Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:ORBAACM:2025:36 
 
Datum uitspraak:03-12-2025
Datum gepubliceerd:10-12-2025
Instantie:Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Zaaknummers:AUA2024H00211 AUA2025H00014 AUA2025H00015
Rechtsgebied:Ambtenarenrecht
Indicatie:Afgewezen bevorderingsverzoek, voortijdige beëindiging van een re-integratietraject en afgewezen plaatsingsverzoek. Het Protocol Sociaal Statuut Setar 2002 is niet (meer) op appellant van toepassing. Appellant valt onder toepassingsbereik Circulaire waarin beleid over re- integratie van non-actieve ambtenaren bekend is gemaakt. Bevestiging van de aangevallen uitspraken.
Trefwoorden:terbeschikkingstelling
 
Uitspraak
Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)
Uitspraakdatum: 3 december 2025
Zaaknummer: AUA2024H00211, AUA2025H00014, AUA2025H00015



RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN


VAN ARUBA


Uitspraak
op de hoger beroepen van:

[Appellant],
wonend in Aruba,
appellant, (hierna: [appellant]),
procederend in persoon,

tegen de uitspraken van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van 1 juli 2024, zaaknummer AUA202301901 (aangevallen uitspraak 1) en van
23 december 2024, zaaknummers AUA202402935 (aangevallen uitspraak 2) en AUA202400298 (aangevallen uitspraak 3),

in de gedingen tussen:
[Appellant]
en
-De Gouverneur van Aruba (hierna: de gouverneur),

-De minister van Onderwijs en Sport (hierna: de minister van Onderwijs),

-De minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening (hierna: de minister van Algemene Zaken),
geïntimeerden,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia.



Procesverloop
[Appellant] heeft hoger beroepen ingesteld.
De gouverneur en de ministers hebben een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de hoger beroepen, tegelijkertijd met de zaken AUA2024H00169 en AUA2024H00210, behandeld op de zitting van 8 oktober 2025. [Appellant] is verschenen. De gouverneur en de ministers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. In de twee genoemde zaken wordt vandaag afzonderlijk uitspraak gedaan.



Overwegingen


Waar gaan de zaken over?


1. De zaken gaan over:
- een afgewezen verzoek om bevordering (zaak 1, AUA2024H00211);
- een voortijdige beëindiging van het re-integratietraject van [appellant],
(zaak 2, AUA2025H00014) en
-een afgewezen verzoek tot plaatsing in een functie bij het Korps Politie Aruba (KPA) (zaak 3, AUA2025H00015).
Voor de beoordeling van deze zaken zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.


Zaak 1, afgewezen bevordering



1.1. [
Appellant] werkte als personeelsconsulent, in de rang van hoofdcommies, schaal 10, bij telecommunicatiebedrijf Setar. Dit bedrijf is in 2003 verzelfstandigd. Na de verzelfstandiging heeft [appellant] ervoor gekozen niet bij SETAR in dienst te gaan maar als ambtenaar in overheidsdienst te blijven. Voor deze ambtenaren is het Protocol Sociaal Statuut Setar 2002 (hierna: Protocol) vastgesteld. [Appellant] is tot 10 oktober 2003 ter beschikking gesteld aan Setar. Met de brief van 23 oktober 2003 heeft de Directeur van de Directie Personeel en Organisatie [appellant] meegedeeld dat in overeenstemming met artikel 3 van het Protocol bewerkstelligd zal worden dat [appellant] een gelijkwaardige dan wel passende functie binnen de overheid aangeboden krijgt.



1.2.
Met het landsbesluit van 24 februari 2004 is [appellant] met ingang van 1 december 2003 tijdelijk geplaatst bij de griffie van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. Deze plaatsing is met het landsbesluit van 6 januari 2006 met wederzijds goedvinden met ingang van 22 november 2005 opgeheven.



