|
|
|
| ECLI:NL:GHARL:2025:6486 | | | | | Datum uitspraak | : | 21-10-2025 | | Datum gepubliceerd | : | 14-11-2025 | | Instantie | : | Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | | Zaaknummers | : | 200.352.460/01 | | Rechtsgebied | : | Civiel recht | | Indicatie | : | Echtscheiding:
1. uitbreiding zorgregeling vader met zoon
2. verdeling en verrekening huwelijksgoederen en schulden naar Turks recht | | Trefwoorden | : | burgerlijk wetboek | | | echtscheiding | | | erfrecht | | | taxatie | | | wettelijke rente | | | | Uitspraak | GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.352.460 en 200.352.461
(zaaknummers rechtbank Gelderland 425586 en 430769)
beschikking van 21 oktober 2025
inzake
[appellant]
die woont in [woonplaats1]verzoeker in hoger beroep
verder te noemen: de man
advocaat: mr. I. Mercanoğlu
en
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
verweerster in hoger beroep
die ook incidenteel hoger beroep heeft ingesteld
verder te noemen: de vrouw
advocaat: mr. S. Kaya.
1Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 14 juni 2024 en 3 december 2024, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
2Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 2 maart 2025
- het verweerschrift met incidenteel hoger beroep met producties
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 september 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de man met zijn advocaat
- de vrouw met haar advocaat, en
- een vertegenwoordigster van de raad voor de kinderbescherming (de raad).
3De feiten
3.1
De man en de vrouw zijn [in] 2018 gehuwd in Turkije.
De man heeft de Turkse nationaliteit. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2019.
3.3
De man heeft op 28 september 2023 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Het huwelijk is op 4 november 2024 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de (echtscheidings)beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 14 juni 2024.
3.4
In de tussenbeschikking van 14 juni 2024 heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling tussen de man en [minderjarige] vastgesteld van drie opeenvolgende zondagen van 12.00 uur tot 16.00 uur, waarbij de man [minderjarige] haalt en brengt.
4De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
als zorgregeling bepaald dat [minderjarige] bij de man is de ene week op zondag van 12.00 uur tot 16.00 uur en de andere week van vrijdagmiddag 15.00 uur tot 18.00 uur
de voormalige echtelijke woning toegedeeld aan de vrouw tegen een waarde van
€ 330.000,-
bepaald dat de man en de vrouw ieder gehouden zijn de helft te dragen van alle kosten die samenhangen met de verkoop en levering van de woning, maar niet beperkt tot de kosten van de makelaar en de notaris
bepaald dat de Renault behoort tot het privévermogen van de vrouw en niet in de verwervingen dient te worden betrokken
bepaald dat de waarde van de onderneming [bedrijfsnaam] aan de zijde van de man tot de
verwervingen behoort en dat de man de waarde van de onderneming per 28 september 2023 inzichtelijk dient te maken aan de vrouw
bepaald dat de rekening met nummers [rekeningnummer1] en [rekeningnummer2] op naam van de man in de verwervingen dienen te
worden betrokken per 28 september 2023
bepaald dat beide partijen in hun onderlinge verhouding draagplichtig zijn voor de
helft van het negatieve saldo van de gezamenlijke bankrekening van partijen met nummer [rekeningnummer3]
bepaald dat zolang de ING krediet van partijen een gezamenlijke schuld is die in de verwervingen van partijen valt en door partijen bij helfte dienen te worden gedeeld op peildatum alsook dat de door de vrouw reeds betaalde bedragen na peildatum dienen te worden verrekend omdat zij dit uit eigen vermogen heeft betaald en daardoor de schuld is afgenomen, althans de man behoort haar dit bedrag terug te betalen
de man veroordeeld tot betaling van de helft van het ING kredietbedrag dat de vrouw reeds heeft betaald tot en met mei 2024 vooralsnog begroot op een bedrag van € 967,53
de man veroordeeld tot betaling van de helft van de hypotheekpremie van € 1.662,75 per maand vanaf peildatum tot datum levering van de echtelijke woning aan de vrouw dan wel een derde
bepaald dat de man aan energiekosten tot op heden een bedrag van € 1.012,63 moet betalen aan de vrouw en vanaf juni 2024 tot datum levering van de echtelijke woning aan de vrouw het maandelijkse bedrag aan energiekosten
bepaald dat de man aan waterkosten (Vitens) tot op heden een bedrag van € 203,56 aan de vrouw moet betalen en dat de man vanaf mei 2024 tot datum levering van de
echtelijke woning aan de vrouw het maandelijkse bedrag aan waterkosten in zijn
geheel zelf draagt
bepaald dat de man ter zake de huurkosten van de CV-ketel tot op heden een bedrag van € 216,72 moet betalen aan de vrouw en vanaf juni 2024 tot datum levering van
de echtelijke woning aan de vrouw het maandelijkse bedrag aan kosten voor de CV-ketel in zijn geheel zelf draagt
bepaald dat de man de helft van de bedragen voor de woonverzekering dient te
dragen, tot op heden een bedrag van € 142,38
bepaald dat de man aan internetkosten tot op heden een bedrag van € 231,12 dient te
betalen aan de vrouw en vanaf mei 2024 tot datum levering van de echtelijke woning
aan de vrouw dan wel een derde het maandelijkse bedrag aan intemetkosten
bepaald dat de man een bedrag van € 159,85 aan de vrouw moet betalen ter zake zijn
eigen mobiele telefonie kosten
bepaald dat dat de man voor de opvang van [minderjarige] een bedrag van € 1.270,52 moet betalen aan de vrouw.
