Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBOVE:2025:6765 
 
Datum uitspraak:19-11-2025
Datum gepubliceerd:21-11-2025
Instantie:Rechtbank Overijssel
Zaaknummers:C/08/327864 / HA ZA 25-31
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Eiser heeft in 2017 een landgoed aan haar zoon gedaagde 1 verkocht. Een paar jaar daarna hebben moeder en zoon ruzie gekregen. Eiser wil de koopovereenkomst en de daarmee verband houdende familieovereenkomst laten vernietigen. Zij stelt dat zij de overeenkomsten onder invloed van een geestesstoornis is aangegaan. Daarnaast is volgens haar sprake van misbruik van omstandigheden. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af, omdat zij – mede gezien haar doel om het landgoed binnen de familie over te dragen en de jarenlange voorbereidende gesprekken daarover met adviseur(s)/notarissen – onvoldoende heeft onderbouwd dat zij in 2017 de overeenkomsten onder invloed van een geestesstoornis heeft gesloten of dat een stoornis een redelijke waardering van haar belangen belette. Ook is onvoldoende gesteld dat gedaagde 1 misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden eiser was bij alle adviesgesprekken aanwezig en is op de gevolgen van de overeenkomsten gewezen. Eiser heeft bovendien onvoldoende onderbouwd gesteld dat er alternatieven waren om haar doel, om het landgoed over te dragen binnen de familie, te verwezenlijken. Aangezien het conservatoire beslag op het landgoed is gelegd in verband met de gevorderde vernietiging van de overeenkomsten en die vordering wordt afgewezen, wordt de vordering van gedaagde 1 en gedaagde 2, om het beslag op te heffen, toegewezen. Eiser wordt in de proceskosten van gedaagde 1 en gedaagde 2 veroordeeld. Gedaagde 3 en gedaagde 4 hebben inhoudelijk geen verweer gevoerd tegen de vorderingen van hun moeder. Hun proceskosten komen daarom voor hun eigen rekening.
Trefwoorden:burgerlijk wetboek
huurovereenkomst
koopovereenkomst
natuurschoonwet
perceel
schenkbelasting
schenker
schenking
wettelijke rente
 
Uitspraak
RECHTBANK Overijssel

Civiel recht

Zittingsplaats Almelo

Zaaknummer: C/08/327864 / HA ZA 25-31


Vonnis van 19 november 2025


in de zaak van



[eiser]
,
wonende te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. L. Holtrop,

tegen




1
[gedaagde 1],
wonende te [woonplaats 2],
advocaat: mr. W.A. Koers,
hierna te noemen: [gedaagde 1],2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 3],
advocaat: mr. W.A. Koers,
hierna te noemen: [gedaagde 2],3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 4],
advocaat: mr. G.K. Fraterman,
hierna te noemen: [gedaagde 3],4. [gedaagde 4],
wonende te [woonplaats 5],
advocaat: mr. G.K. Fraterman,
hierna te noemen: [gedaagde 4],
gedaagde partijen.





1Het geschil in het kort


1.1.

[eiser] heeft in 2017 een landgoed aan haar zoon [gedaagde 1] verkocht. Een paar jaar daarna hebben moeder en zoon ruzie gekregen. [eiser] wil de koopovereenkomst en de daarmee verband houdende familieovereenkomst laten vernietigen. Zij stelt dat zij de overeenkomsten onder invloed van een geestesstoornis is aangegaan. Daarnaast is volgens haar sprake van misbruik van omstandigheden.



1.2.
De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] af, omdat zij – mede gezien haar doel om het landgoed binnen de familie over te dragen en de jarenlange voorbereidende gesprekken daarover met adviseur(s)/notarissen – onvoldoende heeft onderbouwd dat zij in 2017 de overeenkomsten onder invloed van een geestesstoornis heeft gesloten of dat een stoornis een redelijke waardering van haar belangen belette. Ook is onvoldoende gesteld dat [gedaagde 1] misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden [eiser] was bij alle adviesgesprekken aanwezig en is op de gevolgen van de overeenkomsten gewezen. [eiser] heeft bovendien onvoldoende onderbouwd gesteld dat er alternatieven waren om haar doel, om het landgoed over te dragen binnen de familie, te verwezenlijken.



