|
|
|
| ECLI:NL:RBLIM:2025:11831 | | | | | Datum uitspraak | : | 16-04-2025 | | Datum gepubliceerd | : | 11-12-2025 | | Instantie | : | Rechtbank Limburg | | Zaaknummers | : | C/03/338495 / HA ZA 25-55 | | Rechtsgebied | : | Civiel recht | | Indicatie | : | Civiel recht. Vonnis in incident. Opwerpen exceptie van onbevoegdheid. Incident afgewezen. | | Trefwoorden | : | burgerlijk wetboek | | | | Uitspraak | vonnis
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/338495 / HA ZA 25-55
Vonnis in incident van 16 april 2025
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TIMCHA B.V.,
gevestigd te Heerlen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CHATIM B.V.,
gevestigd te Heerlen,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. R.J.M.C. Rosbeek,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. M. van Sintmaartensdijk.
Partijen zullen hierna Timcha c.s. en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] genoemd worden.
1Het procesverloop
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding met producties 1 t/m 27,
de conclusie van antwoord tevens houdende exceptie van onbevoegdheid met producties 1 t/m 7,
de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2Het geschil
2.1.
Timcha c.s. vordert in de hoofdzaak betaling van € 138.392,80 ter voldoening van vorderingen van de – in staat van faillissement verklaarde – vennootschap Stalumex B.V. (hierna: Stalumex) jegens [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] , op welke vorderingen Timcha c.s. stelt pandrecht te hebben verkregen.
2.2.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] vordert in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart (artikel 1022 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Zij beroept zich daarbij op het arbitragebeding in artikel 11.3 van haar algemene voorwaarden, die volgens [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] van toepassing zijn op de overeenkomst tussen haar en Stalumex. Ook verwijst zij naar het bepaalde in artikel 6:145 Burgerlijk Wetboek (BW).
2.3.
Timcha c.s. voert verweer. Zij stelt (onder meer) onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7391 (Provinsje Fryslân/Terpstra), dat artikel 1022 Rv alleen van toepassing is als een arbitragebeding tussen de procederende partijen geldt. Dat is hier niet het geval. Evenmin is Timcha c.s. rechtsopvolger van Stalumex zodat het arbitragebeding hier niet geldt.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3De beoordeling in het incident
3.1.
In de regel worden slechts de contractspartijen bij de overeenkomst tot arbitrage aan deze overeenkomst tot arbitrage gebonden (vgl. HR 20 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4523 (ASB Grünland en ASB Greenworld/Sagro). Verder zijn deze contractspartijen in beginsel uitsluitend tegenover elkaar aan de overeenkomst tot arbitrage gebonden. Uitgangspunt is immers dat overeenkomsten slechts van kracht zijn tussen partijen en dus geen rechtsgevolgen hebben ten gunste en/of ten nadele van derden. Een beroep op onbevoegdheid op grond van artikel 1022 Rv kan daarom in de regel slechts opgaan indien het wordt gedaan ter zake van een overeenkomst tot arbitrage die door de procespartijen en/of hun rechtsvoorganger(s) is gesloten.
3.2.
Uit het in rechtsoverweging 2.3 genoemde arrest volgt – in lijn met het onder 3.1. vermelde - dat in relatie tot een pandhouder geen beroep kan worden gedaan op een arbitragebeding. De Hoge Raad overweegt (zie rechtsoverweging 3.4.2) dat de bepaling van (thans) artikel 1022 Rv alleen ziet op het geval dat tussen de procederende partijen een arbitraal beding van toepassing is. Timcha c.s. pogen als gesteld pandhouders een door Stalumex verpande vordering op [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] uit te winnen. Het door [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] ingeroepen arbitraal beding maakt echter geen deel uit van een overeenkomst waarbij Timcha c.s. partij is of waarop zij als rechtsopvolgers een beroep kunnen doen. Zodoende kan evenmin het bepaalde in artikel 6:145 BW gebondenheid van Timcha c.s. aan het arbitragebeding met zich brengen.
3.3.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] kan zich dus niet op grond van artikel 1022 Rv jegens Timcha c.s. beroepen op het volgens haar met Stalumex overeengekomen arbitraal beding. De conclusie is dat de incidentele vordering zal worden afgewezen.
3.4.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
4De beslissing
De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van Timcha c.s. tot op heden begroot op € 614,00,
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 30 april 2025 voor opgave verhinderdata partijen over de maanden mei tot en met november 2025.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op
16 april 2025.
type: RJ
coll: | Link naar deze uitspraak
|
| | |
|
|