Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBOVE:2025:6767 
 
Datum uitspraak:17-11-2025
Datum gepubliceerd:21-11-2025
Instantie:Rechtbank Overijssel
Zaaknummers:11898057 CV EXPL 25-295 11898057 CV EXPL 25-295
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Eiser is op 25 september 2025 door zijn werkgever, gedaagde, op non-actief gesteld. Eiser is het daar niet mee eens en vraagt in dit kort geding om wedertewerkstelling, oftewel een veroordeling van gedaagde om eiser in staat te stellen terug te keren op de werkvloer. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat er voor gedaagde onvoldoende reden was om eiser te schorsen en wijst daarom de vordering tot wedertewerkstelling (in gewijzigde vorm) toe.
Trefwoorden:arbeidsovereenkomst
burgerlijk wetboek
 
Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
Civiel recht
Voorzieningenrechter

Zittingsplaats Zwolle

Zaaknummer: 11898057 \ CV EXPL 25-2952


Vonnis in kort geding van 17 november 2025


in de zaak van



[eiser]
,wonende in [woonplaats] (Duitsland),
eisende partij, hierna te noemen [eiser],
gemachtigde: mr. D.F. de Hamer

tegen

de besloten vennootschap [gedaagde] B.V.,gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde],
gemachtigde: [gemachtigde].





1De zaak in het kort

[eiser] is op 25 september 2025 door zijn werkgever, [gedaagde], op non-actief gesteld. [eiser] is het daar niet mee eens en vraagt in dit kort geding om wedertewerkstelling, oftewel een veroordeling van [gedaagde] om [eiser] in staat te stellen terug te keren op de werkvloer. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat er voor [gedaagde] onvoldoende reden was om [eiser] te schorsen en wijst daarom de vordering tot wedertewerkstelling (in gewijzigde vorm) toe.




2De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, uitgebracht op 24 oktober 2025, met producties 1 tot en met 10,
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 16,
- de mondelinge behandeling van 3 november 2025, waarvan aantekeningen zijn gemaakt door de griffier,
- spreekaantekeningen van beide zijden.



2.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter meegedeeld dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.





3De feiten

3.1.

[gedaagde] is een groothandel in hout- en bouwmaterialen. Algemeen directeur van [gedaagde] is de heer [naam 1] (hierna: [naam 1]).



3.2.

[eiser] is sinds 1 mei 2018 in dienst bij [gedaagde], in de functie van Site manager Deventer, voor 40 uur per week tegen een bruto maandsalaris van € 7.655,92. Als Site manager is [eiser] kort gezegd verantwoordelijk voor de locatie Deventer van [gedaagde], waar 16 medewerkers in een magazijn werken en 4 medewerkers op kantoor (waaronder [eiser]). Leidinggevende van [eiser] is de heer [naam 2], manager logistiek (hierna: [naam 2]).



3.3.
Een werknemer van [gedaagde] in Deventer en ondergeschikte van [eiser], de heer [naam 3], heeft op 22 augustus 2025 een e-mail gestuurd naar (onder meer) [naam 2]. Daarin staat voor zover relevant het volgende:

“De situatie met [eiser] hier wordt echt onhoudbaar voor mij en vele collega’s. Hij doet heel erg raar en naar de laatste tijd. (…) En juist waar het minder goed gaat, of waar de fouten veel gemaakt worden hoor je hem niet zoveel en laat hij heel erg veel op het beloop.
(…)


Ik heb aangegeven dat ik hier nu echt melding over ga maken omdat dit met hem steeds niet op te lossen is, hij zegt letterlijk en dat is ook opgenomen, moet je doen jongen moet je doen, maak het maar lekker moeilijker voor jezelf binnen [gedaagde], ga lekker zo door doe je goed etc.