1.3.
Aangezien het conservatoire beslag op het landgoed is gelegd in verband met de gevorderde vernietiging van de overeenkomsten en die vordering wordt afgewezen, wordt de vordering van [gedaagde 1] en [gedaagde 2], om het beslag op te heffen, toegewezen.



1.4.

[eiser] wordt in de proceskosten van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeeld. [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hebben inhoudelijk geen verweer gevoerd tegen de vorderingen van hun moeder. Hun proceskosten komen daarom voor hun eigen rekening.






2De procedure


2.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding;- de conclusie van antwoord van mr. Koers;
- de conclusie van antwoord van mr. Fraterman;
- de akte overlegging productie van mr. Koers met productie 17;
- de akte overlegging producties van mr. Holtrop met productie 11;
- de brief van mr. Fraterman van 12 september 2025 met productie 1 tot en met 3;
- de akte overlegging producties van mr. Koers met producties 18 tot en met 22.


2.2.
Op 25 september 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren alle partijen aanwezig. [eiser] werd bijgestaan door mr. Holtrop, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] door mr. Koers en [gedaagde 3] en [gedaagde 4] door mr. Fraterman.
Alle drie de advocaten hebben spreekaantekeningen overgelegd.



2.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.






3De feiten


3.1.

[eiser] is de moeder van [gedaagde 3], [gedaagde 4] en [gedaagde 1].



3.2.

[eiser] was eigenaar van een woonboerderij aan de [adres]. [eiser] en [gedaagde 3] woonden aan de achterkant van de woonboerderij en [gedaagde 1] aan de voorkant.



3.3.
Rond 2014/2015 hebben [eiser] en [gedaagde 1] met notaris [naam 1] gesproken over de mogelijkheden om de woonboerderij binnen de familie over te dragen.



3.4.
In de brief van 29 juni 2015 heeft adviseur [naam 2] het volgende aan [gedaagde 1] geschreven:


“Op 26 juni 2015 hebben wij met elkaar gesproken over de mogelijkheden om het object (…) te rangschikken onder de werking van de Natuurschoonwet 1928.



Uw moeder heeft circa 4,7 hectare grond in eigendom. Zij wil het gehele object op korte termijn overdragen aan uw zussen en aan u. (…)”




3.5.
Op 29 juni 2015 is de woonboerderij getaxeerd op een marktwaarde van € 850.000,-.



3.6.
Op 5 april 2016 heeft [eiser] extra land aangekocht, waardoor de woonboerderij (met perceel en opstallen) datzelfde jaar op grond van de Natuurschoonwet 1928 de status van landgoed heeft verkregen (hierna wordt de woonboerderij met perceel en opstallen aangeduid als: het landgoed).



3.7.
Op 15 februari 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden bij [naam 3] over de overdracht van het landgoed.



3.8.
In de brief van 14 maart 2017 van [naam 3] staat onder meer:


“Geachte familie [naam]:



Op 15 februari jongsleden spraken wij uitvoerig over de overdracht van het landgoed (…)



Van [gedaagde 1] begrepen wij dat jullie na deze bespreking overleggen hebben gehad en deels tot een ander uitwerking zouden willen overgaan.



In deze brief zetten wij op hoofdlijnen de route uiteen.


(…)


Op het onroerend goed is thans een hypotheekrecht (…) van (…) ongeveer € 212.000,-. Het betreft een zogenaamde ‘opeethypotheek’. Er wordt niet afgelost op deze lening en door de rente/opnames wordt de jaarlijkse schuld hoger. In een eerdere bespreking gaven jullie aan te willen voorkomen dat de schuld een zodanige omvang bereikt, dat het niet meer mogelijk zal zijn het landgoed over te nemen.


(…)



Een bedrag ter hoogte van de aflossing van de hypotheek van moeder, ongeveer groot € 212.000 zal door [gedaagde 1] feitelijk worden betaald.



