Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBOVE:2025:6722 
 
Datum uitspraak:18-11-2025
Datum gepubliceerd:21-11-2025
Instantie:Rechtbank Overijssel
Zaaknummers:11594528 CV EXPL 25-426
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Partij A heeft in opdracht van partij B schilder- en behangwerkzaamheden verricht in en aan de woning van partij B. Partij B heeft drie facturen van partij A voor deze werkzaamheden onbetaald gelaten. Partij A vordert betaling van deze facturen voor € 13.056,62. Partij B verweert zich tegen deze vordering. Hij stelt dat partij A bij het uitvoeren van de werkzaamheden schade heeft veroorzaakt aan de vloer in de woonkamer/keuken en aan het dak van zijn woning. In conventie beroept hij zich op verrekening van deze schade van € 11.347,38 met de facturen. In reconventie vordert partij B vergoeding van deze schade. De kantonrechter wijst de vordering in conventie van partij A toe en de vordering in reconventie van partij B af. De schade aan de vloer hoeft partij A niet te vergoeden, omdat partij A geen gelegenheid heeft gehad om de schade te herstellen. De schade aan het dak heeft partij B niet voldoende onderbouwd.
Trefwoorden:burgerlijk wetboek
wettelijke rente
 
Uitspraak
RECHTBANK
OVERIJSSEL


Civiel recht
Kantonrechter

Zittingsplaats Almelo

Zaaknummer: 11594528 \ CV EXPL 25-426


Vonnis van 18 november 2025


in de zaak van



[partij A]
, handelend onder de naam [bedrijf] ,
te [woonplaats 1] (Polen),
eisende partij in conventie,gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A] ,
gemachtigde: mr. A. Visser,

tegen



[partij B]
,
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B] ,
gemachtigde: mr. N.A.M. Kienhuis.




1De procedure


1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 6,- de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie met producties 1 tot en met 14,- conclusie van antwoord in reconventie met producties 1 tot en met 6,- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald en
- de mondelinge behandeling van 17 oktober 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.



1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.





2De zaak in het kort


[partij A] heeft in opdracht van [partij B] schilder- en behangwerkzaamheden verricht in en aan de woning van [partij B] . [partij B] heeft drie facturen van [partij A] voor deze werkzaamheden onbetaald gelaten. [partij A] vordert betaling van deze facturen voor € 13.056,62. [partij B] verweert zich tegen deze vordering. Hij stelt dat [partij A] bij het uitvoeren van de werkzaamheden schade heeft veroorzaakt aan de vloer in de woonkamer/keuken en aan het dak van zijn woning. In conventie beroept hij zich op verrekening van deze schade van € 11.347,38 met de facturen. In reconventie vordert [partij B] vergoeding van deze schade.

De kantonrechter wijst de vordering in conventie van [partij A] toe en de vordering in reconventie van [partij B] af. De schade aan de vloer hoeft [partij A] niet te vergoeden, omdat [partij A] geen gelegenheid heeft gehad om de schade te herstellen. De schade aan het dak heeft [partij B] niet voldoende onderbouwd. Deze beslissing van de kantonrechter wordt hierna uitgelegd. 3. feiten


3.1.
In de periode van 18 maart 2024 tot en met 17 mei 2024 heeft [partij A] in opdracht van [partij B] schilder- en behangwerkzaamheden verricht in en aan de woning van [partij B] .



3.2.

[partij B] heeft drie facturen van [partij A] van in totaal € 13.635,- onbetaald gelaten, te weten:- factuur [factuurnummer 1] van 29 maart 2024 van € 4.644,- met als vervaldatum 5 april 2024,- factuur [factuurnummer 2] van 25 april 2024 van € 5.265,- met als vervaldatum 2 mei 2024 en - factuur [factuurnummer 3] van 18 juni 2024 van € 3.726,- met als vervaldatum 25 juni 2024.



3.3.
Op 18 maart 2023 is bij de uitvoering van de werkzaamheden een steiger omgevallen. Daarbij zijn twee buitenlampen ter waarde van € 289,19 inclusief btw beschadigd. [partij A] heeft de gefactureerde bedragen met dit schadebedrag verminderd.