Zonder namen te noemen weet ik dat een aantal goeie krachten binnen [gedaagde] Deventer serieus aan het kijken naar wat anders omdat de werksfeer niet te harde is hier en over veiligheid etc nog niet te spreken als het gaat om jongens die nog steeds door het magazijn met oortjes rijden en niks van wordt gezegd, nog steeds geen BHV (voor iedereen ruim een jaar VERLOPEN) laatste hebben wij gehad in 2023. Nog steeds geen goede heftruck trainingen etc. operationeel prima maar management is echt heel erg slecht momenteel. Iedereen doet maar wat binnen [gedaagde] Deventer en er is geen goede leiding.



Ik wil echt heel graag dat dit op korte termijn is opgelost, ik heb hem heel duidelijk verteld dat als hij nog een keer zo uitvalt tegen mij ik per direct mijn spullen pak en thuis verder ga werken. Echt onmenselijk hoe hij zich gedraagt en manager onwaardig.”



3.4.
Op 25 augustus 2025 hebben [naam 1] en [naam 2] aan [eiser] meegedeeld dat hij met onmiddellijke ingang en voor onbepaalde tijd is geschorst, met behoud van salaris. Een schriftelijke bevestiging van de schorsing is diezelfde dag door [gedaagde] naar [eiser] gestuurd. In die brief staat onder meer het volgende:

“Aanleiding en gronden voor schorsing

Aan het besluit tot schorsing ligt ten grondslag dat wij op 22 augustus 2025 hebben geconstateerd dat zich opnieuw een incident heeft voorgedaan op de locatie Deventer waarvoor jij verantwoordelijk bent, waarbij jouw houding en gedrag als manager niet in lijn waren met de verwachtingen die [gedaagde]


BV (vervolg: [gedaagde]) aan een leidinggevende stelt. De redenen voor deze schorsing zijn:

• Onacceptabel gedrag als leidinggevende: je hebt je meermaals - ook in het verleden - grof en respectloos opgesteld richting medewerkers, waarbij je geen invulling hebt gegeven aan jouw voorbeeldrol als manager. Ook zijn er gedragingen geconstateerd die bijdragen aan een negatieve werksfeer, zoals stemmingmakerij en ondermijnend gedrag. Deze omgangsvormen passen niet binnen [gedaagde],
• Het in gevaar brengen van de veiligheid van jouw medewerkers: in jouw functie als Site Manager verwachten wij dat je de bedrijfsregels en veiligheidsprotocollen binnen [gedaagde] strikt naleeft en uitdraagt. Door jouw houding en gedrag en het niet naleven van bedrijfsregels en veiligheidsprotocollen ontstaan er situaties waarbij de veiligheid van het personeel en de organisatie in het geding is.
(…)

Vervolg en afspraken tijdens de schorsing


Tijdens de periode van schorsing zal [gedaagde] onderzoeken welke passende maatregelen genomen dienen te worden. Je wordt tot nader order vrijgesteld van jouw werkzaamheden en wij verzoeken jou gedurende deze periode niet op de locatie Deventer en/of andere vestigingen van [gedaagde] aanwezig te zijn en geen contact te onderhouden met collega's, klanten en andere stakeholders. Zodra het onderzoek is afgerond, zullen wij jou informeren over de uitkomst en de vervolgstappen. Je krijgt daarbij de gelegenheid jouw visie kenbaar te maken.”



3.5.
Bij e-mail van 25 augustus 2025 aan [gedaagde] heeft [eiser] onder meer het volgende geschreven:

“Totaal overvallen ben ik vandaag met de mededeling dat ik per onmiddellijke ingang op non actief gezet ben. Nu ik over het gebeuren heb kunnen nadenken en ook wat beter geïnformeerd ben inmiddels begin ik het te begrijpen.


Jullie baseren je op een wraakbrief van [naam 3] [voorzieningenrechter: [naam 3]].
(…)

Alle medewerkers in Deventer zijn zeer loyaal aan mij en ik denk dat een eerlijk en


representatief beeld scheppen en hieromtrent navraag doen op zijn plaats is ipv te acteren op 1 gefrustreerde mail van een medewerker. [naam 2] [voorzieningenrechter: [naam 2]] is overigens bekend met het fenomeen [naam 3] en dat hij moeilijk aan te sturen is. In Deventer hebben meer collega's dezelfde ervaringen met [naam 3].
(…)

Ik ga zonder tegenbericht a.s. donderdag weer normaal naar mijn werk, uiteraard juich ik een ophelderend gesprek toe, a.s. woensdag kan ik niet maar morgen wel.”