Wij spraken erover dat het voor moeder wenselijk kan zijn een hogere betaling te ontvangen, zodat moeder nog liquide middelen heeft (…). Moeder dient zich namelijk te realiseren dat indien zij de resterende koopprijs grotendeels aan [gedaagde 1] kwijtscheldt, dit vermogen niet meer tot haar bezit behoort. Jullie gaven echter aan dat een hogere betaling voor [gedaagde 1] financieel niet haalbaar is. De mogelijkheid bestaat overigens dat moeder zich bij de schenking het recht voorbehoudt deze schenking (gedeeltelijk) te herroepen. Dit is voor moeder zeer wel te overwegen. (…).



Er resteert dan nog een geldlening van ongeveer € 533.000,-. Het is de vraag welk gedeelte van deze lening wordt kwijtgescholden/geschonken.(…)”




3.9.
Op 10 juli 2017 had [eiser] een afspraak bij de huisarts. In het medisch dossier van [eiser] bij de huisarts (hierna: het huisartsenjournaal) staat op die dag:


“S Last van de oren; kloppen, suizen, mn ’s nachts, en is al slechte slaper, voelt zich uitgeput, oververmoeid, werkt 28 uur als med secr op de gyn, trekt het haast niet meer, vindt werk op zich wel leuk; ook veel stress laatste tijd (…)


E Surmenage


P (…) verder met arbo overleggen over evt time out, of partieel minder werken, evt via eigen HA ondersteuning/POG GGZ als niet voldoende lukt (…).




3.10.
Bij de koopovereenkomst van 12 juli 2017 heeft [eiser] het landgoed aan [gedaagde 1] verkocht. Ook [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hebben de overeenkomst ondertekend.
In de begeleidende brief bij de koopovereenkomst staat:


“Wij begrepen dat u, mevrouw [eiser], geen mogelijkheid wilt voorbehouden de schenking te kunnen herroepen. Dit betekent dat de schenking onvoorwaardelijk is en hier door u niet meer op teruggekomen kan worden. (…)”


In de koopovereenkomst staat onder meer:


“De familie wenst voormeld landgoed als familiebezit in stand te houden. In dat kader wenst moeder voormeld landgoed te verkopen aan [gedaagde 1] (…)”




3.11.
In het huisartsenjournaal van 17 juli 2017 staat:


S Heeft afspraak bij KNO-arts staan vanwege oorsuizen waar ze gek van wordt, wordt allemaal te veel, slaapt niet. Gebruikt oxezepam van dochter, wil graag eigen. Ook verwijsbrief nodig. Voor zowel psychische hulp als voor KNO.


E Surmanage (…)




3.12.
Het huisartsenjournaal van 19 juli 2017 vermeldt:


“S verw psycholoog maken


E surmenage


C Uitgaand (Psychologische brief – overig) (…)”




3.13.
Bij akte van 21 juli 2017 is het landgoed aan [gedaagde 1] geleverd.



3.14.
De koopsom van het landgoed bedroeg € 850.000,-. [gedaagde 1] heeft van dit bedrag € 222.096,70 voldaan. Met dat bedrag is de hypothecaire geldlening afgelost. Een deel van de koopsom is omgezet in een geldlening, die vordering (van [eiser] op [gedaagde 1]) [eiser] aan haar dochters heeft gecedeerd. Een bedrag van € 522.903,30 is door [eiser] aan [gedaagde 1] geschonken.



3.15.
Op 7 augustus 2017 is een familieovereenkomst gesloten, die zowel door moeder als haar kinderen is ondertekend. Daarin is onder meer opgenomen:


“De familie wenst het landgoed als familiebezit in stand te houden. In dat kader heeft moeder het landgoed verkocht aan [gedaagde 1] (…).



De familie heeft op grond van het vorenstaande over en weer vorderingen op elkaar en wenst deze vorderingen deels aan elkaar over te dragen en te verrekenen. (…)”


(…)



De familie woont thans op het landgoed zonder titel. [gedaagde 1], moeder en [gedaagde 3] hebben de wens gezamenlijk langdurig op het landgoed te wonen.