1.3.
Vanaf 22 november 2005 was [appellant] non-actief met behoud van zijn bezoldiging in schaal 10. [appellant] heeft op 5 juli 2006 verzocht zijn rechtspositie recht te trekken omdat hij bij een normaal verlopen carrière met ingang van 1 december 2001 bevorderd zou zijn naar schaal 11 en per 1 december 2003 naar schaal 12. Dit verzoek is op 5 juli 2007 afgewezen. Het bezwaar daartegen is met de uitspraak van het Gerecht van 5 december 2007, nr. 2383/2007, ongegrond verklaard.



1.4. [
Appellant] heeft op 18 juli 2006 verzocht hem te plaatsen in de functie van Personeelsconsulent bij de Directie Belastingen. Op 8 december 2006 en 1 juli 2007 heeft [appellant] dit verzoek herhaald en verzocht om hem als alternatief te plaatsen in een van de vacante functies bij Directie Personeel en Organisatie (DPO). [appellant] is niet geplaatst in deze functies.



1.5. [
Appellant] heeft vervolgens op 16 december 2009 verzocht hem per 1 januari 2003 te bevorderen naar de rang van hoofdcommies 1e klasse, schaal 11, en per 1 januari 2005 naar de rang van referendaris, schaal 12. Dit verzoek is afgewezen met het besluit van 26 september 2011. Het bezwaar tegen de afwijzing heeft het Gerecht met de uitspraak van 15 februari 2012, nr. 2770 van 2011, ongegrond verklaard. De Raad van Beroep heeft met de uitspraak van 17 juli 2013, nr. 2012/55930 de uitspraak van het Gerecht bevestigd.



1.6.
Op 31 augustus 2011 heeft [appellant] verzocht te worden geplaatst in de functie van Chef Personeel en Organisatie bij de DPO. [appellant] is ook in deze functie niet geplaatst.



1.7.
Vanaf 27 november 2017 tot 1 oktober 2020 en van 15 februari 2021 tot 20 september 2021 is [appellant] in de functie van inhoudelijk adviseur (max. schaal 14) ter beschikking gesteld van het Bureau van de (toenmalige) minister van Onderwijs, Wetenschap en Duurzame Ontwikkeling (OWDO) voor de duur van de regeerperiode van het kabinet Wever-Croes. In de periode van 1 oktober 2020 tot 15 februari 2021 was [appellant] lid van het managementteam van de Dienst Publieke Scholen. Per 20 december 2021 is [appellant] weer non-actief geworden met behoud van zijn salaris in schaal 10 maar zonder de toeslagen voor de terbeschikkingstelling.



1.8.
De toenmalige minister van OWDO heeft de minister van Onderwijs met een brief van 4 november 2019 verzocht de rechtspositie van [appellant] recht te trekken omdat [appellant] in zijn carrière is benadeeld. Het Departamento di Recurso Humano (DRH) heeft de minister van Onderwijs met een brief van 1 december 2021 geadviseerd het voorstel om [appellant] te bevorderen niet te volgen. Daarbij is gewezen op eerdere afwijzingen van de bevorderingsverzoeken van [appellant]. Met betrekking tot het verzoek van de voormalige minister van 5 juni 2020 om aan [appellant] een toelage te verstrekken heeft het DRH ook geadviseerd vast te leggen dat de extra werkzaamheden in verband met de ter beschikking stelling al met een toeslag zijn beloond.



1.9.
Overeenkomstig het advies van het DRH heeft de gouverneur met het landsbesluit van 25 mei 2022 het verzoek van [appellant] hem te bevorderen afgewezen (hierna: afgewezen bevordering). De gouverneur heeft hierbij verwezen naar het verzoek van [appellant] van 5 juli 2006, de brief van 4 november 2019 van de voormalige minister en de op 5 juli 2007 en 26 september 2011 afgewezen verzoeken om bevordering. In datzelfde besluit heeft de minister van Onderwijs ook het verzoek om een waarnemingstoelage dan wel een persoonlijke toelage afgewezen.