Het verzoek van de vrouw te bepalen een stuk grond in Turkije aan de man toe te delen onder verrekening van de helft van € 130.000,- is afgewezen.
4.1
De man is het niet eens met de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling en de verrekening en verdeling van de vermogensbestanddelen van de man en de vrouw. De man verzoekt het hof:
een ruimere zorgregeling tussen de man en [minderjarige] vast te stellen, bijvoorbeeld een co-ouderschapsregeling of in ieder geval een weekendregeling
een door de man aan de vrouw te betalen bedrag aan kinderalimentatie vast te stellen in overeenstemming met de draagkracht van de man en de behoefte van [minderjarige] , voorstel € 50,- per maand
de vrouw te verplichten binnen een door het hof te stellen termijn het aandeel van de man in de overwaarde van de echtelijke woning aan hem uit te keren, uitgaande van een door het hof vast te stellen marktwaarde na een onafhankelijke taxatie, of
wanneer de vrouw de man niet wil of kan uitkopen uit de echtelijke woning te bepalen dat de woning alsnog verkocht zal worden en de netto opbrengst bij helfte wordt verdeeld
te bepalen dat de waarde van de eenmanszaak van de man per 28 september 2023 zal worden verdeeld zodat de man desgewenst de onderneming kan voortzetten en dat hij de vrouw uitkoopt voor de helft van de per peildatum bepaalde bedrijfswaarde, of op een wijze die het hof juist vindt
te bepalen dat de man gehouden is 50% van de hypothecaire lasten, de ING-kredietaflossing, de vaste lasten (energie, water, internet) en overige gezamenlijke verplichtingen over de peildatumperiode aan de vrouw te voldoen voor zover deze door de vrouw zijn voorgeschoten
te bepalen dat de vrouw gehouden is aan de man een gebruiksvergoeding te betalen voor het exclusieve woongenot van de echtelijke woning vanaf de peildatum tot aan de overdracht, bij voorkeur gesteld op 50% van de woonwaarde c.q. hypotheeklasten per maand
te bepalen dat op de vermogensrechtelijke afwikkeling Nederlands recht van toepassing is en wanneer het hof Turks recht van toepassing vindt de verdeling uit te spreken volgens het Turks Burgerlijk Wetboek (TBW), met name deling bij helfte van de netto-verwervingen en toekenning van bijdragevordering aan de man volgens artikel 227 TBW.
4.3
De vrouw is op haar beurt in incidenteel hoger beroep gekomen. De vrouw verzoekt het hof in het principaal hoger beroep:
de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep of zijn verzoeken af te wijzen
in het incidenteel hoger beroep
de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van een stuk grond in Turkije en te bepalen dat bij de verrekening rekening dient te worden gehouden met een stuk grond van de man in Turkije dat € 130.000,- waard is of een (hoger) bedrag
een gebruiksvergoeding vast te stellen van € 400,- per maand, exclusief gas, water en elektra en ook overige gebruikerslasten vanaf november 2023 tot en met december 2024 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van datum beschikking tot de dag van volledige betaling dan wel een zodanig bedrag als het hof juist vindt.