3.6.

[gedaagde] heeft per brief van 26 augustus 2025 aan [eiser] medegedeeld dat het [eiser] niet is toegestaan zijn werkzaamheden te hervatten en dat [gedaagde] de schorsing handhaaft.



3.7.
Bij brief van 28 augustus 2025 heeft [gedaagde] [eiser] een officiële waarschuwing gegeven. In deze brief staat onder meer dat [eiser] door het contact opnemen met collega’s en klanten de voorwaarden van zijn schorsing heeft overtreden, en dat bij herhaling ontslag op staande voet volgt.



3.8.
Bij brief van 28 augustus 2025 heeft (de gemachtigde van) [eiser] bezwaar gemaakt tegen de officiële waarschuwing en heeft [eiser] zich beschikbaar gesteld voor het verrichten van zijn werkzaamheden.



3.9.
Op 29 augustus 2025 heeft (de gemachtigde van) [gedaagde] op de brief van [eiser] gereageerd. In deze brief heeft [gedaagde] de reden van de schorsing verder toegelicht en aangegeven dat de schorsing van kracht blijft.



3.10.

[gedaagde] heeft per 2 september 2025 een interim Site manager aangesteld voor de locatie in Deventer, de heer [naam 4] (hierna: [naam 4]).



3.11.
Op 3 september 2025 heeft [eiser] een brief naar [gedaagde] gestuurd waarin [eiser] nogmaals aan [gedaagde] vraagt hem toe te laten tot de werkvloer. Samen met deze brief heeft [eiser] een verklaring naar [gedaagde] gestuurd, met daarin een door 15 medewerkers van de locatie Deventer ondertekende steunbetuiging aan [eiser].



3.12.
Op 9 september 2025 heeft [naam 4] op verzoek van de directie van [gedaagde] een verslag van zijn observaties op de locatie in Deventer opgesteld.



3.13.

[gedaagde] heeft Evofenedex, een kennisinstituut op het gebied van handel en logistiek, gevraagd om een veiligheidsscan uit te voeren van de locatie in Deventer. Evofenedex heeft op 22 oktober 2025 een rapport uitgebracht van haar bevindingen. In dit rapport staat – kort gezegd – in algemene zin dat het veiligheids- en kwaliteitsbeleid op de locatie in Deventer op verschillende punten tekortschiet.



3.14.
Op 22 september 2025 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser], [naam 1], [naam 2] en gemachtigden van beide kanten. Tijdens dit gesprek hebben partijen gekeken of zij tot een minnelijke regeling konden komen. Dat is niet gelukt. [gedaagde] heeft tijdens dit gesprek aangegeven dat zij een verzoek zal gaan indienen bij de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met [eiser] te ontbinden, en dat [eiser] tot die tijd niet zal worden toegelaten tot de werkvloer.



3.15.
Diezelfde dag heeft [gedaagde] aan ‘de leden van [gedaagde]’ een e-mail gestuurd met een bericht over de afwezigheid van [eiser]:


“Graag informeer ik u dat wij met [eiser] in gesprek zijn over zijn dienstverband. Totdat daar meer duidelijkheid over is, voert hij voor [gedaagde] geen werkzaamheden uit.”






4Het geschil

4.1.

[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

I. [gedaagde] te veroordelen om [eiser] binnen 24 uur na betekening van het in dezen te wijzen vonnis in staat te stellen de werkzaamheden als Site manager Deventer op de gebruikelijke wijze te hervatten met alle faciliteiten en bevoegdheden die [eiser] uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst met [gedaagde] geniet;

II. [gedaagde] te bevelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis schriftelijk aan allen aan wie de op non-actiefstelling kenbaar is gemaakt een rectificatie/
rehabilitatie te sturen/door te voeren, met als tekst hetgeen op pagina 7 en 8 onder punt 21 (schuingedrukt) van de dagvaarding is opgenomen, althans een tekst door u in goede justitie te bepalen;

III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag (een gedeelte van de dag daaronder begrepen), met een maximum van € 50.000,00, dat zij in gebreke is geheel of ten dele aan het vonnis te voldoen, alsmede voor iedere dag (een deel daaronder begrepen) dat het verzuim voortduurt, althans een bedrag door u in goede justitie te bepalen;

IV. Althans zodanige voorzieningen te treffen met gelijksoortige werking en strekking als hierboven verzocht, die u geraden acht;

V. Veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.



4.2.

