|
|
|
| ECLI:NL:OGEAC:2025:269 | | | | | Datum uitspraak | : | 27-10-2025 | | Datum gepubliceerd | : | 10-12-2025 | | Instantie | : | Gerecht in eerste aanleg van Curaçao | | Zaaknummers | : | CUR202401385 | | Rechtsgebied | : | Civiel recht | | Indicatie | : | Schadevergoeding na vernietiging en ambtshalve vermindering belastingaanslagen door belastingrechter. Renteverlies. Immateriële schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn in belastingzaak afgewezen. Verwijzing naar HR 19 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:50. Constatering overschrijding redelijke termijn in belastingzaak is aan de belastingrechter. | | Trefwoorden | : | heffingsrente | | | invorderingsrente | | | ozb | | | wettelijke rente | | | | Uitspraak | GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Zaaknummer: CUR202401385
Vonnis van 27 oktober 2025
in de zaak van
[EISER],
wonend in Enschede, Nederland, eiser,gemachtigde: mr. W.J.H. Dingemanse,
tegen
HET LAND CURACAO,
pro se en als lasthebber op eigen naam van de Ontvanger,
te Curaçao,gedaagde,gemachtigde: mr. N.A. Evertsz
Partijen worden hierna [eiser] en het Land genoemd.
1Het procesverloop
1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
het verzoekschrift van 26 januari 2024,
de akte wijziging van eis van 4 november 2024,
de conclusie van antwoord,
de mondelinge behandeling van 5 mei 2025.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op vandaag.
2De feiten
2.1. [
Eiser] is (mede) eigenaar geweest van een tweetal percelen in Villapark […] te Curaçao, te weten […] kavels 13 en 40.
2.2.
Aan [eiser] zijn op 20 en 30 november 2020 door de Inspecteur der Belastingen (hierna: de Inspecteur) aanslagen onroerendezaakbelasting ter zake van de percelen opgelegd voor de jaren 2014 tot en met 2016 naar belastbare waardes van Cg 150.000 onderscheidenlijk Cg 237.000. Daartegen heeft [eiser] op 5 januari 2021 bezwaar gemaakt. Bij uitspraken op bezwaar van 16 en 27 augustus 2021 heeft de Inspecteur de aanslagen gehandhaafd. Daartegen heeft [eiser] op 20 oktober 2021 beroep ingesteld bij het gerecht.
2.3.
Bij uitspraak van 2 mei 2023 van (de belastingrechter van) dit gerecht in zaak nr. CUR202103354 t/m CUR202103358 heeft het gerecht het beroep van [eiser] tegen de aanslagen OZB voor de kavels 13 en 40 van de jaren 2014 tot en met 2016 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslagen OZB voor de kavels 13 en 40 voor de jaren 2014 en 2015 vernietigd, de aanslagen OZB voor de kavels 13 en 40 voor het jaar 2016 verminderd naar aanslagen naar een waarde van respectievelijk Cg 130.000 en Cg 200.000, en de Inspecteur veroordeeld de proceskosten en het betaalde griffierecht aan [eiser] te vergoeden.
Daartoe heeft het gerecht overwogen dat de Inspecteur ter zitting te kennen heeft gegeven dat de aanslagen OZB voor de jaren 2014 en 2015 moeten worden vernietigd, omdat deze aanslagen buiten de termijn zijn opgelegd en dat de aanslagen OZB 2016 conform de bezwaren van [eiser] zullen worden verminderd tot aanslagen naar belastbare waardes van Cg 130.000 (kavel 13) en Cg 200.000 (kavel 40), en dat het gerecht dienovereenkomstig zal beslissen. Ook heeft het gerecht overwogen dat de Inspecteur ter zitting heeft toegezegd te zullen bemiddelen tussen de Ontvanger en [eiser] over de restitutie van te veel betaalde bedragen aan grondbelasting (2012 en 2013) en OZB (2014 t/m 2016).
2.4.
Bij brief van 10 mei 2023 met als onderwerp “Bezwaar Grondbelasting” heeft [eiser] de Inspecteur onder meer het volgende geschreven:
“Op grond van uw toezegging tijdens de mondelinge behandeling en de uitspraak van het Hof stuur ik u hierbij het overzicht van de te veel betaalde bedragen aan grondbelasting.