3.4.
Twee personeelsleden van [partij A] zijn na het omvallen van de steiger op het rieten dak van de woning van [partij B] gaan staan. De echtgenoot van [partij B] heeft hen met een ladder van het dak geholpen.




4Het geschil


4.1.

[partij A] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:- [partij B] veroordeelt om aan hem te betalen € 13.056,62, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten,- voorwaardelijk en wel op de voorwaarde dat op [partij A] een verbintenis rust tot het verwijderen van de verfvlekken op de tegelvloeren, voor recht verklaart dat [partij A] van zodanige verbintenis is bevrijd,met veroordeling van [partij B] in de proces- en nakosten.



4.2.

[partij A] legt aan deze vordering ten grondslag dat [partij B] facturen voor door [partij A] verrichte werkzaamheden onbetaald heeft gelaten.



4.3.

[partij B] voert verweer. In conventie concludeert [partij B] dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [partij A] afwijst. In reconventie vordert [partij B] dat de kantonrechter voor recht verklaart dat [partij A] jegens [partij B] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en daardoor in verzuim verkeert, althans onrechtmatig heeft gehandeld jegens [partij B] . Daarnaast vordert [partij B] dat [partij A] wordt veroordeeld tot betaling van € 11.347,38, vermeerderd met wettelijke rente. In conventie en reconventie bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van [partij A] in de proces- en nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.


4.4.

[partij B] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [partij A] bij het uitvoeren van de werkzaamheden schade heeft veroorzaakt aan de vloer en het dak van zijn woning.




5De beoordeling


Rechtsmacht en toepasselijk recht



5.1.
Omdat [partij A] in Polen woont, wordt het volgende overwogen. De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht gelet op de woonplaats van [partij B] als gedaagde in Nederland. Het Nederlandse recht wordt toegepast aangezien de kenmerkende prestatie, de schilder- en behangwerkzaamheden in en aan de woning van [partij B] in Nederland is verricht.


Er is sprake van een overeenkomst van aanneming van werk
5.2. Partijen zijn met elkaar overeengekomen dat [partij A] in opdracht van [partij B] schilder- en behangwerkzaamheden in en aan de woning van [partij B] verricht. Met de schilder- en behangwerkzaamheden wordt een werk van stoffelijke aard tot stand gebracht. De overeenkomst is daarmee een overeenkomst van aanneming van werk in de zin van artikel 7:750 Burgerlijk Wetboek (BW).



[partij B] moet de facturen van [partij A] betalen
5.3. Nu [partij A] op basis van een overeenkomst tussen partijen schilder- en behangwerkzaamheden voor [partij B] heeft verricht, moet [partij B] in beginsel de bedragen die [partij A] voor deze werkzaamheden bij hem in rekening heeft gebracht aan [partij A] betalen.



[partij A] hoeft geen schadevergoeding aan [partij B] te betalen voor verfvlekken op de vloer
5.4. Niet in geschil is dat [partij A] tijdens het uitvoeren van de schilderwerkzaamheden in de woonkamer verfvlekken op de vloer heeft gemaakt.



5.5.

[partij A] onderbouwt niet, althans onvoldoende dat [partij B] heeft vermeld dat hij het niet nodig vond om de vloer in de woonkamer af te dekken. Volgens [partij B] heeft hij dat niet gezegd en [partij A] heeft daar niet voldoende tegenover gesteld. Echter, zelfs als [partij B] het afdekken van de vloer niet nodig zou hebben gevonden, dan ontslaat dat [partij A] niet van haar plicht om ervoor te zorgen dat de vloer schoon blijft. [partij A] verklaart in dat verband ook dat [partij B] aangaf dat de schilders bij het uitvoeren van de werkzaamheden moesten opletten voor verfvlekken. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien waarom [partij B] moet accepteren dat de vloer met verfspatten is bedekt.





5.6.

