|
|
|
| ECLI:NL:RBNNE:2025:4251 | | | | | Datum uitspraak | : | 01-10-2025 | | Datum gepubliceerd | : | 21-11-2025 | | Instantie | : | Rechtbank Noord-Nederland | | Zaaknummers | : | C/18/247236 / FT RK 25/91 C/18/247236 / FT RK 25/91 | | Rechtsgebied | : | Insolventierecht | | Indicatie | : | Toewijzing dwangakkoord. Prognoseaanbod. Beroep op ontbreken goeder trouw afgewezen. | | Trefwoorden | : | huwelijkse voorwaarden | | | koopovereenkomst | | | levensonderhoud | | | uitkering | | Wetreferenties | : | Faillissementswet 287
| | | | Uitspraak | RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie: Leeuwarden
zaaknummers: C/18/247236 / FT RK 25/917 en C/18/247237 / FT RK 25/918
vonnis van 1 oktober 2025
in de zaak van:
[verzoeker]
, geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] , hierna te noemen verzoeker,
tegen
[schuldeiser]
, wonende te [woonplaats] (Frankrijk), in deze vertegenwoordigd door IJzerman Gerechtsdeurwaarders, correspondentieadres: [adres] , hierna te noemen: [schuldeiser] ,
en
Belastingdienst LIC, correspondentieadres: [adres] , hierna te noemen: de Belastingdienst.
[schuldeiser] en de Belastingdienst worden hierna gezamenlijk aangeduid als verweerders.
PROCESGANG
Op 22 augustus 2025 is ter griffie van deze rechtbank ingekomen een verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw.)
[schuldeiser] heeft op 16 september 2025 een verweerschrift ingediend.
Het verzoekschrift tot vaststelling van een dwangakkoord is behandeld ter zitting van17 september 2025. Hierbij is verzoeker verschenen, tezamen met zijn schuldhulpverlener, de heer [schuldhulpverlener] van [schuldhulpbedrijf] .
RECHTSOVERWEGINGEN
Verzoeker heeft op 8 mei 2024 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers. Dit akkoord houdt – samengevat – in dat verzoeker gedurende 18 maanden zijn afloscapaciteit zal sparen. [schuldhulpbedrijf] houdt toezicht op de nakoming van de verplichtingen op grond van de schuldregeling. Jaarlijks zal er een inkomenstoets plaatsvinden, waarbij de afloscapaciteit zal worden herberekend. Ten tijde van het aanbod is de prognose van [schuldhulpbedrijf] dat er circa 11,96 % aan de concurrente schuldeiser en circa 22,93 % aan de preferente schuldeiser kan worden aangeboden.
Verweerders hebben beide niet met het aanbod ingestemd.
De Belastingdienst heeft in het geheel niet op het aanbod gereageerd. [schuldeiser] heeft aangegeven dat zij niet akkoord gaat met het aanbod omdat zij zich niet kan verenigen met het aangeboden percentage. [schuldeiser] heeft een tegenvoorstel gedaan, maar hierop is door verzoeker niet gereageerd.
Uit de bij de aangeboden schuldregeling gevoegde vrij te laten bedrag berekening blijkt dat verzoeker een maandelijks inkomen uit loondienst ontvangt van € 2.707,69 en dat voor hem een vrij te laten bedrag is berekend van € 2.349,87 per maand. Rekening houdend met het te behouden en af te dragen vakantiegeld heeft verzoeker een maandelijkse afloscapaciteit van € 399,63. Op basis hiervan (na aftrek van de kosten van het minnelijk traject) is een aanbod aan de schuldeisers is gedaan.
Verzoeker heeft in het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord de rechtbank verzocht verweerders te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
De Belastingdienst is niet ter zitting verschenen en heeft evenmin schriftelijk verweer gevoerd tegen het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord.
[schuldeiser] heeft zich bij akte van 16 september 2025 tegen toewijzing van het verzoek verzet en als reden voor het onthouden van haar instemming opgegeven dat verzoeker zelf verantwoordelijk was voor het tijdig verkrijgen van een financiering voor de door hem van [schuldeiser] gekochte woning. Omdat financiering niet rond was heeft [schuldeiser] de koopovereenkomst moeten ontbinden en heeft zij schade geleden. Verzoeker heeft structureel zijn toezegging om deze vordering te betalen niet nagekomen. Daarnaast heeft verzoeker de overwaarde die is ontstaan door verkoop van zijn eigen woning, niet gebruikt voor het aflossen van de vordering van [schuldeiser] . Bij [schuldeiser] bestaat het vermoeden dat verzoeker de overwaarde heeft overgemaakt, dan wel heeft doorgesluisd, naar een bankrekening van zijn partner met wie hij op huwelijkse voorwaarden is gehuwd.
Verzoeker heeft ter zitting verklaart dat de overwaarde van zijn woning onder andere is opgegaan aan de kosten van de makelaar, kosten van levensonderhoud tijdens de Coronapandemie (toen verzoeker geen inkomsten had) en onder andere vervoerskosten om de kinderen naar school te brengen. Ook de nieuwe woning in Leeuwarden moest ingericht worden. Het gehele bedrag is in de loop van de jaren opgegaan. Ten aanzien van het ontstaan van de vordering aan [schuldeiser] geeft verzoeker aan dat [schuldeiser] het zichzelf ook mag aanrekenen hoe het is gelopen. Verzoeker heeft geprobeerd om alsnog een hypotheek te krijgen en dat leek ook te lukken, maar [schuldeiser] wilde daar niet op wachten en heeft de overeenkomst laten ontbinden.
