|
|
|
| ECLI:NL:GHARL:2025:7129 | | | | | Datum uitspraak | : | 13-11-2025 | | Datum gepubliceerd | : | 09-12-2025 | | Instantie | : | Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | | Zaaknummers | : | 200.355.904/01 | | Rechtsgebied | : | Civiel recht | | Indicatie | : | Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing. Rechtmatigheidstoets. | | Trefwoorden | : | burgerlijk wetboek | | | | Uitspraak | GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.355.904
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 589757
beschikking van 13 november 2025
over de uithuisplaatsing van [minderjarige1]
in de zaak van
[verzoekster]
(de moeder)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. F. Pool
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (de GI)
die gevestigd is in Utrecht
en
[belanghebbende] ( [belanghebbende] )
die woont in [woonplaats2]
1Samenvatting
De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft op 5 maart 2025 toestemming verleend om [minderjarige1] tot 2 april 2025 met spoed uit huis te plaatsen in een pleeggezin of een gezinshuis. In de beschikking van 25 maart 2025 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 2 oktober 2025. Het hof laat deze beslissingen in stand en legt hierna uit waarom.
2De feiten
2.1.
[minderjarige1] is geboren op [geboortedatum] 2016. Alleen de moeder had ten tijde van de procedure bij de rechtbank het ouderlijk gezag over [minderjarige1] .
2.2.
Op 10 april 2025 is – op verzoek van de moeder en [belanghebbende] – in het gezagsregister aangetekend dat de moeder en [belanghebbende] gezamenlijk met het ouderlijk gezag zijn belast.
2.3.
[minderjarige1] staat sinds 10 december 2024 onder toezicht van de GI. [minderjarige1] woonde tot de uithuisplaatsing bij de moeder. Nadat de machtiging tot uithuisplaatsing door de kinderrechter is verleend, is [minderjarige1] in een gezinshuis geplaatst. Daar verblijft zij nog steeds.
3De procedure bij de kinderrechter
3.1.
De GI heeft de kinderrechter verzocht (met spoed) een machtiging te verlenen om [minderjarige1] voor de duur van vier weken uit huis te mogen plaatsen in een pleeggezin/ gezinshuis en aansluitend voor de duur van zes maanden.
3.2.
De kinderrechter heeft een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige1] in een pleeggezin of een gezinshuis voor de duur van vier weken, tot 2 april 2025. De verdere behandeling van het verzoek is aangehouden. De kinderrechter heeft de GI en de moeder opgeroepen voor zitting op 14 maart 2025. Deze beslissing is vastgelegd in de beschikking van 5 maart 2025.
3.3.
In de beschikking van 18 maart 2025 heeft de kinderrechter de behandeling van het verzoek aangehouden tot de zitting van 21 maart 2025.
3.4.
De kinderrechter heeft in de beschikking van 25 maart 2025 de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige1] verlengd [het hof leest: verleend] tot 2 oktober 2025.
4De procedure bij het hof
4.1.
De moeder is het niet eens met de uithuisplaatsing van [minderjarige1] . Zij komt daarom in hoger beroep van de beschikkingen van 5 maart, 18 maart en 25 maart 2025. In haar beroepschrift heeft de moeder verzocht om het verzoek van de GI tot (spoed)uithuisplaatsing alsnog af te wijzen of de uithuisplaatsing voor een kortere periode toe te wijzen. Op de mondelinge behandeling heeft de moeder uitgelegd dat, omdat de periode van de machtigingen inmiddels is verstreken, zij wil dat de rechtmatigheid van de beslissingen van de kinderrechter door het hof wordt getoetst. Haar beroep tegen de beslissing van 18 maart 2025 heeft de moeder ingetrokken bij de mondelinge behandeling.
4.2.
De GI vraagt het hof om de beslissingen van de kinderrechter in stand houden.
4.3.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
het beroepschrift
het verweerschrift van de GI
een brief van de moeder van 19 augustus 2025 met producties
een brief van de GI van 20 augustus 2025
een brief van de moeder van 21 augustus 2025 met een productie
e-mail van de moeder van 25 augustus 2025
een brief van de moeder van 2 oktober 2025 met een productie
4.4.