1.10. [
appellant] heeft tegen de afgewezen bevordering bezwaar gemaakt. Deze zaak betreft het hoger beroepsnummer AUA2024H00211.


Zaak 2, beëindiging re-integratietraject




2.1.
Met de Circulaire van 14 december 2022, no. 59585, (Circulaire) heeft de
overheid haar beleid over re-integratie van non-actieve ambtenaren met verplicht karakter bekend gemaakt.



2.2.
Vanaf november 2005 tot november 2017 en vanaf 20 december 2021 was [appellant] non-actief met behoud van zijn bezoldiging in schaal 10. In dat kader is [appellant] verplicht gesteld zijn medewerking te verlenen aan de in de Circulaire neergelegde re-integratie. De re-integratie zou een jaar, van 17 februari 2023 tot 17 februari 2024 duren. Op 17 februari 2023 is daarover met [appellant] een eerste gesprek gevoerd. Hij heeft daarbij onder andere naar voren gebracht dat hij een passende functie eist met minimaal een uitloopschaal 12. [Appellant] heeft zich vervolgens bij de zich voordoende vacatures en sollicitaties op het standpunt gesteld dat de minister van Algemene Zaken het in 1.1 genoemde Protocol uit 2002 moet naleven. Omdat [appellant] bij Setar een functie had met een maximale functiewaardering in schaal 12, moet de minister van Algemene Zaken hem naar zijn mening een functie aanbieden met ten minste dezelfde functiewaardering.



2.3.
Op 28 juli 2023 is [appellant] een aantal functies aangeboden met functiewaarderingen variërend tussen schaal 9 en schaal 11. [Appellant] heeft op 31 juli 2023 herhaald dat hij gelet op het Protocol alleen functies accepteert die minimaal op schaal 12 zijn gewaardeerd.



2.4.
Met de brief van 7 december 2023 heeft de minister van Algemene Zaken [appellant] meegedeeld dat het DHR hem niet langer begeleidt bij zijn re-integratie en dat het traject op 17 februari 2024 afloopt.



2.5. [
Appellant] heeft tegen de mededeling bezwaar gemaakt. Deze zaak betreft het hoger beroepsnummer AUA2025H00014.


Zaak 3, afgewezen plaatsingsverzoek




3.1. [
Appellant] heeft de minister op 11 mei 2023 verzocht hem te plaatsen in de functie van juridisch medewerker bij de Dienst Technische Inspectie (DTI) dan wel in de functie van beleidsmedewerker bij het KPA. Op 20 mei 2024 is het plaatsingsverzoek van [appellant] bij DTI afgewezen. Hiertegen heeft [appellant] geen bezwaar gemaakt.



3.2.
De Korpschef heeft op 17 juli 2024 het plaatsingsverzoek van [appellant] bij het KPA afgewezen (afgewezen plaatsingsverzoek). Daarbij heeft hij [appellant] meegedeeld dat er geen formatieplaats meer is voor een beleidsmedewerker, dat de aandacht is gericht op het werven van executieve collega’s en dat [appellant] niet beschikt over de vereiste expertise en ervaring voor de functie.



3.3.
Tegen het afgewezen plaatsingsverzoek heeft [appellant] bezwaar gemaakt. Deze zaak betreft het hoger beroepsnummer AUA2025H00015.




4.1.

Wat is het oordeel van het Gerecht in de zaken over algemene geschilpunten: toepassing Protocol en/of de Circulaire?



4.1.1.
Het Gerecht is in aangevallen uitspraak 1 allereerst uitgebreid ingegaan op de meer algemene geschilpunten tussen [appellant] en het Land dan wel de verantwoordelijke ministers Dit betreft de vraag wat de betekenis is van het Protocol dan wel de Circulaire voor de rechtspositie van [appellant].