Beoordeling
De rechtbank constateert dat verweerders niet ter zitting zijn verschenen om op de stellingen van verzoeker te reageren, zodat eventuele stellingen van verzoeker ter terechtzitting ook niet weersproken zijn.
De rechtbank stelt voorop dat het een schuldeiser in beginsel vrij staat zijn medewerking aan een door de schuldenaar aangeboden schuldregeling waarbij hij slechts een (beperkt) deel van zijn vordering betaald krijgt en voor het restant afstand moet doen van zijn recht op voldoening te weigeren en dat bij toewijzing van een bevel tot instemming terughoudendheid geboden is. Slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan er plaats zijn voor een bevel tot instemming waarbij het in beginsel op de weg van de schuldenaar ligt de specifieke feiten en omstandigheden te stellen en zonodig te bewijzen, waaruit kan worden afgeleid dat de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking de onevenredigheid tussen het belang dat de schuldeiser heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
Bij de beoordeling van de vraag of verweerders in redelijkheid tot weigering konden komen zal allereerst moeten worden gekeken naar de inhoud van het akkoord, vergeleken met de situatie waarin verzoeker toegelaten zouden worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP), zoals subsidiair verzocht.
Tijdens de WSNP zal gespaard worden volgens nagenoeg hetzelfde systeem als gehanteerd wordt tijdens de schuldregeling door [schuldhulpbedrijf] . Deze kosten voor de WSNP zullen naar schatting € 3.736,00 bedragen te vermeerderen met griffierecht voor het deponeren van de uitdelingslijst. De totale kosten in het minnelijke traject bij [schuldhulpbedrijf] zijn aanzienlijk lager en bedragen € 647,40, zodat tijdens het minnelijk traject daarom naar verwachting een hoger bedrag uitgekeerd kan worden dan tijdens de WSNP.
Niet valt te verwachten dat in de voornoemde situatie veel verandering zal gaan plaatsvinden. Verzoeker heeft een contract voor onbepaalde tijd en is fulltime werkzaam. Gelet op de aanzienlijk hogere kosten die aan de wettelijke schuldsaneringsregeling verbonden zijn, acht de rechtbank de kans gering dat de schuldeisers een hogere uitkering zullen ontvangen in de wettelijke schuldsaneringsregeling dan in het minnelijk traject. Bovendien betreft het aanbod dat is gedaan een prognoseaanbod. Dit betekent dat in het geval verzoeker gedurende het minnelijk traject een hoger inkomen zal genereren of de afloscapaciteit zal wijzigen, dit eveneens ten guste van de schuldeisers zal komen.
Nu de vooruitzichten voor verweerders als schuldeisers bij aanvaarding van het akkoord gunstiger zijn dan bij verwerping daarvan, is het uitgangspunt dat verweerders op grond van de inhoud van de aangeboden schuldregeling in redelijkheid niet tot weigering van instemming met deze schuldregeling hebben kunnen komen. Immers moet er op grond van deze vooruitzichten van uit worden gegaan dat verweerders geen belang hebben bij de weigering van de instemming, terwijl verzoeker wel belang heeft bij aanvaarding van de schuldregeling. Verzoeker zal bij aanvaarding van de schuldregeling reeds thans vrij van problematische schulden voort kunnen leven, terwijl hij bij verwerping van de schuldregeling een beroep zal moeten doen op de wettelijke schuldsaneringsregeling, die een looptijd van achttien maanden heeft en voor hem belastend is. De rechtbank merkt dit belang aan als een rechtens te respecteren belang.
[schuldeiser] heeft ten slotte nog aangevoerd dat verzoeker te kwader trouw is ten aanzien van het laten ontstaan en onbetaald laten van de vordering van [schuldeiser] , onder meer door de overwaarde op zijn woning niet aan te wenden voor de aflossing van deze vordering. De rechtbank overweegt dat het aspect van goeder trouw vooral een rol speelt bij de beoordeling van het subsidiaire verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, waar de rechtbank pas aan toekomt indien zij het dwangakkoord zou afwijzen. Het al dan niet ontbreken van de goede trouw vormt in beginsel geen reden om het verzoek om een dwangakkoord af te wijzen. De rechtbank is van oordeel dat verzoeker ter zitting een afdoende verklaring heeft gegeven over wat er met de overwaarde is gebeurd, namelijk het betalen van diverse hoge kosten in de afgelopen jaren. Bovendien is de vordering van [schuldeiser] op verzoeker ontstaan in 2020 en valt deze buiten de termijn van 3 jaar die in de Faillissementswet is opgenomen. Deze vordering staat om die reden niet aan toewijzing van het dwangakkoord in de weg.
Op grond van het vorenstaande zal het verzoek dan ook worden toegewezen. Aangezien het primaire verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord zal worden toegewezen, kan behandeling van het subsidiaire verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling achterwege blijven. De rechtbank beschouwt dit verzoek tot toelating WSNP als zijnde ingetrokken.
BESLISSING
De rechtbank
beveelt [schuldeiser] en de Belastingdienst in te stemmen met de hierboven genoemde schuldregeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Idzenga, en in het openbaar uitgesproken op1 oktober 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden. | Link naar deze uitspraak
|
| | |
|
|