De zitting bij het hof was op 16 oktober 2025. Aanwezig waren:
de moeder met haar advocaat
twee vertegenwoordigers van de GI
4.5.
[minderjarige1] heeft op 13 oktober 2025 gesproken met een raadsheer en een griffier van het hof. [minderjarige1] heeft verteld wat zij vindt van de uithuisplaatsing.
5. Het oordeel van het hof
Wat staat in de wet?
5.1.
De kinderrechter kan aan de GI een machtiging geven een kind uit huis te plaatsen. De rechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind of voor onderzoek van het kind. Alleen als de behandeling van het verzoek niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor het kind kan de beslissing hierover worden gegeven zonder de belanghebbenden eerst te horen (spoedmachtiging).
Hoe oordeelt het hof?
5.2.
De machtiging voor de uithuisplaatsing van [minderjarige1] liep tot 2 april 2025 en aansluitend tot 2 oktober 2025 en is dus al verlopen. Daardoor is de toetsingsruimte voor het hof beperkt tot een zogenaamde rechtmatigheidstoets.
5.3.
Als eerste toetst het hof de rechtmatigheid van de spoedmachtiging die de kinderrechter op 5 maart 2025 heeft gegeven. Voorafgaand aan het verzoek van de GI om [minderjarige1] (met spoed) uit huis te plaatsen, waren er al ernstige zorgen over [minderjarige1] . In het rapport van 18 februari 2025 beschrijft de raad ernstig zorgen over de onmogelijkheid voor [minderjarige1] om veilig op te groeien. [minderjarige1] gaat al lange tijd niet naar school. Ook doet zij niet aan sport en heeft zij geen hobby’s buiten de deur waardoor zij nauwelijks de mogelijkheid heeft om contact te hebben met leeftijdsgenootjes. [minderjarige1] dagelijks leven bestaat vooral uit ziek zijn, als ziek gezien en benaderd worden, artsenbezoek en onderzoek. Na veelvuldig en uitgebreid onderzoek door diverse artsen en deskundigen, is vastgesteld dat bij [minderjarige1] sprake is van een functionele neurologische stoornis (FNS). Er zijn geen lichamelijke oorzaken gevonden voor haar klachten. [minderjarige1] heeft met name in het bijzijn van de moeder thuis pijn en andere medische klachten. Op andere plekken kan zij – zo staat in het raadsrapport – (bijna) volledig zonder klachten functioneren.
De GI heeft aan het hof verteld dat zowel de raad (tijdens het raadsonderzoek) als de GI geen zicht kregen op [minderjarige1] , omdat de moeder hen niet met [minderjarige1] liet spreken. De buurvrouw die wel regelmatig bij de moeder en [minderjarige1] thuis kwam, omdat zij [minderjarige1] thuisonderwijs gaf, meldde op 28 februari 2025 bij de GI dat zij zorgen had om [minderjarige1] en de moeder, onder meer door het gebrek aan eten en schone kleding in moeders huis, het gebrek aan hygiëne bij [minderjarige1] en de financiële situatie van de moeder. Ook had de moeder tegen de buurvrouw gezegd dat zij zichzelf, [minderjarige1] en de hond iets aan zou doen. Hierna heeft de GI met de buurvrouw afgesproken dat zij drie keer per dag bij de moeder en [minderjarige1] zou komen kijken hoe het gaat. De buurvrouw heeft – op verzoek van de GI – de moeder ervan op de hoogte gesteld dat zij haar zorgen met de GI heeft gedeeld. Daarna liet de moeder de buurvrouw niet meer binnen. Rond 5 maart 2025 kreeg de GI een anonieme melding dat de moeder uitspraken deed om zichzelf, [minderjarige1] en de hond het leven te ontnemen.