4.1.2. [
Appellant] heeft zich in diverse gerechtelijke procedures en geschillen, en ook in de hier voorliggende zaken, in de kern op het standpunt gesteld dat het Protocol uit 2002 nog steeds op zijn rechtspositie van toepassing is en dat de gouverneur en de verantwoordelijke ministers hun verplichtingen uit het Protocol tegenover hem niet zijn nakomen. Hij beoogt in deze procedures alsnog zijn recht te halen. De gouverneur is echter van mening dat [appellant] aan het Protocol geen rechten (meer) kan ontlenen. [Appellant] valt volgens de gouverneur onder het toepassingsbereik van de Circulaire, genoemd onder 2.1, die ziet op het beleid van de overheid over de re-integratie van non-actieve ambtenaren met verplicht karakter.



4.1.3.
Het Gerecht heeft in de aangevallen uitspraak 1 de vraag of [appellant] aan het Protocol nog rechten kan ontlenen ontkennend beantwoord. Het Gerecht is van oordeel dat de verplichtingen uit het Protocol voor het Land en de verantwoordelijke minister zijn geëindigd. Het Gerecht hierbij gewezen op artikel 3 en 13 van het Protocol die luiden als volgt:
“Artikel 3
1. Indien een ambtenaar niet in dienst van de overnemer (de op te richten Setar NV) wenst te treden bewerkstelligt de Minister (belast met aangelegenheden van telecommunicatie) dat hem binnen uiterlijk één maand binnen de ambtelijke organisatie van het Land een zo gelijkwaardige functie wordt aangeboden als die, welke hij laatstelijk bij het Telecommunicatiebedrijf bekleedde.
2. Indien aan de ambtenaar binnen de in het vorige lid bedoelde maand geen gelijkwaardige functie kan worden aangeboden bewerkstelligt de Minister dat hem een passende functie wordt aangeboden.
3. Indien geen gelijkwaardige en/of passende functie kan worden aangeboden zal de ambtenaar alsnog binnen bedoelde periode de mogelijkheid worden aangeboden om bij de vacaturebank van de overheid te mogen opteren (kiezen), inclusief een eventuele her-bij- of omscholing.
4. Indien na een aantoonbaar zorgvuldig onderzoek is gebleken dat voor een ambtenaar als bedoeld in de vorige leden van dit artikel geen functie binnen een ambtelijke organisatie van het Land kan worden aangeboden, draagt de Minister er zorg voor dat de ambtenaar uiterlijk binnen één maand na bovenbedoelde periode gebruik kan maken van een der alsdan voor het Land Aruba geldende afvloeiingsregelingen, waarvan de kosten door de overnemer zullen worden gedragen. (…).


Artikel 13

In gevallen waarin dit sociaal statuut niet voorziet, beslist de minister dan wel de overnemer na overleg met de vakbond, die de meerderheid van de werknemers vertegenwoordigt, in ieder geval is afwijking van dit sociaal statuut alleen mogelijk voor de ambtenaar in positieve zin.”



4.1.4.
Het Gerecht heeft overwogen dat de in het Protocol genoemde (her)plaatsingstermijn in artikel 3 al lang is verstreken en dat [appellant] aan het Protocol geen recht heeft kunnen ontlenen op een gelijkwaardige of passende functie. De verantwoordelijke minister had op grond van het Protocol alleen een inspanningsverplichting om [appellant] aan een functie te helpen. Daaraan is voldaan met de plaatsing van [appellant] in een passende functie bij het Gerecht in de periode 2003-2005, zoals onder 1.2 uiteen is gezet. De verplichtingen voor het Land en de verantwoordelijke minister zijn daarmee geëindigd volgens het Gerecht.



4.1.5.
Het Gerecht is verder van oordeel dat de verplichtingen uit de Circulaire op [appellant] van toepassing zijn. [appellant] heeft op grond hiervan onder andere gedurende een jaar recht op begeleiding naar een passende functie. Uit de Circulaire volgt volgens het Gerecht niet dat [appellant] recht heeft op een functie in schaal 12.