Kavel 13
Jaar Betaald Aanslag Te veel betaald
2012 f 466,-- f 466,-
2013 f 466,— f 466,-
2014 f 580,— f 580,-
2015 f 580,-- f 580,-
2016 f 580,— f 520,— f 60,—
Te veel betaald kavel 13 f 2152,-
Wettelijke rente vanaf 29-06-2016 f 310,77
Totaal kavel 13
f
2462,77
Kavel 40
Jaar Betaald Aanslag Te veel betaald
2012 f 1183,— f 1183,-
2013 f 1183,— f 1183,-
2014 f 1460,— f 1460,-
2015 f 1460,— f 1460,-
2016 f 1460,— f 800,— f 660,—
Te veel betaald kavel 40 f 5946,--
Wettelijke rente van 11-07-2016 f 858,66
Totaal kavel 40
f
6.804,66
Naast de bovengenoemde bedragen is uw dienst ook veroordeeld tot het betalen van de verletkosten en de griffiekosten resp. f 65,-- en f 50,--.
Zoals ik in mijn beroepschrift als ook tijdens de mondelinge behandeling heb medegedeeld, gaat het om een aanzienlijk bedrag wat ik te veel heb betaald. Al vele malen heb ik bij zowel de Landsontvanger als bij uw dienst hiervan op de hoogte gesteld en verzocht om terugbetaling. Maar ik wordt iedere keer van het kastje naar de muur gestuurd.
Tijdens de mondelinge behandeling wees de Rechter op de mogelijkheid om de landsontvanger middels een civiele procedure tot betaling te dwingen, maar tevens bood zij de u optie aan op te bemiddeling tussen uw dienst en de landsontvanger.
Vooralsnog ga ik uit van uw toezegging in deze. Het totaalbedrag van f 9.382,43 kan gestort worden op mijn bankrekening (…)”
2.5.
Bij e-mailberichten van 28 augustus 2023 en 30 oktober 2023 heeft [eiser] dit verzoek herhaald en aangevuld.
2.6.
Bij e-mailbericht van 13 november 2023 heeft de Inspecteur [eiser] te kennen gegeven dat hem na contact met de Ontvanger is gebleken dat er een tegoed openstaat van Cg 6.111 en dat de Ontvanger heeft toegezegd dit uit te zullen betalen.
2.7.
Op 20 november wordt een bedrag van Cg 5.530 aan [eiser] uitbetaald ter zake restitutie OZB over de jaren 2014 tot en met 2016.
3De vordering en de standpunten van partijen
3.1. [
eiser] vordert na wijziging van eis – samengevat – dat het gerecht het Land veroordeelt tot:
het restitueren van de teveel betaalde grondbelasting 2012 en 2013 van
Cg 3.298;
het betalen van renteverlies van Cg 4.251,45 over de teveel betaalde bedragen grondbelasting (2012 t/m 2013) en OZB (2014 t/m 2016) over de periode 2016 tot december 2023;
het betalen van renteverlies van Cg 19,23 per maand over de periode januari 2024 t/m het moment van betaling;
het vergoeden van kosten voor juridische hulp en bijstand, voorlopig begroot op Cg 2.000;
het vergoeden van geleden immateriële schade van Cg 15.460;
het vergoeden van proceskosten;
dan wel door het gerecht vast te stellen bedragen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van Cg 250 per dag, met een maximum van Cg 25.000.
3.2. [
eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat het Land jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld, als gevolg waarvan hij schade heeft geleden.
3.3.
Het Land heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
4De beoordeling
Restitutie en schadevergoeding ter zake van grondbelasting 2012 en 2013
4.1. [
eiser] grondt de vordering erop dat van de zijde van de Inspecteur bij de behandeling van het beroep van [eiser] tegen de aanslagen OZB voor de kavels 13 en 40 van de jaren 2014 tot en met 2016 is toegezegd te zullen bemiddelen tussen de Ontvanger en [eiser] over de restitutie van te veel betaalde bedragen aan grondbelasting (2012 en 2013). Omdat hij betaald heeft op basis van ten onrechte opgelegde aanslagen, heeft hij voorts schade geleden, bestaande uit renteverlies, aldus [eiser].
4.2.
Het Land voert primair het verweer dat tegen de aanslagen grondbelasting 2012 en 2013 geen rechtsmiddelen zijn aangewend, zodat deze formele rechtskracht hebben verkregen. Deze aanslagen zijn dan ook rechtmatig opgelegd, zodat geen grond bestaat voor restitutie of schadevergoeding, terwijl ook in geval van onrechtmatig opgelegde aanslagen geen wettelijke grondslag bestaat voor vergoeding van renteverlies, aldus het Land. Subsidiair voert het Land ten aanzien van de restitutievordering een verjaringsverweer.
4.3.