[gedaagde 1], moeder en [gedaagde 3] zijn voornemens de voorwaarden en bepalingen ten aanzien van dit gebruik nader vast te leggen in een huurovereenkomst, ten aanzien waarvan zij reeds het volgende zijn overeengekomen:

- De huurovereenkomst kan niet door [gedaagde 1] worden opgezegd (…)
- Moeder is niet gehouden tot een periodieke betaling van de huurprijs, maar kan deze desgewenst ook schuldig blijven aan [gedaagde 1];
- (…)
- De huurprijs voor moeder bedraagt (…)(€ 250,00) per maand (…)”



3.16.
In 2019 heeft [gedaagde 3] het landgoed verlaten.



3.17.
In het huisartsenjournaal van 6 november 2019 staat:


“S PSYCH primaire diagnose: dystieme stoornis


E surmenage”




3.18.
In 2020 heeft [gedaagde 1] een relatie met [gedaagde 2] gekregen.



3.19.
De verstandhouding tussen [eiser] enerzijds en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] anderzijds is in de periode daarna verstoord geraakt.



3.20.
In het huisartsenjournaal van 25 augustus 2020 staat:


“S Boncura GGZ belt; hebben een mail toegestuurd met de vraag of de huisarts een verwijzing voor SGGZ kan sturen. Akkoord?


E Surmenage (…)”




3.21.
In een verklaring van BoncuraGGZ van 28 maart 2024 staat:


“Bij ons is sinds 2017 Mw. [eiser] (…) in behandeling. Mevrouw werd doorverwezen door de huisarts in verband met stressklachten gerelateerd aan werk, zorgen voor haar gezin en tinnitusklachten.


(…)


De gestelde diagnose is een ander gespecificeerde stemmingsstoornis.”




3.22.
Op 19 november 2024 heeft [eiser] beslag laten leggen op het landgoed.



3.23.
In een schriftelijke verklaring van BoncuraGGz van 12 juni 2025 staat:


“Sinds 2017 is mevrouw [eiser] (…) bij onze instelling in behandeling. Zij werd destijds doorverwezen door de huisarts in verband met stressklachten, voortkomend uit werkgerelateerde spanningen, haar mantelzorgtaken binnen het gezin en tinnitusklachten.


Na de intake is gestart met ondersteunende gesprekken en gezinsgesprekken. De gestelde diagnose luidt: andere gespecificeerde stemmingsstoornis. De klachten destijds betroffen stemmingswisselingen, concentratieproblemen en slaapproblematiek. (…)”




3.24.
In een e-mail van 31 juli 2025 heeft notaris [naam 1] het volgende geschreven:


“Op 15 december 2014 waren jullie op mijn kantoor (…) om de mogelijkheden te verkennen. Jullie waren al bezig met de mogelijkheden van een landgoed. (…)


(…)



In juni 2015 bleek dat het plan voor een opgesteld landgoed moest gaan lukken en er nog een waterpoel bij gekocht zou worden. Moeder wilde het landgoed aan de drie kinderen schenken en dat kon dan mooi vrijgesteld van schenkbelasting. Wel moesten er nog afspraken komen over hoe de hypotheeklening van moeder overgenomen kon gaan worden van ongeveer € 200.000,- door de drie kinderen, eventueel nog steeds samen met moeder, die ook graag op het landgoed wilde blijven. (…)”







4Het geschil


4.1.

[eiser] vordert in deze procedure kort gezegd:
a) vernietiging van de koopovereenkomst van 12 juli 2017 en van de familieovereenkomst van 7 augustus 2017 (hierna: de overeenkomsten);
b) [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot ontruiming van het landgoed, op straffe van een dwangsom;
c) [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten (inclusief beslagkosten), vermeerderd met de wettelijke rente.



4.2.

[eiser] voert daartoe onder meer aan dat zij de overeenkomsten heeft gesloten onder invloed van een geestesstoornis. Zij stelt dat zij in juli 2017 burn-outklachten had en zij toen is gediagnosticeerd met een angst- en stemmingsstoornis. In november 2019 is zij gediagnosticeerd met een chronische depressie. Zij stelt dat haar klachten sinds 2019 alleen maar zijn verergerd. Uit de notitie van 25 augustus 2020 blijkt dat de GGZ-instelling de huisarts om een verwijzing naar de gespecialiseerde (specialistische) SGGZ heeft verzocht. Uit de herhaalde vermelding ‘surmenage’ in het huisartsenjournaal blijkt bovendien van de overbelasting waaraan [eiser] leed.