Met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
4.4
De man voert verweer en hij verzoekt de verzoeken van de vrouw in het incidenteel hoger beroep af te wijzen.
5De motivering van de beslissing
IPR: rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
De zaak heeft een internationaal karakter omdat de man de Turkse en de vrouw de Nederlands nationaliteit heeft en zij met elkaar in Turkije zijn gehuwd. Het hof stelt vast dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van de echtscheiding en de nevenvoorzieningen (artikel 3 Verordening EU 2019/1111 (Brussel II-ter)). Met betrekking tot de kinderalimentatie is de Nederlandse rechter bevoegd op grond van artikel 3 van de Alimentatieverordening, omdat de woonplaats van [minderjarige] in Nederland is en omdat het alimentatieverzoek als nevenverzoek in de echtscheidingsprocedure is ingediend en de Nederlandse rechter in die procedure bevoegd is. De rechtsmacht in de echtscheidings- procedure brengt op grond van artikel 5 lid 1 Huwelijksvermogensrechtverordening ook met zich dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te beslissen in zaken betreffende het huwelijksvermogensstelsel die met het scheidingsverzoek verband houden.
5.2
De rechtbank heeft Turks recht op het huwelijksvermogensregime toegepast. Aangezien hier geen grieven (meer) tegen zijn gericht, zal het hof in hoger beroep ook Nederlands recht toepassen.
Zorgregeling
5.3
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder andere omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
Standpunten
5.4
Een van de problemen rondom de zorgregeling is de woonsituatie van de man. De man heeft op de mondelinge behandeling verteld dat hij nog steeds geen passende woonruimte heeft en noodgedwongen in een bedrijfspand woont. Hoewel de man zodra hij passende woonruimte heeft gevonden graag een opbouw van de zorgregeling wil tot eens per twee weken van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur, dus met een overnachting, ziet hij in dat [minderjarige] nog niet bij hem kan overnachten in de weekenden. Een uitbreiding van de vastgestelde zorgregeling met een aantal uren per dag is volgens de man wel mogelijk.
5.5
De vrouw is het niet eens met de man. De zorgregeling is na een zorgvuldig onderzoek en advies van de raad vastgesteld door de rechtbank. [minderjarige] is een kind met een grote rugzak en vertoont gedrags- en ontwikkelingsproblemen. Uit de uitslagen van het diagnostisch onderzoek blijkt dat er bij [minderjarige] voldoende kenmerken zijn om te kunnen spreken van een aandachtdeficiëntiestoornis met hyperactiviteit. Ook vertoont hij kenmerken van ADHD, mogelijk autisme en is sprake van een taalontwikkelingsachterstand. [minderjarige] is gebaat bij een duidelijke structuur en vaste afspraken. Deze moeten nageleefd worden om hem voorspelbaarheid en daarmee veiligheid te geven. Dat lukt de man niet. De man komt regelmatig gemaakte afspraken niet na, blijft vragen stellen naar oorzaken van de problematiek van [minderjarige] terwijl hem meerdere keren is gezegd dat de oorzaak onduidelijk is, valt de vrouw en haar familie lastig waarbij hij niet schroomt om aan de deur te schreeuwen en te bonken op de deur terwijl [minderjarige] binnen zit. De man biedt onvoldoende veiligheid aan [minderjarige] want hij komt na contact met de man met blauwe plekken terug. Ook heeft de man nog steeds geen hek geplaatst in het depot waar hij verblijft. Ondanks dat de vrouw hem hierop aanspreekt, past de man zijn gedrag niet aan en erkent hij zijn aandeel in het geheel niet. Volgens de vrouw is de man niet in staat een ruimere zorgregeling na te komen.
Advies raad
5.6
De raad heeft het hof op de mondelinge behandeling geadviseerd de vastgestelde zorgregeling met een aantal uren per dag uit te breiden, bijvoorbeeld met een maaltijdmoment erbij. De raad is niet gebleken dat [minderjarige] onrustig of van slag van de contactmomenten met de man terugkomt. Dat betekent volgens de raad dat het contact tussen de man en [minderjarige] goed verloopt. De raad is er voorstander van dat de ouders [minderjarige] in het kader van de zorgregeling zelf brengen en halen, in plaats van dit via opa (moederszijde) te laten lopen. De ouders zijn het aan [minderjarige] verplicht dat ze elkaar op een normale manier begroeten bij de overdracht. Dat zal helpen de onderlinge verstandhouding te normaliseren.
