Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:HR:1952:281 
 
Datum uitspraak:27-06-1952
Datum gepubliceerd:09-12-2025
Instantie:Hoge Raad
Zaaknummers:8519
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Vordering tot ontbinding wederkerige overeenkomst na verificatie vordering tot betaling in faillissement?
Trefwoorden:burgerlijk wetboek
koopovereenkomst
uitkering
 
Uitspraak
27 JUNI 1952



DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN,
in de zaak (No.8519) van:

Mr.Dirk Albert Loorbach, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [betrokkene 1] te [plaats], wonende te [woonplaats], eiser tot cassatie van een op 19 December 1951 door het Gerechtshof te Leeuwarden tussen partijen gewezen arrest, vertegenwoordigd door Mr.C.H. Telders, advocaat bij den Hogen Raad;
tegen


[verweerder]
, wonende te [woonplaats], verweerder in cassatie, vertegenwoordigd door Mr. J.Kist, mede advocaat bij den Hogen Raad;
Gehoord partijen;
Gehoord den Advocaat-Generaal Eggens, namens den Procureur-Generaal, in zijn conclusie strekkende tot vernietiging van het bestreden arrest en tot bevestiging van het vonnis der Rechtbank, eventueel met verbetering van de gronden, waarop het berust, met veroordeling van verweerder in cassatie in de kosten zowel op het hoger beroep als op de cassatie gevallen;
Gezien de stukken;
Overwegende dat uit het bestreden arrest blijkt:
dat [verweerder] bij inleidende dagvaarding Mr. D.A. Loorbach, in diens hoedanigheid van curator in het faillissement van [betrokkene 1], heeft gedaagd voor de Arrondissements-Rechtbank te Assen, stellende dat hij in Augustus 1949 aan genoemden [betrokkene 1] heeft verkocht en geleverd een bolpraamschip, genaamd "De Goede Hoop", voor een prijs van f. 3750 .- met betaling van welken koopprijs [betrokkene 1] in gebreke is gebleven;
dat [verweerder] op deze gronden heeft gevorderd voormelde koopovereenkomst ontbonden te verklaren op grond van wanpraestatie van [betrokkene 1] voornoemd;
dat de curator de gestelde koopovereenkomst heeft erkend en tevens, dat de koopsom nimmer is betaald, doch als verweer heeft gevoerd, dat [verweerder] zijn vordering tot betaling van den genoemden koopprijs ad f.3750 .- bij hem, curator, ter verificatie heeft aangeboden en dat die vordering ter verificatievergadering van 13 December 1950 is geverifieerd en [verweerder] derhalve zijn recht om ontbinding te vragen heeft verwerkt;
dat de Rechtbank bij vonnis van 26 Juli 1951 [verweerder] in zijn vordering niet-ontvankelijk heeft verklaard uit overweging, dat de schuldeiser-verkoper, die zich voor den onbetaalden koopprijs heeft doen verifieren, daarmede een keuze heeft gedaan uit de mogelijkheden, welke hem krachtens artikel 1303 van het Burgerlijk Wetboek ten dienste staan en hij den aldus ingeslagen weg tot het einde moet afleggen, alvorens hij van een andere mogelijkheid gebruik kan maken; dat [verweerder]'s betoog, dat het recht ontbinding te vorderen eerst vervalt, als aan de vordering tot nakoming wordt voldaan, niet ter zake dienende is, aangezien thans (vòòr de boedel van den gefailleerde tot vereffening is gebracht) nog niet vaststaat, dat aan die vordering niet zal worden voldaan, zijnde toch de mogelijkheid, dat voor de vereffening nog baten in den boedel vloeien, die een uitkering van 100% mogelijk maken, nimmer uitgesloten;
dat het Hof bij het bestreden arrest, gewezen op het door [verweerder] ingestelde hoger beroep, het vonnis van de Rechtbank heeft vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [verweerder] heeft toegewezen, na onder meer te hebben overwogen:
"dat de drie aangevoerde grieven, kort samengevat klagen, dat de Rechtbank ten onrechte overwoog, zoals boven werd medegedeeld;