[eiser] heeft door haar stoornis de gevolgen van de verkoop niet goed kunnen overzien. Als zij door had gehad dat zij alles aan [gedaagde 1] toebedeelde en zij zowel haarzelf als haar dochters met niets achter bleven, had zij dit nooit ondertekend.
Zij stelt dat de overeenkomsten nadelig voor haar waren en beroept zich op het wettelijke vermoeden uit artikel 3:34 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).

Daarnaast stelt [eiser] dat [gedaagde 1] misbruik heeft gemaakt van de positie waarin [eiser] zich bevond als geestesgestoorde met ook nog een kennisachterstand ten opzichte van [gedaagde 1] bevond. [gedaagde 1] heeft een master of science Real Estate en is onder meer werkzaam geweest als makelaar/vastgoed adviseur. Hij had niet alleen verstand van zaken, maar was ook op de hoogte van de kwetsbare positie van [eiser]. [gedaagde 1] nam het voortouw en regelde alles omtrent de verkoop van het landgoed. [eiser], [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hebben vertrouwd op zijn deskundigheid. [eiser] heeft de stukken niet doorgenomen. [eiser] dacht dat er geen andere mogelijkheden waren om haar verblijf op het landgoed veilig te stellen. [eiser] had het financieel niet breed, maar het was achteraf gezien mogelijk geweest om stukken grond te verkopen. Ook had de huur van het weiland, de schuur en voorhuis (waar [gedaagde 1] woonde) kunnen worden verhoogd. Deze oplossingen zijn nooit uitgewerkt. Zij beroept zich tot slot op de omkering van de bewijslast, zoals vermeld in artikel 7:176 BW.



4.3.

[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren als verweer dat nergens uit blijkt dat een stoornis [eiser] in 2017 zou hebben verhinderd haar wil te bepalen. [eiser] was in 2017 alleen vanwege stressklachten in behandeling bij een psycholoog. Pas in 2019 is een dysthyme stoornis bij haar vastgesteld. Dat de relatie tussen [eiser] en [gedaagde 1] nadien is bekoeld, maakt nog niet dat [eiser] ten tijde van de koopovereenkomst en de levering niet in staat was haar wil te bepalen. Ook geen van de betrokken notarissen heeft de indruk gehad dat sprake zou zijn van een wilsgebrek of dat sprake zou zijn van misbruik van omstandigheden door [gedaagde 1]. Alles wijst erop dat de acties van [eiser] doelbewust waren en gericht op de overdracht van het landgoed binnen de familie. [eiser] had een opeethypotheek die flink opliep en niet lang meer was vol te houden, waardoor een plan moest worden bedacht om het landgoed binnen de familie te houden. De aankoop van het extra perceel in 2016 had al als doel om het landgoed uiteindelijk over te dragen binnen de familie.

[gedaagde 1] doet bovendien een beroep op de derdenbescherming van artikelen 3:35 en 3:36 BW.
Ook betwisten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat sprake is van misbruik van omstandigheden. De overeenkomsten waren niet (enkel) nadelig voor [eiser]. Zij kreeg er ook dingen voor terug. Zo heeft [eiser] voor een huur van slechts € 250,- per maand haar woongenot op het landgoed kunnen veilig stellen. Er is steeds uitvoerig met alle familieleden overlegd en de plannen zijn uitvoerig besproken.
Tot slot voeren [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan dat de vordering om de overeenkomsten te laten vernietigen inmiddels is verjaard.



4.4.

[gedaagde 3] en [gedaagde 4] kunnen zich vinden in de gevorderde vernietiging van de overeenkomsten. Het ging volgens [gedaagde 3] en [gedaagde 4] in die tijd niet goed met hun moeder.
Zij hebben bovendien zelfstandig belang bij de vernietiging van de overeenkomsten.
Zij voeren aan dat zij zelf niet op de juiste wijze over (de fiscale gevolgen van) de overeenkomsten zijn ingelicht en die gevolgen niet helder voor ogen hadden. De brieven van de notaris waarin tekst en uitleg werd gegeven omtrent de constructie is pas in het kader van deze procedure door [gedaagde 3] en [gedaagde 4] ontvangen. [gedaagde 3] voert bovendien aan dat het ten tijde van het tekenen van de familieovereenkomst niet goed met haar ging.