Oordeel hof
5.7
Het hof is net als de raad van oordeel dat uitbreiding van de zorgregeling in het belang van [minderjarige] is. In het rapport van de raad van 9 september 2024 is geconstateerd dat er in het onderzoek geen factoren naar voren zijn gekomen die in de weg staan aan een zorgregeling tussen de man en [minderjarige] . De man erkent de problematiek van [minderjarige] en staat open voor passende hulpverlening. Ook is gezien dat de man in het contact goed aansluit bij [minderjarige] .
Hoewel de vrouw dat anders ziet, zijn er onvoldoende indicaties dat [minderjarige] uitbreiding van de zorgregeling niet aan zou kunnen: [minderjarige] komt niet onrustig of gespannen bij zijn moeder terug na het contact met de man. Aangezien er geen contra-indicaties zijn voor uitbreiding van de zorgregeling en het voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] van belang is dat hij zijn vader vaker ziet dan de vastgestelde drie tot vier uur op een dag, zal het hof de zorgtaak van de man uitbreiden naar vrijdag van 15.00 uur tot 19.00 uur in de oneven weken en zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur in de even weken.
5.8
Het hof merkt daarbij in navolging van de raad op dat het goed zou zijn als de ouders de overdracht weer zelf gaan verzorgen. De man erkent dat hij een keer boos aan de deur bij de vrouw heeft gestaan omdat hij [minderjarige] graag wilde zien. Dat heeft zich niet nog een keer voorgedaan. De ouders moeten inmiddels dan ook in staat zijn de overdracht weer zelf te op zich te nemen. Het ligt dan voor de hand dat de vrouw [minderjarige] naar de man brengt en de man hem weer bij de vrouw thuis brengt. Op die manier voelt [minderjarige] de emotionele toestemming van zijn beide ouders om bij de andere ouder te zijn.
Verdeling en verrekening
Het Turks Burgerlijk Wetboek
5.9
Op grond van artikel 202 Turks Burgerlijk Wetboek (TBW) geldt tussen echtgenoten het regime van verwervingsdeelneming. Op grond van dit regime vindt bij echtscheiding een financiële afrekening plaats waarbij iedere echtgenoot rechthebbende is op de helft van de aan de andere echtgenoot toebehorende nettowaarde van de verwervingen die iedere echtgenoot gedurende dit regime onder bezwarende titel heeft verkregen (art. 236 TBW).
Naast verwervingen kan sprake zijn van persoonlijk vermogen. Tot het persoonlijk vermogen van de echtgenoten worden gerekend de voor persoonlijk gebruik bestemde goederen, de ten huwelijk aangebrachte en staande huwelijk krachtens erfrecht of anderszins om niet verkregen vermogensbestanddelen, vorderingen uit immateriële schade en de vermogensbestanddelen die persoonlijk vermogen vervangen (artikel 220 TBW). Uitgangspunt is dat alle vermogensbestanddelen van een echtgenoot geacht worden verwervingen te zijn, totdat het tegendeel is bewezen. De bewijslast rust op de echtgenoot die stelt dat een vermogensbestanddeel hem/haar toebehoort. De vermogensbestanddelen waarvan niet bewezen is aan welke van de echtgenoten zij toebehoren, worden geacht verwerving te zijn (artikel 222 TBW).
5.10
Iedere echtgenoot is met zijn gehele vermogen voor de eigen schulden aansprakelijk (artikel 224 TBW). Bij de beëindiging van het regime moet worden vastgesteld welke schulden er zijn, zowel onderlinge schulden als schulden jegens derden. Vervolgens wordt een schuld toegerekend aan het deelvermogen – persoonlijk vermogen of verwervingen – waarop de schuld rust (artikel 230 tweede volzin TBW). Als dit niet duidelijk is, wordt zij toegerekend aan de verwervingen.
5.11
Het huwelijksgoederenregime van verwervingsdeelneming eindigt in het geval van echtscheiding op het tijdstip van aanvang van de rechtszaak (artikel 225 TBW), in deze zaak 28 september 2023. Het persoonlijk vermogen en de verwervingen van de echtgenoten worden gescheiden naar de staat daarvan op 28 september 2023 als het tijdstip van de beëindiging van het huwelijksgoederenregime (artikel 228 TBW).