4.1.6.
In de aangevallen uitspraken 2 en 3 heeft het Gerecht voor wat betreft de toepasselijkheid van het Protocol en de Circulaire gewezen op zijn oordeel hierover in aangevallen uitspraak 1, onder overweging dat hij voor een ander oordeel geen aanleiding ziet.





4.2.

Wat is het oordeel van het Gerecht over de concrete geschilpunten in de zaken?



Zaak 1, afgewezen bevordering



4.2.1.
Het Gerecht heeft in de aangevallen uitspraak 1 het bezwaar van [appellant] tegen het afgewezen bevorderingsverzoek ongegrond verklaard. Het Gerecht heeft gewezen op de in 1.3 en 1.5 genoemde besluiten van 5 juli 2007 en 26 september 2011. Het Gerecht heeft vastgesteld dat met het afgewezen bevorderingsverzoek van 4 november 2019 opnieuw is beslist op het bevorderingsverzoek van 5 juli 2006. Het Gerecht heeft het bevorderingsverzoek uit 2019 dan ook aangemerkt als een verzoek om terug te komen van de eerder afgewezen bevorderingsverzoeken. De gouverneur heeft geen aanleiding hoeven zien om op de eerdere besluitvorming terug te komen omdat [appellant] geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft gesteld. Over het recht op een waarnemingstoelage stelt het Gerecht vast dat [appellant] in de periode vanaf 2003 geen functie heeft waargenomen. De afwijzing van het verzoek om een persoonlijke toelage heeft het Gerecht in stand gelaten omdat [appellant] tijdens de terbeschikkingstelling bij de minister van OWDO destijds de maximaal mogelijke toelage heeft ontvangen.


Zaak 2, beëindiging re-integratietraject




4.2.2.
Het Gerecht heeft in de aangevallen uitspraak 2 allereerst geoordeeld dat de brief van 7 december 2023 ziet op de tussentijdse beëindiging van de begeleiding in het re-integratietraject van [appellant] als ambtenaar in de overtolligheidspool. Het Gerecht merkt de brief dan ook aan als een beschikking gericht op rechtsgevolg. Over de beëindiging van de begeleiding in het re-integratietraject van [appellant] oordeelt het Gerecht dat de begeleiding van [appellant] redelijkerwijs beëindigd mocht worden. Daarbij heeft het Gerecht overwogen dat van [appellant] verwacht had mogen worden zich in te spannen om voor de aangeboden functies in aanmerking te komen. [appellant] heeft dat nagelaten en is niet bemiddelbaar gebleken zodat actieve begeleiding geen zin heeft.


Zaak 3, afgewezen plaatsingsverzoek




4.2.3.
Het bezwaar tegen de afwijzing van zijn plaatsingsverzoek bij het KPA heeft het Gerecht ongegrond verklaard. Het Gerecht heeft daarbij overwogen dat [appellant] wel heeft gesteld, maar niet onderbouwd dat de afwijzing niet deugdelijk was gemotiveerd.




5.1.

Wat heeft [appellant] aangevoerd in de zaken over de algemene geschilpunten, toepassing Protocol en/of Circulaire?



5.1.1. [
Appellant] voert in alle zaken aan dat het oordeel van het Gerecht over het Protocol niet juist is. Volgens [appellant] zijn de verplichtingen voor de verantwoordelijke minister en het Land op grond van het Protocol niet beëindigd omdat de plaatsing in 2003 in de functie bij het Gerecht geen functie was als bedoeld in het Protocol. Het Gerecht heeft zijn rechten op grond van artikel 3 en 13 van het Protocol niet onderkend. [Appellant] voelt zich zeer onheus behandeld en vindt dat zijn fundamentele rechten zijn geschonden. Hij wacht al meer dan twintig jaar op een plaatsing in een ambtelijke functie met minimaal schaal 12, waarop hij op grond van het Protocol recht heeft. Hij heeft in het verleden verschillende pogingen gedaan om geplaatst te worden in een gelijkwaardige schaal 12-functie zonder positief resultaat. [appellant] verzoekt de Raad de gouverneur op te dragen hem in overeenstemming met het Protocol een gelijkwaardige en passende functie in schaal 12 aan te bieden.