[gedaagde] voert verweer.



4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.





5De beoordeling


5.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.


Het spoedeisend belang




5.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat gezien de aard van de gevorderde voorziening, namelijk wedertewerkstelling, [eiser] een spoedeisend belang heeft bij die voorziening. In het algemeen heeft een werknemer er belang bij dat hij zo snel mogelijk weer zijn werkzaamheden kan oppakken. Dat [eiser] geen schade lijdt door de schorsing, of dat het besluit daartoe zorgvuldig is genomen, zoals door [gedaagde] in dit kader is aangevoerd, maakt niet dat [eiser] er geen belang bij heeft om zo spoedig mogelijk zekerheid te verkrijgen over de werkhervatting. De conclusie is dan ook dat [eiser] voldoende spoedeisend belang heeft en dus ontvankelijk is in zijn vordering.


De vordering tot wedertewerkstelling




5.3.
Wat betreft het recht op (weder)tewerkstelling stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop. Er is geen specifieke wettelijke bepaling die het recht op tewerkstelling regelt. De Hoge Raad heeft het volgende beslist. Het antwoord op de vraag of de werkgever verplicht is de werknemer te werk te stellen, is in het kader van het goed werkgeverschap (onderdeel van artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek) afhankelijk van de aard van de arbeidsovereenkomst, van de overeengekomen arbeid alsmede van de bijzondere omstandigheden van het geval. Volgens vaste rechtspraak is de werkgever in beginsel verplicht om de werknemer te werk te stellen in de overeengekomen arbeid. Als uitgangspunt geldt dat een goed werkgever een werknemer de mogelijkheid mag onthouden om de overeengekomen arbeid te verrichten wanneer de werkgever daarvoor een redelijke grond heeft. Die grond moet voldoende zwaar wegen, gelet op het in beginsel zwaarwegende belang van de werknemer om de bedongen arbeid te kunnen blijven verrichten.



5.4.

[gedaagde] heeft – kort gezegd – aangevoerd dat aan de schorsing van [eiser] ten grondslag ligt dat [eiser] structureel veiligheidsvoorschriften heeft genegeerd, dat hij zich scheldend en intimiderend richting collega’s heeft gedragen en dat hij een onveilige en onwerkbare sfeer op de werkvloer heeft gecreëerd. Volgens [gedaagde] waren deze signalen er al langere tijd, en was de melding van [naam 3] de spreekwoordelijke druppel. Nadat de door [gedaagde] aangestelde interim-manager na twee weken verslag had uitgebracht over de situatie op de locatie Deventer, en er nog een ander onderzoek naar de veiligheid op de locatie Deventer is uitgevoerd, bleek de veiligheidssituatie nog slechter dan door [gedaagde] op voorhand werd gedacht, aldus [gedaagde].



5.5.

[eiser] heeft gemotiveerd betwist dat er sprake is van een redelijke grond voor zijn non-actiefstelling. Volgens [eiser] is er geen sprake van een zorgwekkende situatie op de locatie Deventer die maakt dat hij geschorst zou moeten worden. Veiligheidsvoorschriften worden nageleefd, en jaarlijkse (veiligheids)keuringen worden bijgehouden. Een onveilige werksfeer is er niet in Deventer, gezien de vele steunbetuigingen van collega’s richting [eiser] naar aanleiding van zijn schorsing. Verder heeft [eiser] aangevoerd dat hij door [gedaagde] niet eerder is aangesproken op de gebrekkige veiligheid op de locatie Deventer. Als [eiser] niet goed zou functioneren, dan had [gedaagde] hem een verbetertraject moeten aanbieden. Dat is echter niet gebeurd. Volgens [eiser] gebruikt [gedaagde] de schorsing om een verstoorde arbeidsverhouding te creëren, vooruitlopend op de procedure waarin [gedaagde] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal vragen.