4.5.
In de spreekaantekeningen hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in reconventie opheffing van het op het landgoed gelegde conservatoire beslag gevorderd.







5De beoordeling

Omstandigheden totstandkoming overeenkomst


5.1.
Vaststaat dat het vanaf in ieder geval 2014/2015 [eiser]’s doel was om het landgoed binnen de familie te behouden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] verklaard dat zij hoopte dat één van de kinderen het kon opbrengen om het voort te zetten. [eiser] wilde een oplossing waarbij zij (en [gedaagde 3]) op het landgoed konden blijven wonen.



5.2.
Met de oplossing waarbij [gedaagde 1] het landgoed zou overnemen tegen de voorwaarden in de overeenkomsten, werden de hiervoor genoemde doelen bereikt. Niet gebleken is dat (één van) de dochters het landgoed wilde overnemen of daartoe in staat was.



5.3.
De overeenkomsten zijn jarenlang – sinds 2014/2015 – voorbereid. Er is over gesproken met [naam 2], met notaris [naam 1] en met [naam 3]. [eiser] was ook bij die gesprekken aanwezig. De aankoop van een extra stuk grond om de woonboerderij landgoed-status te laten verkrijgen is in 2016 al gedaan met het doel om het landgoed over te dragen aan de kinderen. In de e-mail van [naam 1] van 31 juli 2025 staat dat op deze manier het landgoed vrijgesteld van schenkbelasting aan de kinderen kon worden geschonken.



5.4.
Het gaat aldus om overeenkomsten die na een lange voorbereiding – na diverse gesprekken en adviezen daartoe – tot stand zijn gekomen en die beantwoorden aan de doelstellingen van [eiser] (en haar kinderen). Overeenkomsten waar jarenlang – tot in ieder geval 2019/2020 – zonder gedoe tussen partijen uitvoering aan is gegeven.


Vernietiging overeenkomst ex artikel 3:34 BW (geestelijke stoornis)




5.5.

[eiser] wil de overeenkomsten laten vernietigen, onder meer op grond van artikel 3:34 BW.


5.6.
Op grond van artikel 3:34 BW moet [eiser] niet alleen stellen en, zo nodig, bewijzen dat zij ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomsten leed aan een geestelijke stoornis, maar ook dat de stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette of dat de wilsverklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Een (wils)verklaring wordt vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, als de overeenkomst voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de totstandkoming van de overeenkomst redelijkerwijze niet was te voorzien.



5.7.
Gezien de hiervoor genoemde omstandigheden, waarbij de overeenkomsten jarenlang zijn voorbereid, die beantwoorden aan de doelstellingen van [eiser] en die jaren zonder gedoe tussen partijen is uitgevoerd, moet [eiser] met voldoende komen om te onderbouwen dat zij de overeenkomsten is aangegaan onder invloed van een geestesstoornis, dan wel dat een geestelijke stoornis een redelijke waardering van haar belangen heeft belet.



5.8.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] daar onvoldoende in is geslaagd.



5.9.
Uit het huisartsenjournaal blijkt dat [eiser] pas in juli 2017 – in de maand van de verkoop en levering van het landgoed aan [gedaagde 1] – voor het eerst contact heeft gezocht met de huisarts, onder meer in verband met stress- en oververmoeidheidsklachten. De huisarts noemt daarbij de term ‘surmenage’. Daarmee is echter – zonder nadere toelichting – nog geen sprake van een geestelijke stoornis. Na doorverwijzing door de huisarts heeft BoncuraGGz het over een ‘andere gespecifieerde stemmingsstoornis’, maar het is onduidelijk wanneer dit is vastgesteld en in hoeverre deze stoornis [eiser] een redelijke waardering van de betrokken belangen belette. Pas eind 2019 wordt een dysthyme stoornis, dus een chronische lichte depressie, vastgesteld. Volgens [eiser] zijn sinds 2019 haar klachten verergerd en is zij in 2020 doorverwezen naar de SSGZ.