5.1.2.
Omdat [appellant] naar zijn mening valt onder het Protocol maakt hij geen deel uit van de poule van non-actieven op wie de Circulaire van toepassing is. De Circulaire is bovendien van een lagere orde dan het Protocol. Het Protocol kan de Circulaire niet opzij zetten.



5.2.

Wat heeft [appellant] aangevoerd in de zaken over de concrete geschilpunten?



5.2.1. [
Appellant] betwist in zaak 1, de afgewezen bevordering, het oordeel van het Gerecht dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn om terug te komen op de eerder afgewezen bevorderingsverzoeken. Hij stelt zich in de kern op het standpunt dat hij in aanmerking komt voor een bevordering omdat hij aan alle bevorderingsvereisten voldoet.



5.2.2.
Voor wat betreft zaak 2, de beëindiging van het re-integratietraject, en zaak 3, het afgewezen plaatsingsverzoek, herhaalt [appellant] in de kern zijn gronden tegen het oordeel van het Gerecht over de toepasselijkheid van het Protocol voor zijn rechtspositie.




6.1.

Wat is het oordeel van de Raad over de toepasselijkheid van het Protocol en de Circulaire?



6.1.1.
De Raad stelt allereerst met het Gerecht vast dat de plaatsingstermijn genoemd in artikel 3 van het Protocol al ruim 20 jaar is verlopen. Nog los van de vraag welke gevolgen daaraan verbonden moet worden, stelt de Raad verder vast dat in het onder 4.1.2 geciteerde artikel 3 van het Protocol, is vermeld dat de verantwoordelijke minister bewerkstelligt dat betrokkene een gelijkwaardige (lid 1) dan wel passende (lid 2) functie wordt aangeboden. Daarbij is een met name genoemde periode (een maand) genoemd en verder is vermeld dat een betrokkene na afloop van deze periode de mogelijkheid krijgt om (binnen een maand) uit de vacaturebank van de overheid te kiezen (lid 3). Indien dit niet slaagt, dan kan een betrokkene gebruik maken van een afvloeiingsregeling (lid 4). Uit artikel 13 van het Protocol volgt dat de minister een beslissing neemt in die gevallen waarin het Protocol niet voorziet.



6.1.2.
De Raad is, anders dan [appellant] stelt, met het Gerecht van oordeel dat noch uit artikel 3 noch uit artikel 13 van het Protocol kan worden afgeleid dat [appellant] recht heeft op een gelijkwaardige, passende of een vacante functie uit de vacaturebank. Het Gerecht heeft terecht overwogen dat uit het Protocol alleen een inspanningsverplichting voor de verantwoordelijke minister volgt. Deze is immers op grond van het Protocol niet verplicht gesteld [appellant] in een functie te plaatsen, waarvan [appellant] lijkt uit te gaan, maar moet het mogelijk maken dat hem een functie aangeboden wordt. Dat dit niet altijd tot de mogelijkheden behoort blijkt uit de in het Protocol opgenomen alternatieven.



6.1.3.
De Raad volgt [appellant] ook niet in zijn standpunt dat de functie die hij gedurende bijna twee jaar uitoefende bij het Gerecht, van december 2003 tot november 2005, niet als passende functie als bedoeld in artikel 3 van het Protocol kan worden aangemerkt. De ministerraad is destijds akkoord gegaan met de plaatsing van [appellant] in de functie, die in eerste instantie zou worden vervuld voor de duur van een aantal specifieke werkzaamheden. Met wederzijds goedvinden is de plaatsing opgeheven. Het is de Raad niet gebleken dat [appellant] de functie niet had kunnen voortzetten.