5.6.

[gedaagde] heeft [eiser] op 25 augustus 2025 geschorst. [gedaagde] verwijt [eiser] onacceptabel gedrag als leidinggevende en het in gevaar brengen van de veiligheid van zijn medewerkers. Later heeft [gedaagde] daar aan toegevoegd dat [eiser] volgens haar ook ondermijnend gedrag vertoont. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat [gedaagde] reden had om [eiser] aan te spreken op zijn bejegening van [naam 3] en in gesprek te gaan over de ondermijnende manier van communiceren met de directie, maar de onmiddellijke schorsing voor onbepaalde tijd tot aan de ontbindingsprocedure was een te vergaand middel. Mede omdat sommige verwijten dateren van langer geleden. De voorzieningenrechter zal hierna de verschillende verwijten van [gedaagde] richting [eiser] afzonderlijk bespreken.


Verwijten ten aanzien van de veiligheid




5.7.

[gedaagde] legt onder andere aan de schorsing en het voortduren daarvan ten grondslag dat [eiser] is tekortgeschoten in het (toezicht op het) naleven van het veiligheidsbeleid van [gedaagde]. [gedaagde] heeft naar eigen zeggen op dit punt geen vertrouwen meer in [eiser]. [gedaagde] heeft daarvoor onder andere gesteld dat het personeel op de locatie in strijd met het veiligheidsbeleid op de heftruck gebruik maakt van oortjes om muziek te luisteren, dat [eiser] niet toeziet op het gebruik van de juiste kleur veiligheidshesjes en dat [eiser] niet heeft zorggedragen voor het tijdig verlengen van heftruckcertificaten. [eiser] heeft in reactie daarop toegelicht dat veiligheid voor hem ook belangrijk is, maar dat hij daarbij meer een praktische benadering heeft. Als een medewerker op de locatie Deventer een keer een hesje in een andere kleur aanheeft, dan spreekt [eiser] die medewerker daar niet op aan, omdat de eerder door [gedaagde] gebruikte blauwe hesjes in zijn ogen ook veilig genoeg zijn. Voor het overige heeft [eiser] de verwijten ten aanzien van het veiligheidsbeleid weersproken. [eiser] betoogt dat hij medewerkers er op aanspreekt als zij op een heftruck oortjes dragen om muziek te luisteren. Om ervoor te zorgen dat de medewerkers in het magazijn geen oortjes gebruiken, luisteren ze muziek via muziekboxjes. Daarover is volgens [eiser] een besluit genomen in overleg met zijn eigen leidinggevende, [naam 2]. Ten aanzien van de heftruckcertificaten heeft [eiser] toegelicht dat hij op het moment van de schorsing nog bezig was met het verkrijgen van nieuwe heftruckcertificaten. Dat die er nog niet waren had volgens hem te maken met de overstap naar een andere keuringsinstantie. Gelet op deze betwisting van de verwijten op het gebied van veiligheid, kan de voorzieningenrechter niet vooruitlopen op de vraag of de verwijten van [gedaagde] richting [eiser] met betrekking tot het veiligheidsbeleid juist zijn en of die verwijten de schorsing rechtvaardigen. Daarvoor is er meer onderzoek naar de feiten nodig en mogelijk bewijslevering, waarvoor in dit kort geding geen ruimte is. Die vraag zal daarom zo nodig moeten worden beoordeeld in de door [gedaagde] aangekondigde ontbindingsprocedure. Het door [gedaagde] overgelegde rapport van Evofenedex is ook niet genoeg om de schorsing te rechtvaardigen, omdat dit rapport niet gericht is op het specifieke handelen van [eiser] maar meer een algemeen veiligheidsonderzoek betreft. [gedaagde] heeft weliswaar gemotiveerd toegelicht dat zij mede op basis van dit rapport zorgen heeft over het veiligheidsbeleid op de locatie Deventer, maar onduidelijk is in hoeverre zij [eiser] hier al eerder op heeft aangesproken en welke verwijten [eiser] hiervan specifiek kunnen worden gemaakt. Niet aannemelijk gemaakt is dat [eiser] voorafgaand aan de schorsing de kans heeft gekregen verbeteringen door te voeren op het gebied van (het toezicht op) de veiligheid. Dat uit het rapport van Evofenedex blijkt dat het toezicht op het veiligheidsbeleid moet worden aangescherpt, is dan ook niet genoeg om de schorsing van [eiser] te rechtvaardigen. Deze verwijten kunnen voorshands niet ten grondslag worden gelegd aan de schorsing.


