Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBDHA:2025:15572 
 
Datum uitspraak:23-06-2025
Datum gepubliceerd:02-09-2025
Instantie:Rechtbank Den Haag
Zaaknummers:25/3799
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Pw. Voorlopige voorziening afgewezen. Het college heeft in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag buitenbehandeling te stellen. Verzoeker heeft de gevraagde bankafschriften niet overgelegd. Deze zijn noodzakelijk om het recht op bijstand te beoordelen.
Trefwoorden:bijstandsuitkering
levensonderhoud
uitkering
vrijstelling
 
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 25/3799

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 juni 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, het college
(gemachtigde: [naam] ).




Procesverloop

1. Met het besluit van 17 februari 2025 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag van verzoeker om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) buiten behandeling gesteld.


1.1.
Met het besluit van 22 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.



1.2.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.



1.3.
Ook heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.



1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 juni 2025 op zitting behandeld. Hierbij waren verzoeker en de gemachtigde van het college aanwezig.



1.5.
In een brief van 8 juni 2025 heeft verzoeker gevraagd om vrijstelling van griffierecht in wegens betalingsonmacht. In verband hiermee heeft de griffier aan verzoeker op 11 juni 2025 het gebruikelijke inlichtingenformulier gestuurd. Ter zitting bleek dat verzoeker het verschuldigde griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening kort voor aanvang van de zitting heeft voldaan. Het griffierecht voor de bodemprocedure was echter nog niet betaald, en over het verzoek om vrijstelling van het griffierecht in die procedure kon bij gebreke van de gevraagde financiële gegevens nog geen beslissing worden genomen. Gelet hierop beslist de voorzieningenrechter in deze uitspraak alleen over het verzoek om voorlopige voorziening en blijft toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht achterwege.




Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Verzoeker ontving van 17 september 2005 tot en met 16 februari 2010 een bijstandsuitkering. Op 14 januari 2025 heeft verzoeker opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd bij het college. Naar aanleiding van de aanvraag heeft het college bij brief van 31 januari 2025 verzocht om uiterlijk op 7 februari 2025 aanvullende gegevens aan te leveren, waaronder de bankafschriften over de periode van 24 januari 2024 tot en met 24 januari 2025, verklaringen voorzien van bewijsstukken over hoe verzoeker sinds 17 februari 2020 in zijn levensonderhoud heeft voorzien en bewijs waaruit blijkt hoe verzoeker zijn vaste lasten heeft kunnen voldoen sinds 17 februari 2010.


2.1.
Op 7 februari 2025 heeft het college een brief met een hersteltermijn verstuurd. Hierbij heeft verzoeker nog tot 14 februari 2025 de gelegenheid gekregen om de gevraagde gegevens in te leveren.



2.2.
Met het primaire besluit heeft het college de aanvraag van verzoeker niet in behandeling genomen wegens het niet verstrekken van de gevraagde gegevens binnen de daarvoor gestelde termijn.



2.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft het college bij e-mail van 4 april 2025 verzoeker nogmaals in de gelegenheid gesteld de stukken aan te leveren. In zijn e-mail van 14 april 2023 heeft verzoeker aangegeven dat het aanleveren van die gegevens niet haalbaar is. Het college heeft verzoeker met de e-mails van 15 april 2025 en 24 april 2025 nogmaals in gelegenheid gesteld de gegevens over te leggen. Op deze verzoeken is verzoeker niet ingegaan.



2.4.
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanvraag niet in behandeling kan worden genomen omdat de noodzakelijke gegevens niet zijn aangeleverd waardoor het recht op bijstand niet kan worden beoordeeld.





Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.


3.1.
Voordat kan worden overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, moet worden beoordeeld of sprake is van een spoedeisend belang, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).



3.2.
Op grond van de stukken is voldoende aannemelijk geworden dat er sprake is van een financiële noodsituatie, nu verzoeker op dit moment geen bijstand ontvangt en geen andere bron van inkomsten heeft. Uit de door verzoeker overgelegde brief van het Centraal Administratie Kantoor van 18 april 2025 volgt dat verzoeker een betaalachterstand heeft bij zijn zorgverzekeraar. Uit de brief van de gerechtsdeurwaarder van 29 april 2025 blijkt dat verzoeker een huurachterstand heeft van € 766,36. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat er aanleiding bestaat om uit te gaan van een voldoende spoedeisend belang.


3.3.
Verzoeker voert aan dat het abrupt stopzetten van zijn uitkering in 2010 tot ernstige problemen heeft geleid. Daarnaast wordt er een buitensporig pakket aan eisen opgelegd, waardoor het verkrijgen van een nieuwe uitkering alleen haalbaar blijkt wanneer men reeds een baan of alternatieve vorm van uitkering bezit. Deze overmatige eisen vormen een onmogelijke barrière voor mensen die in een kwetsbare positie zijn geplaatst, aldus eiser.



3.4.
Voor de beoordeling van de vraag of de aanvrager in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert is zijn financiële situatie een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. De bijstandverlenende instantie is in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie, ook over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd. De bijstandverlenende instantie kan in het kader van een gericht onderzoek naar de financiële situatie van de betrokkene zo nodig inzage verlangen in recente bankafschriften. Zo nodig kunnen ook gegevens worden gevraagd over een verder in het verleden liggende periode dan de laatste drie maanden. Dit is het geval indien redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid en volledigheid van de door de betrokkene over zijn financiële situatie verstrekte inlichtingen, waardoor twijfel bestaat over de rechtmatigheid van de eerder verleende bijstand.



3.5.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kan een bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Het gaat daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Dit volgt uit artikel 4:2, tweede lid, van de Awb.



3.6.
Verzoeker heeft, ondanks dat het college hem hier meermaals tot in de gelegenheid heeft gesteld, de gevraagde gegevens niet overgelegd. Deze gegevens zijn noodzakelijk voor de beoordeling van het recht op de gevraagde bijstand. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet redelijkerwijs over de gegevens beschikking kon krijgen. Onder deze omstandigheden heeft het college in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen.




Conclusie en gevolgen

4. Het besluit van 22 mei 2025 zal in beroep naar verwachting in stand blijven. Daarom is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt daarom afgewezen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.








Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.


Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid vanmr.F. Leichel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2025.












griffier


rechter








Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:



Informatie over hoger beroepTegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 maart 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:577.
Link naar deze uitspraak