5.12
De nog aanwezige verwervingen worden naar het tijdstip van de vereffening aan de berekening toegevoegd; de berekening van waarden die aan de vereffening worden toegevoegd (in de zin van artikel 229 TBW) geschiedt op basis van de datum van overdracht (artikel 235 TBW).
Goederen en schulden
5.13
In geschil zijn in hoger beroep nog de volgende onderwerpen.
goederen:
de waardering van de echtelijke woning
de eenmanszaak van de man
bankrekeningen op naam van de man
een Renault Megane met kenteken [kentekennummer]
een stuk grond in Turkije
schulden:
een gezamenlijke bankrekening met een negatief saldo
een ING krediet
kosten verbonden aan de echtelijke woning
mobiele telefoonkosten
opvangkosten voor [minderjarige]
gebruiksvergoeding.
echtelijke woning
5.14
De rechtbank heeft de echtelijke woning toegedeeld aan de vrouw tegen een waarde van € 330.000,-. De rechtbank heeft dat in de bestreden beschikking ook uitgewerkt en - kort weergegeven - bepaald dat de beschikking van de rechtbank in de plaats treedt van de ontbrekende wilsverklaring en handtekening van de man benodigd voor de verkoop en juridische levering van zijn eigenaarsdeel van de echtelijke woning aan de vrouw als hij niet meewerkt aan de overdracht.
5.15
Dit is een beslissing in de zin van artikel 3:300 lid 2 BW. Hoger beroep van zo’n beslissing moet op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen daarvan worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister van de griffie van de rechtbank Gelderland (artikel 3:301 lid 2 BW).
Eenmanszaak van de man
5.17
De rechtbank heeft bepaald dat de waarde van de onderneming [bedrijfsnaam] van de man tot de verwervingen behoort en dat de man de waarde van de onderneming per 28 september 2023 inzichtelijk dient te maken aan de vrouw.
5.18
De man stelt in hoger beroep zonder dat hij daarvan bewijsstukken heeft overgelegd wederom dat de waarde van zijn onderneming nihil is. De vrouw betwist dat. Aangezien de man de waarde van zijn onderneming niet met bewijsstukken zoals jaarstukken, belastingaangiften of aanslagen heeft aangetoond, faalt deze grief. Dat betekent dat de man aan de vrouw alsnog stukken over de waarde van zijn onderneming per 28 september 2023 moet tonen. De bestreden beschikking blijft op dit punt dus in stand.
Bankrekeningen man met nummers [rekeningnummer1] en
[rekeningnummer2]
5.19
De man stelt dat dat de saldi van deze bankrekening met nummers [rekeningnummer1] en [rekeningnummer2] op peildatum 28 september 2023 lager zijn dan de rechtbank heeft vastgesteld. De vrouw betwist dat. Aangezien de man heeft nagelaten bankafschriften van deze rekeningen op de peildatum 28 september 2023 over te leggen, kan het hof de stelling van de man niet verifiëren en faalt dus ook deze grief.
Renault Megane
5.20
De rechtbank heeft deze auto tot het persoonlijke vermogen van de vrouw gerekend en dus niet in de verwervingen betrokken. De man stelt dat de auto tot de verwervingen behoort. Hij vindt dat het hof de vrouw moet gelasten een vergoeding aan hem te voldoen ter hoogte van de marktwaarde. De vrouw stelt dat zij een auto van haar broer cadeau heeft gekregen, die zij heeft ingeruild voor de Renault Megane. De vrouw heeft de auto verkocht omdat de reparatiekosten de waarde van de auto overstijgen.
5.21
Het hof laat in het midden of de auto tot het persoonlijke vermogen van de vrouw of de verwervingen behoort. Volgens een offerte van een autobedrijf van 18 december 2023 zouden de reparatiekosten van de Renault Megane € 1.676,25 zijn. De vrouw heeft met een verkoopovereenkomst aangetoond dat de auto op 21 december 2023 verkocht is voor
€ 1.000,-. Aangezien de reparatiekosten de waarde van de auto overstijgen, is daarmee voldoende komen vast te staan dat de waarde van de auto op de peildatum nihil was. De man en de vrouw hebben over en weer op dit punt niets met elkaar te verrekenen, ook niet als de auto tot de verwervingen zou behoren. De grief faalt.