"dat de Rechtbank met de stelling, dat een verkoper door zich voor een onbetaalde koopprijs te doen verifiëren, een keuze heeft gedaan uit de hem door artikel 1303 van het Burgerlijk Wetboek geboden mogelijkheden en de aldus ingeslagen weg tot het einde moet afleggen, alvorens van een andere mogelijkheid gebruik te maken, blijkbaar tot uiting heeft willen brengen dat die verkoper in bedoelde situatie zijn recht op ontbinding herkrijgt, indien het faillissement door vereffening eindigt zonder dat aan hem een uitkering voor 100% van de koopprijs wordt gedaan;
"dat deze redenering onlogisch voorkomt, daar in de laatstvermelde situatie de verkoper voor het onbetaald gebleven deel van zijn koopprijs zijn rechten van executie op de goederen van de koper herkrijgt en niet is in te zien, waarom hem - zoals de redenering van de Rechtbank impliceert - vrij zou staan de door de aanbieding ter verificatie ingeslagen weg (namelijk tot invordering van de koopprijs) te verlaten na beëindiging van het faillissement, terwijl hij dit niet mocht, zolang die beëindiging nog niet heeft plaatsgevonden;
"dat weliswaar de mogelijkheid bestaat, dat op grond van bepaalde omstandigheden een schuldeiser staande voor de keuze als door artikel 1303 van het Burgerlijk Wetboek genoemd, geacht moet worden door het nemen van rechtsmaatregelen gericht op het verkrijgen van één der beide mogelijkheden, welke genoemde bepaling hem bieden, van de andere van die mogelijkheden voorlopig of voorgoed afstand te hebben gedaan, doch zulks niet kan worden aangenomen ten aanzien van het recht op ontbinding op de enkele grond, dat een vordering tot nakoming is ingesteld of ter verificatie in het faillissement van de schuldenaar is ingediend;
dat evenmin tekst of strekking van genoemde bepaling medebrengen, dat door laatstgenoemde handelingen het recht ontbinding te vragen voorlopig of voorgoed vervalt, daar gemelde bepaling niet geeft de keuze uit twee zuiver alternatieve vorderingsrechten, berustende immers de beide daargenoemde vorderingen niet op dezelfde grondslag;
"dat bijvoorbeeld voor de vordering tot nakoming, anders dan voor die tot ontbinding, voldoende is, dat de betrokken verbintenis opeisbaar is - voor die vordering tot nakoming derhalve niet vereist is, dat de schuldenaar in gebreke zij - en dan ook de strekking van genoemde bepaling hoofdzakelijk is buiten twijfel te stellen, dat niettegenstaande bij wederkerige overeenkomsten wanprestatie als ontbindende voorwaarde werkt, de crediteur toch nog altijd bevoegd is het primair doel der overeenkomst, namelijk ten uitvoerlegging daarvan, na te streven;
"dat ook, indien een veroordeling tot nakoming is uitgesproken, of, zoals in casu, de vordering tot nakoming in het faillissement van de schuldenaar is erkend, de crediteur bevoegd is om - aldus zijn executierechten uit die veroordeling of erkenning prijsgevende - alsnog ontbinding der overeenkomst te doen uitspreken, daar meergenoemde bepaling hem die bevoegdheid slechts ontneemt, wanneer hij zijn wederpartij tot nakoming heeft genoodzaakt;
"dat, waar vaststaat, dat dit laatste in casu weergegeven, niet heeft plaats gevonden en de vordering tot betaling der koopprijs ook niet op andere wijze teniet is gegaan, met vernietiging van het vonnis a quo, l alsnog aan [verweerder] zijn vordering behoort te worden toegewezen";
Overwegende dat tegen deze beslissing wordt opgekomen met het navolgende middel van cassatie:
"Schending en/of verkeerde toepassing van de artikelen 1275, 1301 t/m 1303, 1417, 1493, 1516, 1549, 1553 van het Burgerlijk Wetboek, 20, 24, 26, 108, 110, 112, 119, 121, 137, 180, 192, 193, 195, 196 der Faillissementswet, 48 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering,
door te overwegen en te beslissen als hierboven weergegeven,
zulks ten onrechte,
