtelijke kosten toe te wijzen tot het wettelijke tarief dat hoort bij het aan hoofdsom toegewezen bedrag. De wettelijke rente hierover zal worden toegewezen vanaf de datum van het verzoekschrift (23 april 2025), omdat [verzoekster] niet heeft gesteld vanaf welke datum [verweerster] in verzuim is en [verzoekster] in ieder geval vanaf deze datum daarop aanspraak kan maken.
Proceskosten
4.19.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerster] , omdat [verweerster] overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verzoekster] worden begroot op € 1.681,00 (€ 732,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten).
5De beslissing
De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] te betalen de vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 5.123,04 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 26 februari 2025 tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] te betalen € 635,65 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 23 april 2025 tot aan de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [verweerster] om binnen twee weken na betekening van deze beschikking aan [verzoekster] te overleggen een correcte bruto netto specificatie ten aanzien van de eindafrekening en de jaaropgave 2025 die voldoen aan de van toepassing zijnde fiscale regelgeving, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte daarvan dat [verweerster] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,00;
5.4.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van € 1.681,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af,
Deze beschikking is gegeven door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2025.
VC
Artikel 6:217 lid 1 BW.
Artikel 7:610 BW.
Zie hiervoor onder 2.2.
Zie hiervoor onder 2.7.
Zie hiervoor onder 2.12 en 2.13.
Zie hiervoor onder 2.14.
Zie hiervoor onder 2.15.
Zie productie 4 bij het verzoekschrift.
Zie productie 1 bij het verweerschrift.
Zie hiervoor onder 2.15.
Zie hiervoor onder 2.4.
Zie Tekst & Commentaar Arbeidsrecht, artikel 7:610, aantekening 2 onder c.
(24 x € 16,42) x 13 | Link naar deze uitspraak
|
| |
|
|