De moeder heeft hiertegenover gesteld dat de gemelde zorgen niet nieuw waren, zodat die geen aanleiding konden zijn voor de spoeduithuisplaatsing. Bovendien had Bloezemzorg, die vier keer per week bij haar thuis kwam, geen zorgen. Ook klopt het niet dat de moeder zichzelf iets wilde aan doen. Er was dus geen aanleiding voor de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing, aldus de moeder.
Het hof volgt de moeder hierin niet. De raad en de GI hadden al ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige1] . Kort na het raadsrapport volgden de meldingen van de buurvrouw en de anonieme melder, waarmee de zorgen over [minderjarige1] , en over haar veiligheid in het bijzonder, alleen maar toenamen. Omdat de moeder de GI (en de buurvrouw) niet toeliet, had de GI zelf geen zicht op de veiligheid van [minderjarige1] . Dat de moeder stelt dat Bloezemzorg geen zorgen had gemeld, doet niets af aan de ernst van de zorgen over de veiligheid van [minderjarige1] die door buurvrouw en de anonieme melder zijn gemeld. Bovendien had de GI het signaal dat door de moeder een schijnbeeld werd gecreëerd wanneer hulpverlening van Bloezemzorg aanwezig was. Het hof is van oordeel dat in deze omstandigheden de uithuisplaatsing van [minderjarige1] noodzakelijk was, waarbij een beslissing hierover onmiddellijk moest worden gegeven. Het hof zal de beschikking van 5 maart 2025 in stand houden (bekrachtigen).
5.4.
De moeder heeft op de mondelinge behandeling bij het hof de grief tegen de beschikking van 18 maart 2025 ingetrokken, zodat deze beschikking niet hoeft te worden besproken.
5.5.
De kinderrechter heeft in de beschikking van 25 maart 2025 overwogen dat [minderjarige1] op meerdere gebieden in haar ontwikkeling wordt bedreigd en haar ontwikkeling stil staat. Het hof neemt deze overweging na eigen onderzoek over en voegt hier het volgende aan toe. Naast de ernstige zorgen die de raad en de GI al hadden (zie hiervoor in 5.3.), zijn er door de buurvrouw ook andere zorgen bij de GI gemeld. De moeder werkte onder meer niet mee aan het thuisonderwijs dat de buurvrouw aan [minderjarige1] aanbood, [minderjarige1] keek naar filmpjes die niet bij haar leeftijd passen, de moeder nam de symptomen van FNS met [minderjarige1] door en [minderjarige1] zei dat ze liever dood wilde. De moeder stond – in aanloop naar de uithuisplaatsing – niet toe dat de raad en de GI [minderjarige1] konden zien en spreken, wat (de ernst van) deze zorgen naar het oordeel van het hof bevestigden. Het hof is van oordeel dat op basis van al deze zorgen het noodzakelijk was om [minderjarige1] uit huis te plaatsen. Dat de moeder geen kans heeft gehad om de zorgen over [minderjarige1] weg te nemen, zoals de moeder stelt, volgt het hof niet. De moeder heeft zelf op 6 februari 2025 aan de raad bericht haar medewerking aan de hulpverlening en de moeder-kindplek stop te zetten.
De kinderrechter heeft overwogen dat sinds de uithuisplaatsing het met [minderjarige1] op alle gebieden beter gaat met haar ontwikkeling. Tijdens het gesprek dat [minderjarige1] met de raadsheer van het hof heeft gehad, heeft zij onder andere verteld dat zij naar school gaat en op dansles zit. Ze vindt het leuk dat er in het gezinshuis veel kinderen zijn om mee te spelen. Ze voelt zich daar fijn en is niet meer ziek. Hieruit leidt het hof af dat het goed gaat met [minderjarige1] in het gezinshuis.
Het hof zal de beschikking van 25 maart 2025 in stand houden (bekrachtigen).
6De beslissing
Het hof:
6.1.
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 5 maart 2025 over de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige1] tot 2 april 2025 en
6.2.
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 maart 2025 over de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige1] tot 2 oktober 2025.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, J.H. Lieber en K. Mans, en is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2025.
artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
artikel 800 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering | Link naar deze uitspraak
|
| | |
|
|