omdat [verweerder] door zich als verkoper voor een onbetaalde koopprijs te doen verifiëren in ieder geval voor de duur van het faillissement een keuze heeft gedaan uit de hem door artikel 1303 van het Burgerlijk Wetboek geboden mogelijkheden, zijnde de erkenning van de koopprijs niets anders dan de vaststelling van het recht op nakoming en wordende de koper daarmede tot nakoming genoodzaakt, zodat het recht op het niet gekozene - zijnde in casu de ontbinding - door de verificatie vervalt, althans dit recht wordt opgeschort totdat het faillissement eindigt zonder dat aan de verkoper een uitkering voor 100% van de koopprijs wordt gedaan, terwijl, indien al zou moeten worden aangenomen, dat de geverifieerde schuldeiser in een faillissement zijn executierechten uit de erkenning kan prijs geven, zulks uit het enkele feit, dat die schuldeiser een vordering tot ontbinding van de overeenkomst instelt, niet kan worden afgeleid, en in casu ook uit geen enkele andere in het arrest genoemde omstandigheid blijkt, dat [verweerder] zijn executierechten uit de erkenning heeft prijs gegeven. "
Overwegende dat het middel in de eerste plaats de stelling inhoudt, dat door de verificatie van de vordering tot betaling van den koopprijs het recht van den schuldeiser-verkoper om ontbinding te vorderen vervalt, althans wordt opgeschort totdat het faillissement eindigt zonder dat de verkoper een uitkering voor 100% van den koopprijs heeft ontvangen;
Overwegende daaromtrent:
dat in geval van faillissement van den schuldenaar het recht van den schuldeiser uit een wederkerige overeenkomst om naar verkiezing of nakoming te vorderen, of ontbinding te vragen onverlet blijft;
dat er geen reden is om voor dat geval ter zijde te stellen den regel, dat het recht om alsnog ontbinding te vorderen eerst vervalt, wanneer de nakoming verkregen is en om aan te nemen, dat het faillissement, in afwijking van wat daarbuiten geldt, zou meebrengen, dat op den enkelen grond, dat de vordering tot nakoming - door middel van aanmelding ter verificatie - is ingesteld en dat daarop de vaststelling van het recht op nakoming door de erkenning gevolgd is, het recht van den schuldeiser om op zijn aanvankelijke keuze terug te komen en ontbinding te vorderen voorgoed of voor den duur van het faillissement zou zijn verloren;
dat toch niet in het algemeen gezegd kan worden, dat dit terugkomen door den schuldeiser op zijn aanvankelijk gedane keuze onverenigbaar is met de belangen van de overige faillissements-schuldeisers en met de eisen van een behoorlijke en regelmatige afwikkeling van het faillissement;
dat evenmin de omstandigheid, dat door het intreden van de insolventie de vermogensexecutie ook ten behoeve van dezen schuldeiser, wiens vordering erkend is, een aanvang heeft genomen, reden geeft om in het algemeen den schuldeiser na de verificatie de vordering tot ontbinding voor den duur van het faillissement te ontzeggen;
dat toch het recht om in de baten van den boedel mee te delen, hetwelk aan de erkenning van de vordering verbonden is, kan worden prijsgegeven en, afgezien daarvan, een gevraagde ontbinding, indien uitgesproken, de executierechten van den schuldeiser uit de erkenning van rechtswege doet vervallen, zoals ook het Hof terecht heeft aangenomen;
Overwegende dat uit het bovenoverwogene volgt, dat de genoemde stelling van het middel in haar algemeenheid niet kan worden aanvaard;
Overwegende dat het slot van het middel, hetwelk erover klaagt, dat het Hof niet uit het enkele instellen van de vordering tot ontbinding kon afleiden, dat [verweerder] zijn executierechten uit de erkenning van zijn vordering had prijsgegeven, gelijk uit het bovenoverwogene reeds volgt, berust op een onjuiste lezing van het arrest en derhalve feitelijken grondslag mist;
Overwegende dat het middel derhalve niet tot cassatie kan leiden;
Verwerpt het beroep;
Veroordeelt den eiser in de kosten der cassatie aan de zijde van den verweerder gevallen, tot aan deze uitspraak begroot op twee en twintig gulden vijftig cents aan verschotten en op vierhonderd vijftig gulden voor salaris.
Gedaan bij de Heren Donner, President, van der Meulen, Losecaat Vermeer, Smits en de Jong, Raden,
door voornoemden President uitgesproken ter openbare terechtzitting van den zeven en twintigsten Juni 1900 twee en vijftig, in tegenwoordigheid van den Procureur-Generaal.
Link naar deze uitspraak