[partij A] kon ter mondelinge behandeling ook zelf geen argumenten voor het niet afdekken van de vloer noemen anders dan dat hij niet tegen zijn klant ( [partij B] ) wilde ingaan. Wat daar ook van zij: dit is niet voldoende om te rechtvaardigen dat op de vloer verfspatten terecht zijn gekomen en af te wijken van de gebruikelijke werkwijze om vloeren voorafgaand aan het uitvoeren van schilderwerkzaamheden af te dekken. Ook de (oude) lijmresten op de woonkamervloer waarnaar [partij A] in de stukken verwijst, maken dat oordeel niet anders: immers ook dan heeft [partij A] een zorgplicht om zijn werk naar behoren te doen. Door hier niet aan te voldoen, is [partij A] tekortgeschoten in de nakoming en heeft [partij A] ook onrechtmatig tegenover [partij B] gehandeld.



[partij B] heeft [partij A] geen redelijke termijn voor herstel gegeven
5.7. Voor zover [partij B] zijn vordering baseert op een toerekenbare tekortkoming van [partij A] , moet [partij A] de schade die door de verfvlekken is ontstaan alleen vergoeden als [partij B] aan [partij A] de gelegenheid heeft gegeven de gebreken binnen een redelijke termijn weg te nemen. Dat [partij B] die gelegenheid heeft gegeven, kan niet worden vastgesteld.



5.8.

[partij B] stelt dat hij [partij A] eerst telefonisch en later op 24 april 2024 bij diens woning heeft gewezen op de verfvlekken op de vloer en dat hij [partij A] daarbij in de gelegenheid heeft gesteld de vlekken te verwijderen. [partij A] betwist dit. Hij betoogt dat [partij B] op 25 april 2024 voor het eerst in een Whatsapp-bericht tegen hem over de vloer heeft geklaagd zonder hem daarbij gelegenheid tot herstel te geven en dat [partij A] vervolgens heeft aangedrongen op een gesprek met [partij B] daarover. De kantonrechter is van oordeel dat de overgelegde Whatsappberichten lijken te bevestigen dat het is gegaan zoals [partij A] betoogt. In de berichten is onder andere te lezen dat [partij B] op 25 april 2024 naar [partij A] stuurt: “tegel vloer onder de vloerbedekking zit helemaal onder de verf, als ik ooit weer tegelvloer terug wil kan dat niet omdat deze helemaal onder de verf zit.” en dat [partij A] daarop reageert: “Ik hoeve niet meer praten op uit telefon. Morgen ik will komm [partij B] , en we kunnen praten door.” Op 2 mei 2024 appt [partij A] naar [partij B] dat hij een afspraak wil maken om de schade te bekijken. Vervolgens maken partijen een afspraak voor overleg bij de woning van [partij B] op 4 mei 2024.



5.9.
Tegenover de gemotiveerde betwisting van [partij A] die overeenkomt met de Whatsapp-berichten, had [partij B] zijn stelling dat hij eerst telefonisch en later op 24 april 2024 [partij A] in de gelegenheid heeft gesteld om de schade aan de vloer te herstellen nader moeten onderbouwen. Dit heeft [partij B] nagelaten. Aangenomen wordt daarom dat [partij B] in het Whatsapp-bericht van 25 april 2024 voor het eerst bij [partij A] over de vloer heeft geklaagd, [partij A] daarop heeft aangedrongen op een gesprek tussen partijen en dit gesprek heeft plaatsgevonden op zaterdag 4 mei 2024 bij de woning van [partij B] .



5.10.

[partij B] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij op 4 mei 2024 tegen [partij A] heeft gezegd dat [partij A] de schade kan en mag herstellen. Dit heeft [partij B] echter niet met stukken onderbouwd en is door [partij A] betwist. Dat [partij B] op 4 mei 2024 gelegenheid tot herstel heeft geboden, kan daarmee niet worden vastgesteld.





5.11.
Ook als zou worden vastgesteld dat [partij B] op 4 mei 2024 tegen [partij A] heeft gezegd dat hij de schade aan de vloer kan en mag herstellen, dan heeft [partij B] [partij A] geen redelijke termijn voor dit herstel gegeven. Al op maandag 6 mei 2024 heeft [partij B] vloerbedekking over de vloer met de verfvlekken laten leggen. [partij B] erkent dat [partij A] vanaf dat moment niet meer in staat was om de vloer te herstellen. Hieruit volgt dat tussen het moment waarop [partij B] [partij A] in de gelegenheid zou hebben gesteld de schade te herstellen en het moment waarop [partij B] met het leggen van vloerbedekking over de vloer herstel onmogelijk maakte twee dagen zijn gelegen. Van [partij A] kon redelijkerwijs niet worden verwacht dat hij de schade in die korte periode zou wegnemen.