Het gerecht overweegt als volgt. Niet is gebleken dat de aan [eiser] opgelegde aanslagen grondbelasting over de jaren 2012 en 2013 door de belastingrechter zijn vernietigd dan wel verminderd. Dat brengt met zich dat in deze procedure van de rechtmatigheid van die aanslagen dient te worden uitgegaan. Er bestaat dan ook geen grond voor schadevergoeding. Ook zijn onder deze omstandigheden de op grond van deze aanslagen betaalde bedragen niet onverschuldigd betaald. De vordering in zoverre komt dan ook voor afwijzing in aanmerking. Overigens overweegt het gerecht dat het door het Land gevoerde verjaringsverweer niet zou slagen. De verjaringstermijn voor een vordering uit onverschuldigde betaling vangt eerst aan op de dag, volgende op die waarop de schuldeiser zowel met het bestaan van zijn vordering als met de persoon van de ontvanger bekend is geworden (3:309 BW). Gelet op het voorgaande, ontstaat de vordering uit onverschuldigde betaling eerst indien vast komt te staan dat [eiser] (gedeeltelijk) op grond van aanslagen heeft betaald die nadien door de belastingrechter zijn vernietigd dan wel verminderd.
Schadevergoeding ter zake van OZB (renteverlies, overige materieel en immaterieel)
Renteverlies
4.4. [
eiser] grondt de vordering erop dat hij als gevolg van de onrechtmatige aanslagen schade heeft geleden, bestaande uit renteverlies over de door hem onverschuldigd betaalde bedragen aan OZB over de jaren 2014 tot en met 2016.
4.5.
Het Land voert primair het verweer dat voor vergoeding van renteverlies de belastingwetgeving geen wettelijke grondslag biedt. Verder voert het Land een verjaringsverweer.
4.6.
Het gerecht overweegt als volgt. Naar vaste jurisprudentie staat met de vernietiging van een beschikking door de bestuursrechter de onrechtmatigheid van die beschikking vast. Met de vernietiging en vermindering van de aanslagen OZB over de jaren 2014 tot en met 2016 door de belastingrechter bij de uitspraak van 2 mei 2023, welke uitspraak onherroepelijk is geworden, staat dus in deze procedure vast dat de aanvankelijk opgelegde aanslagen, op grond waarvan [eiser] heeft betaald, onrechtmatig waren. Voorts is, indien een beschikking wordt vernietigd, in beginsel gegeven dat de onrechtmatigheid daarvan aan de overheid kan worden toegerekend. Het Land heeft niet bestreden dat de onrechtmatige aanslagen aan hem kunnen worden toegerekend, zodat ook dit in rechte vast staat.
4.7.
Het Land stelt op zichzelf terecht dat ten aanzien van de door [eiser] opgevoerde schadepost van renteverlies geen specifieke wettelijke regels gelden, zoals vergoeding van invorderingsrente of heffingsrente. Anders dan het Land betoogt, brengt dit evenwel niet met zich dat voor vergoeding van renteverlies daarom geen grondslag bestaat, maar dat de algemeen civielrechtelijke regeling omtrent het verschuldigd zijn van schadevergoeding van toepassing is. Volgens de algemeen civielrechtelijke regeling, neergelegd in artikel 6:119 lid 1 BW, bestaat schadevergoeding die verschuldigd is wegens vertraging in de voldoening van een geldsom – zoals hier het geval is – in de wettelijke rente van die som verschuldigd over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. Vast staat dat [eiser] de aanslagen OZB over de jaren 2014 tot en met 2016 heeft betaald en dat deze aanslagen nadien door de belastingrechter zijn vernietigd dan wel verminderd. Dat brengt met zich dat [eiser] bedragen onverschuldigd heeft betaald. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat de betalingen hebben plaatsgevonden op 11 juli 2016. Na de uitspraak van de belastingrechter van 2 mei 2023 heeft [eiser] het Land diverse malen gemaand het teveel betaalde te restitueren (zie hiervoor onder 2.4. en 2.5.). Volgens vaste rechtspraak is een verzoek om schadevergoeding wegens renteverlies toewijsbaar vanaf het moment dat een onrechtmatig gebleken beschikking schade tot gevolg heeft. Met het voorgaande is de grondslag gegeven voor de vordering tot vergoeding van schade bestaande uit renteverlies over de uit hoofde van de onrechtmatig geachte aanslagen betaalde bedragen.
4.8.
Ten aanzien van het door het Land opgeworpen verjaringsverweer overweegt het gerecht als volgt. De verjaring van een vordering tot vergoeding van schade vangt aan op de dag volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als de daarvoor aansprakelijk persoon bekend is geworden (3:310 BW). Ook van schade in de vorm van renteverlies is eerst sprake, indien vast komt te staan dat de aanslagen, op grond waarvan [eiser] heeft betaald, onrechtmatig zijn. Anders dan het Land stelt, is de verjaringstermijn dan ook niet aangevangen ten tijde van de betaling, maar met het onherroepelijk worden van de uitspraak van de belastingrechter van 2 mei 2023. De verjaringstermijn van vijf jaar was dan ook nog niet verstreken, zodat het verjaringsverweer reeds om deze reden niet slaagt.