5.10.
Daarbij is relevant dat noch een van de notarissen, noch de dochters van [eiser] in 2017 – of daarvoor – aan de bel hebben getrokken dat [eiser] mogelijk niet in staat was haar wil te bepalen. Dit terwijl notarissen bij vermoedens van wilsonbekwaamheid verplicht zijn dat te onderzoeken. De notarissen hebben daartoe kennelijk geen aanleiding gezien. De dochters van [eiser] stellen ook nu – in de conclusie van antwoord en tijdens de mondelinge behandeling – alleen dat het in die tijd niet goed met [eiser] ging, maar niet dat het zodanig slecht met haar ging dat zij niet in staat was haar wil te bepalen.



5.11.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomsten én de jaren daarvoor (tijdens de voorbereidingen daartoe), sprake was van een geestesstoornis.



5.12.
Dat [eiser] de overeenkomsten niet zou hebben ondertekend als zij door had gehad dat zij (in de woorden die zij nu gebruikt) alles aan [gedaagde 1] toebedeelde en zij en haar dochters met niets achter bleven, is onaannemelijk. De overeenkomsten beantwoorden aan haar doel om het landgoed binnen de familie te houden. De gevolgen van de overeenkomsten zijn bovendien in meerdere gesprekken met notarissen met haar besproken, waarbij de rechtbank opmerkt dat notarissen er juist voor zijn om partijen goed in te lichten over de gevolgen. In de brief van 14 maart 2017 heeft [naam 3] [eiser] er nog op gewezen dat als [gedaagde 1] enkel de hypotheek aflost en hij verder geen extra betaling aan moeder verricht, zij zelf geen liquide middelen zal overhouden. Hier is echter aan voorbij gegaan, omdat een hogere betaling voor [gedaagde 1] niet haalbaar zou zijn. Daar is dus over gesproken. Ook is [eiser] geadviseerd de mogelijkheid te overwegen bij de schenking het recht voor te behouden dat zij de schenking (gedeeltelijk) mag herroepen. In de begeleidende brief bij de koopovereenkomst staat dat [eiser] hiervan heeft afgezien. Ook dit is dus expliciet besproken.



5.13.
Aangezien de rechtbank van oordeel is dat [eiser] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat in 2017 en in de jaren daarvoor sprake was van een geestesstoornis, die bovendien haar wil heeft beïnvloed dan wel de redelijke waardering van haar belangen belette, wordt zij niet tot bewijs toegelaten.



5.14.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat als al zou zijn geoordeeld dat sprake was van een geestelijke stoornis ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomsten, [eiser] geen beroep kan doen op het wettelijk vermoeden uit artikel 3:34 BW. De rechtbank acht de overeenkomsten voor [eiser] namelijk niet (alleen maar) nadelig. Zij wilde het landgoed binnen de familie houden en dit was – via een schenking/kwijtschelding – een mogelijkheid daartoe. Bovendien staan tegenover de schenking ook voordelen voor [eiser], onder meer dat zij op het landgoed kan blijven wonen tegen een lage huurprijs. Dat [eiser] er vanwege de inmiddels sterk verslechterde relatie met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] inmiddels spijt van heeft dat zij het landgoed aan [gedaagde 1] heeft overgedragen, doet er niet aan af dat zij dat ten tijde van de overdracht juist wel wilde en als een voordeel voor zichzelf beschouwde. Zo bleef het landgoed immers in de familie.



5.15.
De rechtbank acht de overeenkomsten dus niet vernietigbaar op grond van artikel 3:34 BW.


Misbruik van omstandigheden




5.16.

[eiser] stelt dat de overeenkomsten moeten worden vernietigd wegens misbruik van omstandigheden.



5.17.
Misbruik van omstandigheden is aanwezig als iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden – zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid – bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, terwijl hetgeen hij weet of moet begrijpen dat hij hem/haar daarvan zou moeten weerhouden.



5.18.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende (onderbouwd) is gesteld dat sprake is van misbruik van omstandigheden. Zoals hiervoor al aan de orde kwam, zijn de overeenkomsten jarenlang voorbereid, zijn er diverse gesprekken over gevoerd, beantwoorden de overeenkomsten aan de doelstellingen van [eiser] en is zij door notarissen gewezen op de gevolgen. Zij stelt weliswaar de stukken niet te hebben gelezen, maar ze was wel bij alle gesprekken daarover – bij onder meer [naam 1] en [naam 3] – aanwezig en ze kon dus precies weten waar [gedaagde 1] mee bezig was. Een notaris heeft ook de plicht partijen goed te informeren over de inhoud van een akte.