Ondermijnend gedrag ten opzichte van de directie




5.8.
In de latere brief van 29 augustus 2025 heeft [gedaagde] aan de reden voor de schorsing toegevoegd dat [eiser] ook ondermijnend gedrag vertoont ten opzichte van de directie. Als voorbeeld noemt [gedaagde] de implementatie van een nieuw softwaresysteem binnen [gedaagde]. [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat [eiser] daar zijn bedenkingen bij had, maar dat [eiser] zijn mening daarover is blijven ventileren, ook nadat door de directie een definitief besluit over het nieuw softwaresysteem genomen was. Volgens [gedaagde] had [eiser] zich vanwege zijn functie achter het besluit van de directie moeten scharen en dat besluit richting zijn eigen ondergeschikten moeten verdedigen. Verder verwijst [gedaagde] naar communicatie tussen [eiser] en [naam 1] in december 2021 en januari 2022 over het aannemen van een assistent naast [eiser]. Deze berichten naar zijn leidinggevende zijn volgens [gedaagde] ondermijnend van toon en neigen in de woorden van [gedaagde] naar insubordinatie. Dit is volgens [gedaagde] een patroon van jaren. Het stond [gedaagde] vrij om [eiser] desgewenst aan te spreken op deze houding. Juist omdat dit volgens [gedaagde] een patroon van jaren is en de voorbeelden dateren van enkele maanden tot enkele jaren geleden, is echter onvoldoende gesteld om voorshands aan te nemen dat deze verwijten de onmiddellijke schorsing voor onbepaalde tijd in augustus 2025 rechtvaardigen.


Onacceptabel gedrag als leidinggevende




5.9.
Daarnaast legt [gedaagde] aan de schorsing ten grondslag dat [eiser] onacceptabel gedrag heeft vertoond als leidinggevende. [eiser] heeft zich volgens [gedaagde] meermaals grof en respectloos opgesteld richting medewerkers. [gedaagde] verwijst naar een eerdere bejegeningsklacht uit 2021/2022 en de directe aanleiding voor de schorsing is de melding van [naam 3], een ondergeschikte van [eiser] op 22 augustus 2025. Deze melding was voor [gedaagde] na die eerdere bejegeningsklacht uiteindelijk de druppel om [eiser] te schorsen. [eiser] heeft naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter inderdaad niet goed gereageerd op deze klacht. In zijn reactie op de schorsing heeft [eiser] deze melding een “wraakmail” genoemd. Ook op de zitting heeft [eiser] desgevraagd verklaard dat de melding van [naam 3] voortkomt uit de voorgeschiedenis in zijn samenwerking met [naam 3]. [eiser] weerspreekt inhoudelijk niet de melding van [naam 3], maar is desondanks ook tijdens de mondelinge behandeling niet ingegaan op zijn mogelijke eigen aandeel daarin. Dit terwijl naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter uit de e-mail van [naam 3] een signaal over de bejegening van [eiser] naar voren komt en uit de tekst niet zonder meer blijkt dat die melding enkel is ingegeven door persoonlijke frustratie van [naam 3]. Mede gezien zijn functie als leidinggevende van (ook) [naam 3], had van [eiser] verwacht mogen worden dat hij ook zijn eigen aandeel daarin zou onderzoeken. Gelet hierop was [gedaagde] gerechtigd [eiser] op zijn houding richting [naam 3] aan te spreken en bijvoorbeeld een waarschuwing te geven of afspraken te maken, maar dit was op zichzelf onvoldoende grond om direct tot onmiddellijke schorsing voor onbepaalde tijd over te gaan. Daarbij weegt mee dat [gedaagde] de specifieke melding niet voorafgaand aan de schorsing met [eiser] heeft besproken. Het gaat bovendien om één melding van recente datum. Onduidelijk is of zich in de periode tussen 2021/2022 en de melding van [naam 3] meer incidenten hebben voorgedaan. [eiser] moest naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter de kans krijgen zijn gedrag in de samenwerking te verbeteren, of zich op dit punt te verweren in de aangekondigde ontbindingsprocedure.