5.12.
Voor zover [partij B] (meer subsidiair) stelt dat gelet op de weigerachtige houding van [partij A] op 4 mei 2024 het bieden van een herstelmogelijkheid niet van hem gevergd kon worden, heeft hij dit niet onderbouwd. [partij B] heeft tijdens mondelinge behandeling op dit punt enkel opgemerkt dat [partij A] zou hebben gezegd dat het moeilijk is om de vlekken te verwijderen, maar daaruit blijkt niet dat [partij A] weigerde een herstelpoging te doen. [partij A] is op 4 mei 2024 naar [partij B] is gegaan om over een oplossing te praten, zodat zonder nadere toelichting – die ontbreekt – ervan moet worden uitgegaan dat hij die dag nog wel bereid was om de gebreken weg te nemen. verkeert in schuldeisersverzuim 5.13. [partij A] vordert een verklaring voor recht dat hij van zijn verbintenis tot het verwijderen van de verfvlekken op de tegelvloer is bevrijd. Deze vordering wordt toegewezen. Met het leggen van de vloerbedekking op 6 mei 2024 heeft [partij B] de nakoming door [partij A] verhinderd zonder dat hij op dat moment al een redelijke termijn voor herstel van de schade aan [partij A] had gegeven. Hiermee is [partij B] in schuldeisersverzuim geraakt. [partij B] was vanaf dat moment niet gerechtigd om vanwege de verfvlekken de betaling van de facturen op te schorten. In de omstandigheid dat [partij A] als gevolg van het schuldeisersverzuim van [partij B] definitief de overeenkomst niet meer kan nakomen, ziet de kantonrechter aanleiding om [partij A] van zijn nakomingsverplichting te bevrijden.



5.14.
Uit het voorgaande volgt dat mogelijke schade van [partij B] als gevolg van door [partij A] veroorzaakte verfvlekken op de vloer niet op basis van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de afspraken tussen partijen voor vergoeding in aanmerking komt. heeft de op onrechtmatige daad gebaseerde schade onvoldoende onderbouwd5.15. De kantonrechter oordeelt dat [partij A] ook op basis van een onrechtmatig daad geen schadevergoeding voor de verfplekken op de vloer aan [partij B] is verschuldigd. Pas als [partij B] [partij A] in de gelegenheid had gesteld om de verfvlekken van de vloer te verwijderen en [partij A] dit niet had gedaan, zou [partij B] mogelijk schade hebben geleden. Nu [partij B] door vloerbedekking over de vloer te leggen [partij A] de mogelijkheid daartoe heeft ontnomen, kan niet worden geconcludeerd dat [partij B] als gevolg van de onrechtmatige daad van [partij A] schade aan de vloer heeft geleden.




[partij B] heeft niet aangetoond dat het dak is beschadigd




5.16.

[partij B] onderbouwt – tegenover betwisting van [partij A] – onvoldoende dat het dak van zijn woning op 18 maart 2024 ernstig beschadigd is geraakt. Uit de beelden en stukken die [partij B] heeft overgelegd, volgt dit niet. De beelden tonen dat twee medewerkers van [partij A] na het omvallen van de steiger met een ladder van het dak worden geholpen. Beschadigingen aan het dak zijn daarop niet te zien. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de foto’s van het dak, waaronder stills uit de filmbeelden, gezamenlijk bekeken. De beschadigingen zijn daarop niet (duidelijk) zichtbaar zo heeft ook [partij B] bevestigd. Op basis van de offerte van [naam] van 12 juni 2024 kan evenmin worden vastgesteld dat [partij A] schade aan het dak van [partij B] heeft veroorzaakt. De offerte vermeldt dat aangeboden wordt “het repareren van u dak na schilder werkzaamheden” en dat € 7.744,- inclusief btw wordt berekend voor “pannen herstellen” en “herstellen rieten dak”. Wat er aan het dak mankeert, staat in de offerte niet. Het oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden van [partij A] en mogelijke schade aan het dak is in de offerte niet gespecificeerd en blijkt daaruit dan ook niet.