Stuk grond in Turkije
5.22
De vrouw stelt dat de man een stuk grond in Turkije heeft ter waarde van ruim
€ 130.000,-. De man erkent dat uitdrukkelijk in het verweerschrift in het incidenteel beroep. Volgens de man is de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek ten aanzien van dit stuk grond, omdat er al een procedure in Turkije loopt. Bovendien behoort dit stuk grond niet tot de verwervingen omdat de vader van de man dit stuk grond aan hem heeft geschonken.
5.23
Volgens informatie van de man en de vrouw loopt er een procedure over het stuk grond bij de Turkse rechter. Aangezien de procedure over dit stuk grond als eerste bij de Nederlandse rechter aanhangig is gemaakt, is de Nederlandse rechter bevoegd van dit geschil kennis te nemen. Voor litispendentie, dat wil zeggen dat het hof de zaak vooralsnog aanhoudt omdat er al een procedure in Turkije loopt, is hier geen ruimte (artikel 12 Rv).
5.24
Aangezien niet in geschil is dat de man het stuk grond tijdens het huwelijk heeft verkregen, geldt het uitgangspunt dat het tot de verwervingen behoort en naar de waarde op het tijdstip van vereffening aan de berekening van de verwervingsdeelneming wordt toegevoegd. Op de man rust de bewijslast van zijn stelling dat het stuk grond tot zijn persoonlijke vermogen behoort en niet tot de verwervingen (artikel 222 TBW). De man heeft niet met bewijsstukken aangetoond dat zijn vader hem dit stuk grond in Turkije heeft geschonken. Bewijs is ook niet aangeboden. Aangezien de man op zichzelf de waardering door de vrouw van dit stuk grond van € 130.000,- niet betwist, zal het hof bepalen dat het stuk grond in Turkije voor deze waarde aan de berekening van de verwervingsdeelneming moet worden toegevoegd.
Schulden
5.25
Met betrekking tot de schulden, een gezamenlijke bankrekening met een negatief saldo, een ING krediet, kosten verbonden aan de echtelijke woning, mobiele telefoonkosten en opvangkosten voor [minderjarige] geldt het volgende. De man dient zijn stelling dat de door de rechtbank vastgestelde te verrekenen bedragen onjuist zijn, voldoende inzichtelijk te maken. De man heeft dat volledig nagelaten. Reeds hierom faalt zijn grief.
Gebruiksvergoeding
5.26
Het hof zal zowel het verzoek van de man als dat van de vrouw om een gebruiksvergoeding afwijzen, omdat geen van beiden inzichtelijk heeft gemaakt wie de hypotheek- en andere lasten verbonden aan de echtelijke woning heeft gedragen tussen 28 september 2023 tot aan de dag van overdracht van de woning aan de vrouw.
6De slotsom
in het principaal hoger beroep
6.1
Op grond van wat hiervoor is overwogen, slaagt de grief van de man met betrekking tot de zorgregeling. Alle andere grieven van de man falen. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen met de betrekking tot de zorgregeling betreft en beslissen als volgt.
in het incidenteel hoger beroep
6.2
Op grond van wat hiervoor is overwogen, slaagt alleen de grief met betrekking tot het stuk grond in Turkije. De grief met betrekking tot de gebruiksvergoeding faalt. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, dan ook alleen vernietigen met betrekking tot het stuk grond in Turkije en beslissen als volgt.
6.3
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, aangezien de man en de vrouw (gewezen) echtgenoten zijn en de procedure de zorgregeling en verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft.
7De beslissing
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
7.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 3 december 2024, voor zover het de zorgregeling tussen de man en [minderjarige] en het stuk grond in Turkije betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
7.2
stelt een zorgregeling tussen de man en [minderjarige] vast in de oneven weken van vrijdag van 15.00 uur tot 19.00 uur en in de even weken op zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur
7.3
bepaalt dat het stuk grond in Turkije dat eigendom is van de man tot de verwervingen behoort en voor een waarde van € 130.000,- aan de berekening van de verwervingsdeelneming moet worden toegevoegd
7.4
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad
7.5
bekrachtigt die beschikking voor het overige
7.6
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt
7.7
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, J.H. Lieber en M.L. van der Bel, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 21 oktober 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier. | Link naar deze uitspraak
|
| | |
|
|