6.1.4.
Uit dat wat de Raad hiervoor heeft overwogen volgt dat de Raad met het Gerecht van oordeel is dat het Protocol niet meer van toepassing is op de rechtspositie van [appellant]. Hij kan hieraan geen rechten (meer) ontlenen.



6.1.5.
Gelet op de perioden van non-activiteit van [appellant] en het gegeven dat het Protocol niet (meer) van toepassing is, behoort [appellant] tot de non-actieve ambtenaren op wie de Circulaire van toepassing is. In die zin gelden de rechten en verplichtingen voor [appellant] uit de Circulaire.



6.1.6. [
Appellant] heeft zich nog op het standpunt gesteld dat het Gerecht in de aangevallen uitspraken 2 en 3 voor zijn oordeel over het Protocol niet had mogen verwijzen naar zijn aangevallen uitspraak 1 omdat dezelfde rechter deze zaken heeft beoordeeld en uitspraak heeft gedaan. De Raad merkt daarover op dat het in zeer bijzondere omstandigheden in strijd met het recht op een onafhankelijke en onpartijdige beoordeling als bedoeld in artikel 6 EVRM zou kunnen zijn indien een rechter in een geschil verwijst naar zijn eigen uitspraak, gegeven in een ander geschil tussen dezelfde partijen. In dit geval heeft [appellant] zodanige omstandigheden niet gesteld.





6.2.

Wat is het oordeel van de Raad over de concrete geschilpunten?



Zaak 1, het afgewezen bevorderingsverzoek



6.2.1.
De Raad stelt allereerst vast dat [appellant] zich tegen de aangevallen uitspraak 1 heeft gekeerd voor zover die ziet op het afgewezen bevorderingsverzoek. Tegen de door de minister van Onderwijs afgewezen waarnemings-en persoonlijke toelage heeft [appellant] geen gronden ingediend. De Raad zal zich dan ook alleen een oordeel vormen over de vraag of de gouverneur het bevorderingsverzoek terecht heeft afgewezen.



6.2.2.
De Raad komt met het Gerecht tot het oordeel dat het bevorderingsverzoek van 4 november 2019, gelet op de strekking van dit verzoek en de verwijzingen naar het bevorderingsverzoek uit 2006, moet worden aangemerkt als een herhaald bevorderingsverzoek.



6.2.3.
Anders dan het Gerecht heeft overwogen, en zoals volgt uit 1.3 en 1.5, heeft [appellant] terecht aangevoerd dat hij destijds wel in rechte is opgekomen tegen de in juli 2007 en september 2011 afgewezen bevorderingsverzoeken. Dit heeft echter niet geleid tot een vernietiging van die afwijzingen, zodat deze onherroepelijk zijn geworden. Het Gerecht heeft in dat licht terecht overwogen dat [appellant] nieuwe feiten en omstandigheden moest aanvoeren die aanleiding geven om terug te komen op de hiervoor genoemde besluitvorming.



6.2.4. [
Appellant] wijst voor de nieuwe feiten en omstandigheden op zijn terbeschikkingstelling bij het Bureau van de toenmalige minister van OWDO in de periode van november 2017 - met onderbreking - tot september 2021. Op grond hiervan stelt hij te voldoen aan alle bevorderingsvereisten. De Raad volgt [appellant] hierin niet op grond van het volgende.



6.2.5
Uit artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) in samenhang met artikel 4, tweede lid, van de Bezoldigingsregeling Aruba (BRA) volgt dat een ambtenaar om bevorderd te worden in een functie moet voldoen aan de in bijlage B bij het BRA vermelde bevorderingsvereisten en geschikt en bekwaam moet worden geacht voor die functie. De bevorderingsvereisten bestaan uit een anciënniteitsvereiste (een genoemd aantal jaren in dienst hebben volbracht in de functie van waaruit bevordering wordt verzocht) en het beschikken over een gunstige beoordeling.



