Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBZWB:2025:8568 
 
Datum uitspraak:05-12-2025
Datum gepubliceerd:11-12-2025
Instantie:Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Zaaknummers:24/5855 ZW en 24/5856 WW
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Benadelingshandeling ZW. Terugvordering WW.
Trefwoorden:loonbelasting
uitkering
vaststellingsovereenkomst
 
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummers: BRE 24/5855 ZW en BRE 24/5856 WW
uitspraak van de meervoudige kamer van 5 december 2025 in de zaken tussen



[eiseres] B.V., eiseres, in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [betrokkene], uit [plaats] , betrokkene,
(gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen),

en


de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder.


Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de beroepen van eiseres tegen het besluit van het UWV om aan betrokkene een maatregel op te leggen door geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) uit te betalen en tegen het besluit van het UWV om een aan betrokkene op grond van de Werkloosheidswet (WW) verstrekte uitkering terug te vorderen. Eiseres is het met deze besluiten niet eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de beroepen van eiseres kunnen slagen.


1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV terecht een maatregel heeft opgelegd en terecht tot terugvordering is overgegaan. Eiseres krijgt dus geen gelijk en de beroepen zijn ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.




Feiten en procesverloop


ZW


2. Betrokkene was sinds 18 juli 2022 werkzaam als interieurverzorgster bij [werkgever] B.V. Betrokkene is op 28 november 2022 uitgevallen voor dit werk.


2.1.
Op 14 januari 2023 heeft betrokkene een vaststellingsovereenkomst getekend, waardoor haar dienstverband is beëindigd per 1 februari 2023.



2.2.
In februari 2023 heeft betrokkene een ZW-uitkering aangevraagd bij het UWV.



2.3.
Naar aanleiding van de ziekmelding heeft een verzekeringsarts van het UWV (verzekeringsarts) onderzoek verricht naar de (on)geschiktheid van betrokkene voor haar arbeid als gevolg van ziekte of gebrek en bezien of er sprake is van verwijtbare ontslagname. De conclusie van de verzekeringsarts luidt dat betrokkene per 28 november 2022 ongeschikt is voor haar eigen werk alsmede dat, kort samengevat, er geen medische reden voor ontslagname was en betrokkene in staat was om de gevolgen van haar handelen te overzien.



2.4.
Met een tweetal besluiten van 12 juni 2023 heeft het UWV aan betrokkene een ZW-uitkering toegekend per 1 februari 2023 en tegelijkertijd (primair besluit I) een maatregel opgelegd, inhoudende weigering van de uitbetaling van de ZW-uitkering, wegens het plegen van een benadelingshandeling.



2.5.
Tegen primair besluit I heeft betrokkene bezwaar gemaakt.



2.6.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het UWV (verzekeringsarts b&b) heeft gerapporteerd dat er geen aanleiding is om af te wijken van het standpunt van de verzekeringsarts.



2.7.
Met het bestreden besluit van 7 juni 2024 heeft het UWV het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.


WW




2.8.
Betrokkene heeft op 28 februari 2023 een WW-uitkering aangevraagd bij het UWV.



2.9.
Met een besluit van 14 maart 2023 heeft het UWV aan betrokkene per 1 maart 2023 een WW-uitkering toegekend. Met een besluit van 15 juni 2023 heeft het UWV het besluit van 14 maart 2023 ingetrokken. Daarbij is bepaald dat betrokkene geen recht heeft op een WW-uitkering omdat zij heeft aangegeven ziek te zijn en hierdoor niet beschikbaar te zijn voor werk.



2.10.
Met het besluit van 16 juni 2023 (primair besluit II) heeft het UWV bepaald dat betrokkene de over de periode van 1 maart 2023 tot en met 21 april 2023 ontvangen WW-uitkering moet terugbetalen. Het gaat om een brutobedrag van € 2.147,01 aan ontvangen uitkering en een brutobedrag van € 171,76 aan ontvangen vakantiegeld.



2.11.
Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen primair besluit II.



2.12.
Met het bestreden besluit van 7 juni 2024 heeft het UWV het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.


Beroepsfase




2.13.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten van 7 juni 2024.



2.14.
Het UWV heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.



2.15.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 november 2025 gelijktijdig op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en [naam] namens het UWV.




Beoordeling door de rechtbank


ZW


3. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is er sprake van een benadelingshandeling in de zin van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW in situaties waarin een werknemer zijn recht op loon prijsgeeft op een moment dat het arbeidsongeschiktheidsrisico al is ingetreden. Hiermee is immers een einde gekomen aan de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever ter vervanging waarvan nu ziekengeld wordt gevraagd. Een werknemer doet dan onnodig een beroep op de ZW.


3.1.
De rechtbank is van oordeel dat betrokkene haar aanspraken op loon heeft prijsgegeven door een vaststellingsovereenkomst te ondertekenen terwijl zij ziek was. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft betwist dat betrokkene een benadelingshandeling heeft gepleegd.



3.2.
Het betreft hier een handelen dat moet worden gekwalificeerd als het schenden van een verplichting van de vierde categorie als bedoeld in artikel 7, aanhef en onder a, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten. Daarbij past, gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van dat besluit, een blijvende gehele weigering van de uitkering, tenzij het niet nakomen van de verplichting de belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten.



3.3.
Eiseres stelt dat de benadelingshandeling niet (volledig) aan betrokkene te verwijten is.



3.4.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval wordt vastgesteld of aan de voortzetting van de dienstbetrekking zodanige bezwaren zijn verbonden, dat die voortzetting redelijkerwijs van de zieke werknemer niet kan worden gevergd. Ook kan het zo zijn dat iemand in een dusdanig ernstige psychische toestand verkeerde dat de beëindiging van het dienstverband hem niet is aan te rekenen.