Maatregel van schorsing te zwaar




5.10.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde] voldoende toegelicht dat zij reden had om [eiser] als leidinggevende aan te spreken, gelet op zijn houding ten opzichte van [naam 3] en in gesprek te gaan over de moeizame overlegverhouding met de directie van [gedaagde]. Daarbij weegt mee dat de directie afhankelijk is van [eiser] als hoogste leidinggevende en vertegenwoordiger op de locatie Deventer. Vanwege het ingrijpende karakter van de schorsing was het echter gelet op het voorgaande te vergaand om [eiser] zonder duidelijke waarschuwing vooraf direct voor onbepaalde tijd op non-actief te stellen en die schorsing te laten voortduren. De schorsing is voor onbepaalde tijd ingegaan op 22 augustus 2025, terwijl de voortzetting van de schorsing is medegedeeld in september 2025. Vervolgens heeft [gedaagde] nog geen ontbindingsverzoek ingediend, waardoor [eiser] nog steeds in onzekerheid verkeert over zijn arbeidspositie. Vanwege de schorsingsmaatregel heeft [eiser] naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende de kans gekregen zijn gedrag te verbeteren.



5.11.
De belangenafweging kan niet tot een ander oordeel leiden. Het is de voorzieningenrechter duidelijk geworden dat partijen een eigen visie hebben over de situaties die zich hebben voorgedaan, en dat zij wat dat betreft lijnrecht tegenover elkaar staan. [gedaagde] heeft daarom aangekondigd een ontbindingsverzoek in te zullen dienen. De enkele wens van [gedaagde] om tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst over te gaan is echter niet genoeg voor het voortduren van de schorsing. Een terugkeer op de werkvloer zou volgens [gedaagde] onrust creëren. Aannemelijk is echter dat de schorsing daar ook aan heeft bijgedragen zodat dit ook geen grond is de schorsing onbeperkt te laten voortduren.



5.12.
Dit betekent dat [eiser] weer moet worden toegelaten tot zijn werk. De voorzieningenrechter volgt [eiser] echter niet in zijn stelling dat hij al na 24 uur na betekening van dit vonnis op de oude voet kan terugkeren op de werkvloer. Daarbij weegt mee dat [gedaagde] heeft toegelicht dat een terugkeer van [eiser] op de werkvloer een moeilijke situatie voor [naam 3] als melder zou creëren en de al bestaande onrust in het bedrijf zal vergroten vanwege de steun aan [eiser] vanuit een deel van het personeel enerzijds en het gebrek aan vertrouwen van de directie anderzijds. Dit wordt bevestigd door de eigen toelichting van [eiser] tijdens de mondelinge behandeling. Volgens [eiser] zal een groot deel van de werknemers blij zijn met zijn terugkeer. Op de vraag hoe [eiser] een terugkeer ten opzichte van de directie ziet, heeft hij echter verklaard dat hij “die twee keer per jaar dat [naam 1] langskomt in Deventer wel zal overleven”. Ten aanzien van [naam 3] bleef [eiser] volharden in de verwijten richting [naam 3]. Dit is gelet op het voorgaande niet genoeg om de schorsing onbeperkt te laten voortduren, maar brengt wel mee dat van [eiser] ook een andere houding mag worden verwacht ten aanzien van [naam 3] en de directie. Dit vanwege de positie van [eiser] als leidinggevende waarin hij niet alleen verantwoordelijk is voor de mensen op de werkvloer, maar ook als leidinggevende voor de mensen op kantoor en waarin hij bovendien fungeert als hoogste vertegenwoordiger van de directie op de locatie in Deventer.