5.19.

[eiser] stelt bovendien dat er andere mogelijkheden waren geweest, waarmee zij tot haar dood op het landgoed had kunnen blijven wonen. Vaststaat echter dat haar doel vanaf het begin was dat het landgoed werd overgedragen aan haar kinderen. Niet gebleken is dat (één van) de andere kinderen het landgoed wilde en kon overnemen. [gedaagde 4] verklaarde tijdens de mondelinge behandeling bovendien dat zij niet op de woonboerderij wilde wonen. Bovendien is niet gesteld dat met de door [eiser] genoemde alternatieven de woonboerderij uiteindelijk ook aan de kinderen verkocht had kunnen worden.



5.20.
Het beroep van [eiser] op omkering van de bewijslast ex artikel 7:176 BW gaat niet op. Op grond van dat artikel moet de schenker (in dit geval [eiser]) stellen dat de schenking tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden en rust bij een beroep op vernietigbaarheid de bewijslast van het tegendeel op de begiftigde (in dit geval [gedaagde 1]). Dit is echter anders als van de schenking een notariële akte is opgemaakt of als deze bewijslastverdeling in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid. In dit geval is de schenking in de notariële akte van 21 juli 2017 opgenomen en blijft de bewijslast dus bij [eiser] liggen.



5.21.
Aangezien haar stelling dat sprake is van misbruik van omstandigheden – mede gezien de hiervoor genoemde omstandigheden – onvoldoende heeft onderbouwd, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.



5.22.
De rechtbank acht de overeenkomsten aldus niet vernietigbaar op grond van artikel 3:44 lid 1 BW (misbruik van omstandigheden).


Overige vorderingen




5.23.
Aangezien de vordering van [eiser] tot vernietiging van de overeenkomsten wordt afgewezen, worden ook haar andere vorderingen afgewezen.



5.24.
Om diezelfde reden hoeft de rechtbank geen beslissing te gegeven over de gestelde verjaring van de kwestie.


Verweer zussen




5.25.
De zussen hebben inhoudelijk geen verweer gevoerd tegen de vorderingen van [eiser]. Zij stellen zelfstandig belang te hebben bij vernietiging van de overeenkomsten, maar hebben zelf geen vordering daartoe ingesteld. De rechtbank zal dan ook niet beoordelen of de overeenkomsten moeten worden vernietigd op hetgeen de zussen hebben aangevoerd.



In reconventie




5.26.

[gedaagde 1] en [gedaagde 2] willen dat het beslag op het landgoed wordt opgeheven.



5.27.
Het beslag is gelegd in verband met de door [eiser] in deze procedure verzochte vernietiging van de overeenkomsten. Aangezien de vordering(en) van [eiser] worden afgewezen, wijst de rechtbank de vordering tot opheffing van het beslag toe.



In conventie en in reconventie



Proceskosten




5.28.

[eiser] is zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betalen. De proceskosten van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden begroot op:









- griffierecht





331,00







- salaris advocaat





1.228,00


(2 punten × € 614,00)





- nakosten





278,00


(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)




Totaal





1.837,00











5.29.
Aangezien de reconventie verband houdt met de conventie en daar nauwelijks woorden aan zijn besteed, worden geen punten aan advocatensalaris toegekend in reconventie. Het bedrag aan nakosten is wel verhoogd in verband met de ingestelde reconventionele vordering.



5.30.

[gedaagde 3] en [gedaagde 4] hebben inhoudelijk geen verweer gevoerd tegen de vorderingen van [eiser]. Ook hebben zij niet zelfstandig een vordering ingesteld. De proceskosten van [gedaagde 3] en [gedaagde 4] komen daarom voor eigen rekening.






6De beslissing

De rechtbank

in conventie

6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;

in reconventie



6.2.
heft het op 19 november 2024 op het landgoed gelegde beslag op;

in conventie en in reconventie



6.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde 1] en [gedaagde 2], tot op heden begroot op € 1.837,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;



6.4.
oordeelt dat [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hun eigen proceskosten moeten betalen;



6.5.
verklaart de proceskostenveroordeling onder 6.3 uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2025. (JK)
Link naar deze uitspraak