3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b in hun rapportages navolgbaar gerapporteerd dat er in het geval van betrokkene geen sprake is van verminderde ernst of verwijtbaarheid, omdat er voor haar geen medische noodzaak was om ontslag te nemen tijdens ziekte en haar psychische toestand ten tijde van het ontslag niet dusdanig was dat het ontslag haar niet aan te rekenen valt. In wat eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het betrokkene niet verweten kan worden dat zij de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend. Eiseres heeft nagelaten om haar stelling dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid nader te onderbouwen met informatie van een psycholoog, psychiater of een andere specialist.



3.6.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het UWV de uitbetaling van de ZW-uitkering terecht heeft geweigerd omdat betrokkene een benadelingshandeling heeft gepleegd en dit haar te verwijten valt.


WW


4. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen het besluit van 15 juni 2023 waarbij is bepaald dat betrokkene geen recht heeft op een WW-uitkering. Dit betekent dat het besluit van 15 juni 2023 in rechte vaststaat. In geschil is dan ook alleen of het UWV terecht een bedrag aan ten onrechte aan betrokkene verstrekte WW-uitkering heeft teruggevorderd.



4.1.
Eiseres meent dat van terugvordering dient te worden afgezien wegens dringende redenen. Voor betrokkene was het redelijkerwijs niet duidelijk dat zij geen recht had op een WW-uitkering. Zij staat onder bewind, is een impulsief persoon en niet in staat om dingen te overzien. Als gevolg van de terugvordering heeft betrokkene een periode geen inkomen ontvangen, waardoor de (toenmalige) bewindvoerder haar geen leefgeld kon uitkeren. Ter zitting is hieraan toegevoegd dat betrokkene in die periode mishandeld werd door haar inmiddels ex-partner.



4.2.
De rechtbank overweegt dat de CRvB het begrip dringende reden voortaan als een open norm ziet waarbinnen het UWV, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Daarbij moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan.



4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV het belang van terugvordering in dit geval zwaarder mogen laten wegen dan het belang van betrokkene om niet met de gevolgen van de terugbetaling te worden geconfronteerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beroep van eiseres op dringende redenen niet kan slagen. Niet is gebleken dat de gestelde terugval in inkomen is veroorzaakt door de terugvordering; die is immers het gevolg van het besluit om de ZW-uitkering niet uit te betalen en het stopzetten van de uitbetaling van de WW-uitkering. De overige aangevoerde omstandigheden, waaronder de stelling dat betrokkene niet in staat is om dingen te overzien, heeft eiseres niet nader onderbouwd met objectiveerbare gegevens. Bij gebreke hiervan kan niet worden vastgesteld dat de terugvordering ontoelaatbare of onevenredige gevolgen heeft voor betrokkene.



4.4.
Evenmin is de rechtbank van oordeel dat het eigen aandeel van het UWV dusdanig is dat van terugvordering moet worden afgezien of dat het terugvorderingsbedrag moet worden gematigd. Ter zitting is namens het UWV toegelicht dat aan betrokkene een WW-uitkering is toegekend omdat zij telefonisch had aangegeven beschikbaar te zijn voor werk. Toen het UWV op een later moment een signaal ontving dat betrokkene ziek was, is direct het recht op een WW-uitkering stopgezet. De terugvordering is dan ook niet ontstaan of opgelopen door toedoen van het UWV.



4.5.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het UWV zich terecht op het standpunt stelt dat niet is gebleken van dringende redenen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering moet worden afgezien.



4.6.
Ook de subsidiaire grond van eiseres dat het nettobedrag had moeten worden teruggevorderd slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak vindt terugvordering plaats in de vorm van bruto teveel betaalde bedragen als de terugvordering betrekking heeft op een tijdvak dat inmiddels in fiscale zin is afgesloten. Dit is anders als de terugbetaling plaatsvindt binnen hetzelfde lopende boekjaar als waarin de onverschuldigde betaling plaatsvond. In dat geval behoeven de loonbelasting en de premies volksverzekeringen niet terugbetaald te worden. Vaststaat dat betrokkene tot op heden nog niet heeft terugbetaald, terwijl de terugvordering ziet op het jaar 2023.




Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.




Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.


Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, voorzitter, en mr. J.E.C. Vriends en mr. M. Snoeks, leden, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 5 december 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.













griffier


voorzitter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.




Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving


Ziektewet (ZW)


In artikel 45, eerste lid aanhef en onder j, van de ZW is bepaald dat het UWV het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend weigert indien de verzekerde door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het sectorfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid benadeelt of zou kunnen benadelen. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging kan worden verweten. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Op grond van het vierde lid van dit artikel kan het UWV afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Blijkens het zesde lid worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Die nadere regels zijn vastgelegd in het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten (Maatregelenbesluit). Op grond van artikel 7, aanhef en onder a, van het Maatregelenbesluit valt de plicht om de uitkeringsfondsen niet te benadelen onder de verplichtingen uit de vierde categorie. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Maatregelenbesluit wordt bij het niet nakomen van verplichtingen uit de vierde categorie de maatregel vastgesteld op een blijvend gehele weigering van de uitkering, tenzij het niet nakomen van de verplichting de belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten.


Werkloosheidswet (WW)


Op grond van artikel 36, eerste lid, van de WW wordt de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a of 27 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het UWV teruggevorderd.
Op grond van het zesde lid kan het UWV indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.


Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:162.


Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 april 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT5220.


Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4304.


Zie de uitspraak van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.


Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2087.
Link naar deze uitspraak