5.13.
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat er voor de terugkeer van [eiser] eerst een gesprek moet plaatsvinden, waarbij [gedaagde] duidelijk moet maken aan [eiser] wat zij van [eiser] verwacht in zijn houding en communicatie richting het personeel op kantoor (onder wie [naam 3] als melder) en waarin zij de onderlinge verhouding tussen [eiser] en de directie kunnen bespreken. Om partijen de tijd te geven voor dat gesprek, zal de voorzieningenrechter de termijn voor de wedertewerkstelling op 7 werkdagen na betekening van dit vonnis stellen.


Berichtgeving




5.14.
Gelet op het voorgaande, waarin ook van [eiser] als werknemer een bijdrage kan worden verwacht in de wijze waarop de samenwerking tussen partijen moet worden voortgezet en de omstandigheid dat uit de stellingen volgt dat beide partijen hebben gecommuniceerd over de schorsing, zal de voorzieningenrechter het verzoek om (externe) berichtgeving in aangepaste vorm toewijzen. [gedaagde] moet aan dezelfde partijen die de mail van 22 september 2025 (r.o. 3.15) hebben gekregen, uiterlijk 7 werkdagen na betekening van dit vonnis het volgende bericht sturen:


“Bij e-mail van 22 september 2025 hebben wij u bericht dat [eiser] in afwachting van gesprekken over zijn dienstverband geen werkzaamheden meer zou uitvoeren voor [gedaagde]. Tussen partijen is hierover een kort geding procedure gevoerd. Op basis van de uitspraak van de rechter in kort geding zal [eiser] zijn werkzaamheden voor [gedaagde] weer hervatten.”



Dwangsom




5.15.

[eiser] heeft gevorderd dat [gedaagde] een dwangsom moet betalen als zij de veroordeling tot wedertewerkstelling en de rectificatie niet zou nakomen. De voorzieningenrechter zal aan deze veroordelingen een gematigde en gemaximeerde dwangsom koppelen, zoals in de beslissing staat vermeld.


Conclusie




5.16.
De conclusie is dat de vordering van [eiser] in gewijzigde vorm wordt toegewezen.


De proceskosten




5.17.
Omdat [gedaagde] grotendeels ongelijk krijgt, moet zij de proceskosten van [eiser] (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:









- kosten van de dagvaarding





148,04







- griffierecht





90,00







- salaris gemachtigde





814,00







- nakosten





135,00


(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)




Totaal





1.187,04













6De beslissing
De voorzieningenrechter


6.1.
veroordeelt [gedaagde] om [eiser] binnen zeven werkdagen na betekening van dit vonnis in staat te stellen de werkzaamheden als Site manager Deventer op de gebruikelijke wijze te hervatten met alle faciliteiten en bevoegdheden die [eiser] uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst met [gedaagde] geniet,



6.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven werkdagen na betekening van dit vonnis aan dezelfde partijen die de e-mail van 22 september 2025 hebben gekregen, het bericht te sturen zoals opgenomen in r.o. 5.14 van dit vonnis,



6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij in gebreke is om aan het vonnis te voldoen, alsmede voor iedere dag of gedeelte van een dag dat het verzuim voortduurt, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,



6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiser] begroot op € 1.187,04 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,



6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,



6.6.
verklaart dit vonnis – met uitzondering van de beslissing onder punt 6.5. – uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2025. (wv)




Zie de arresten van de Hoge Raad van 26 maart 1965, NJ 1965/163 ([naam 5]/[naam 6]) en van 12 mei 1989, ECLI:NL:PHR:1989:AC2497 ([naam 7]/[naam 8]).
Link naar deze uitspraak