6.2.6.
Los van de vraag of de terbeschikkingstelling als een nieuw feit of omstandigheid kan worden aangemerkt, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de gouverneur hierin aanleiding had moeten zien de eerder afwijzende besluitvorming te herzien. Daartoe overweegt de Raad als volgt. [Appellant] voldoet niet aan de hiervoor genoemde bevorderingsvereisten omdat hij vanaf 2003 geen functie heeft uitgeoefend waarmee hij heeft voldaan aan het vereiste van een gunstige beoordeling en het anciënniteitsvereiste. De functie die [appellant] heeft verricht in het kader van de terbeschikkingstelling, betreft geen binnen een dienst uitgeoefende functie en zodat alleen al om die reden van een zodanige functie geen sprake is.



Zaak 2, de voortijdige beëindiging van het re-integratietraject




6.3.1.
De Raad oordeelt ambtshalve dat het Gerecht in de aangevallen uitspraak 2 de brief van 7 mei 2023 terecht als een beschikking heeft aangemerkt. Het rechtsgevolg van deze brief is immers dat de rechten en plichten van [appellant], die volgen uit het re-integratietraject, (voortijdig) worden beëindigd.



6.3.2.
De Raad stelt verder voorop dat [appellant], anders dan de minister in verweer heeft gesteld, nog wel belang heeft bij een oordeel in hoger beroep in deze zaak. Het enkele feit dat het re-integratietraject per 17 februari 2024 formeel is beëindigd, betekent niet automatisch dat procesbelang ontbreekt. Alleen al de hiervoor onder 6.1 door de Raad beantwoorde vraag of het Protocol of de Circulaire op de rechtspositie van [appellant] van toepassing was, levert voldoende procesbelang op.



6.3.3.
Uit de vaststelling dat de Circulaire en niet het Protocol op [appellant] van toepassing is (zie hiervoor onder 6.1.5) volgt dat [appellant] zich had moeten houden aan de verplichtingen uit de Circulaire. Dat betekent dat van hem verwacht had mogen worden dat hij zich zou inspannen om een passende functie te vinden met begeleiding van het DRH. Door de aangeboden passende functies te weigeren en zich niet bemiddelbaar op te stellen voor passende functies heeft [appellant] zich onttrokken aan de verplichtingen uit de Circulaire. Gelet hierop heeft de minister het re-integratietraject van [appellant] (voortijdig) kunnen beëindigen.


Zaak 3, het afgewezen plaatsingsverzoek




6.3.4. [
Appellant] heeft in deze zaak het oordeel van het Gerecht, dat [appellant] niet heeft onderbouwd dat de afwijzing niet is gemotiveerd, niet inhoudelijk bestreden. Hij heeft in hoger beroep alleen het oordeel van het Gerecht in de aangevallen uitspraak 3 over de toepasselijkheid van het Protocol bestreden. Uit het oordeel van de Raad onder 6.1 volgt dat deze grond niet slaagt.





Conclusie


7.1.
De slotsom is dat de hoger beroepen in de zaken AUA2024H00211, AUA2025H00014 en AUA2025H00015 tegen de aangevallen uitspraken niet slagen. Dit betekent dat de aangevallen uitspraken in stand blijven. De Raad zal deze uitspraken dan ook bevestigen.



7.2.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.





Beslissing
De Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken van 1 juli 2024,
nr. AUA202301901 en van 23 december 2024, nrs. AUA202402935 en AUA202400298.

Deze uitspraak is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, voorzitter, en mr. A.H.M. van de Leur en mr. P. Klik, leden, en uitgesproken in het openbaar op 3 december 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.
Link naar deze uitspraak