5.17.
Nu niet kan worden vastgesteld dat het dak van de woning van [partij B] beschadigd is geraakt, heeft [partij B] op dit punt geen schade geleden als gevolg van een tekortkoming, dan wel onrechtmatige daad van [partij A] . [partij A] hoeft geen schadevergoeding voor het dak aan [partij B] te betalen.



5.18.

[partij B] heeft niet aan zijn stelplicht voldaan, inhoudende dat hij voldoende feiten stelt die zijn vorderingen kunnen onderbouwen. Daarom wordt niet aan bewijslevering wordt toegekomen. Het bewijsaanbod van [partij B] wordt verworpen. Conclusie, nevenvorderingen en proceskosten In conventie 5.19. Uit het voorgaande volgt dat [partij B] aan [partij A] € 13.056,62 is verschuldigd voor de werkzaamheden die [partij A] in opdracht van [partij B] heeft verricht en dat [partij A] geen schadevergoeding voor de vloer en het dak aan [partij B] hoeft te betalen. Dit betekent dat de door [partij A] gevorderde hoofdsom van € 13.056,62 wordt toegewezen en het beroep van [partij B] op verrekening met schade wordt verworpen.



5.20.
De gevorderde rente over de hoofdsom is toewijsbaar vanaf de vervaldata van de respectievelijke facturen.



5.21.
Er is namens [partij A] een incassohandeling verricht zo volgt uit de brief van 29 januari 2025 van mr. Visser aan [partij B] . Op grond van artikel 6:96 BW in combinatie met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten heeft [partij A] voor het verrichten van deze handeling recht op € 905,57 aan buitengerechtelijke incassokosten.



5.22.
Zoals hiervoor onder 5.13. is overwogen, is de in conventie gevorderde verklaring voor recht dat [partij A] is bevrijd van haar verbintenis tot het verwijderen van de verfplekken op de tegelvloer toewijsbaar.


5.23.

[partij B] is in de procedure in conventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:









- kosten van de dagvaarding





120,21







- griffierecht





732,00







- salaris gemachtigde





812,00


(2 punten × € 406,00)




- nakosten





135,00


(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)




Totaal





1.799,21










In reconventie




5.24.
De vordering van [partij B] voor recht te verklaren dat [partij A] tegenover [partij B] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en daardoor in verzuim verkeert, althans onrechtmatig heeft gehandeld, wordt op basis van het voorgaande afgewezen. De vordering van [partij B] om [partij A] tot veroordelen € 11.347,38 aan hem te betalen, is zoals hiervoor is overwogen evenmin toewijsbaar. 5.25. [partij B] is in de procedure in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:









- salaris gemachtigde





406,00


(1 punten × € 339,00)




- nakosten





135,00


(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)




Totaal





541,00










In conventie en reconventie
5.26. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de beslissing van de kantonrechter moet worden gevolgd, ook als een van de partijen daartegen in hoger beroep gaat. De beslissing geldt in dat geval totdat in hoger beroep een beslissing is genomen.




6De beslissing

De kantonrechter


in conventie



6.1.
veroordeelt [partij B] om aan [partij A] te betalen € 13.056,62, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen, tot de dag van volledige betaling,



6.2.
veroordeelt [partij B] om aan [partij A] te betalen € 905,57 aan buitengerechtelijke kosten,


6.3.
verklaart voor recht dat [partij A] is bevrijd van de verbintenis tot het verwijderen van de verfvlekken op de tegelvloeren,


6.4.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten van € 1.799,21, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [partij B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,


6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,

in reconventie
6.6. wijst de vorderingen van [partij B] af,



6.7.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten van € 541,- te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [partij B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,


in conventie en reconventie




6.8.
verklaart dit vonnis wat betreft 6.1, 6.2, 6.4 en 6.7 uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. A. Mul en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2025.

































Artikel 4 lid 1 Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikte EEX-verordening)


Artikel 4 lid 2 Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I-verordening)


Artikel 6:759 lid 1 BW


Artikelen 6:58 BW en 6:54 sub a BW.


Artikel 6:60 BW.
Link naar deze uitspraak