4.9.
Dit alles leidt het gerecht tot de slotsom dat het Land gehouden is tot betaling van schadevergoeding aan [eiser], bestaande uit renteverlies over het door [eiser] teveel betaalde bedrag aan OZB over de jaren 2014 tot en met 2016, met ingang van 11 juli 2016, totdat dit bedrag volledig aan [eiser] is gerestitueerd.
Overige materiele schade
4.10.
De door [eiser] gevorderde vergoeding van overige materiële schadeposten, bestaande uit kosten voor juridische hulp en bijstand, is begrepen in de toe te kennen proceskostenvergoeding, nu deze naar [eiser] stelt alle te maken hebben met het – op afstand – voeren van deze procedure. [eiser] is in deze procedure bijgestaan door een advocaat, derhalve een beroepsmatig optredende gemachtigde. Voor zover de gevorderde bedragen uitgaan boven de toe te wijzen proceskosten, zullen deze worden afgewezen.
Immateriële schade
4.11.
Het gerecht begrijpt de vordering van [eiser] tot vergoeding van immateriële schade als te zijn gegrond op de overschrijding van de redelijke termijn in de belastingzaak, als gevolg waarvan hij spanning en frustratie heeft geleden. [eiser] verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252 en stelt dat de hele procedure met de Inspecteur en de Ontvanger veel te lang heeft geduurd.
4.12.
In de uitspraak van 19 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:50 heeft de Hoge Raad ter zake het volgende overwogen: “De wet- en regelgeving in Curaçao voorziet niet in de bevoegdheid van de belastingrechter tot het toekennen van een schadevergoeding. (…) Het Gemeenschappelijk Hof heeft de bevoegdheid om, al of niet op verzoek van de belanghebbende, te beoordelen of en in hoeverre de redelijke termijn van berechting is overschreden, een en ander met inachtneming van de algemene uitgangspunten en regels die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. Bij constatering dat de redelijke termijn is overschreden, zal het Gemeenschappelijk Hof echter moeten volstaan met die constatering. Alleen de burgerlijke rechter is bevoegd om de belanghebbende in verband hiermee een schadevergoeding toe te kennen.”
4.13.
Aldus is het aan de belastingrechter om, met inachtneming van de algemene uitgangspunten en regels die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, te beoordelen of en in hoeverre de redelijke termijn van berechting is overschreden. Aan de burgerlijke rechter komt vervolgens de bevoegdheid toe om, ingeval de belastingrechter heeft geconstateerd dat de redelijke termijn is overschreden, in verband daarmee aan de belanghebbende een schadevergoeding toe te kennen (vergelijk ook de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 15 februari 2024, ECLI:NL:OGEAC:2024:17).
4.14.
In dit geval is niet gebleken dat de belastingrechter enige overschrijding van de redelijke termijn van berechting heeft geconstateerd. Reeds daarom bestaat er geen grond voor toekenning van een schadevergoeding aan [eiser] in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
Dwangsom
4.15.
Omdat sprake is van een veroordeling tot betaling van een geldsom, kan op grond van artikel 611a, lid 1, Rv geen dwangsom worden opgelegd. De vordering in zoverre wordt dan ook afgewezen.
Proceskosten
4.16.
Omdat het Land overwegend in het ongelijk wordt gesteld, wordt het Land veroordeeld in de proceskosten. De kosten van [eiser] worden tot aan deze uitspraak begroot op Cg 750 aan griffierecht, Cg 338 aan oproepingskosten en Cg 500 (2 punten in tarief 2) aan gemachtigdensalaris.
4.17.
De gevorderde wettelijke rente en de nakosten worden toegewezen zoals hierna onder de beslissing vermeld.
4.18.
De veroordelingen in deze uitspraak gaan meteen in en kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van de partijen deze beslissing voorlegt aan het Hof.
5De beslissing
Het gerecht:
5.1.
veroordeelt het Land tot betaling aan [eiser] van de wettelijke rente over het door [eiser] teveel betaalde bedrag aan OZB over de jaren 2014 tot en met 2016, met ingang van 11 juli 2016 totdat de dag waarop dat bedrag volledig aan [eiser] is gerestitueerd;
5.2.
veroordeelt het Land in de proceskosten van [eiser] van Cg 1.588, te vermeerderen met Cg 250 aan nakosten zonder betekening, verhoogd met Cg 150 in geval van betekening;
5.3.
bepaalt dat de proceskosten moeten worden betaald binnen veertien dagen en dat die kosten worden verhoogd met de wettelijke rente als niet op tijd wordt betaald;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, en in het openbaar uitgesproken. | Link naar deze uitspraak
|
| | |
|
|