Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBGEL:2025:10579 
 
Datum uitspraak:09-12-2025
Datum gepubliceerd:12-12-2025
Instantie:Rechtbank Gelderland
Zaaknummers:ARN 24/8956
Rechtsgebied:Omgevingsrecht
Indicatie:De rechtbank heeft het beroep tegen de weigering van het college om een omgevingsvergunning te verlenen voor de omgevingsplanactiviteit ‘vellen van houtopstand’, oftewel een kapvergunning voor een boom, ongegrond verklaard. Het college heeft de reden van de verzochte kap (hinder in de vorm van schaduwwerking en bladval, en belemmerend voor de ontwikkeling van een buitenplaats) zorgvuldig afgewogen tegen het belang van het behoud van de boom, aan de hand van de in artikel 4 van de Bomenverordening opgenomen waarden. Verder oordeelt de rechtbank dat toepassing van dit artikel niet in strijd is met artikel 5:42 van het BW, omdat niet is gebleken dat eiseres op grond van het eerste lid van laatstgenoemd artikel heeft gevorderd de boom te verwijderen. Het gebrek in de zin van artikel 7:13, zesde lid van de Awb, omdat het college in eerste instantie geen schriftelijk verslag heeft opgemaakt van de hoorzitting in de bezwaarfase, passeert de rechtbank op de grondslag van artikel 6:22 van de Awb.
Trefwoorden:agrarisch
burgerlijk wetboek
omgevingsvergunning
perceel
 
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/8956


uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen



[eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. R.N. van der Velde),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tiel

(gemachtigden: mr. J. Uijlenbroek en J.D. Pirau).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit ‘vellen van houtopstand’, oftewel een kapvergunning. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de vergunning op terechte gronden heeft geweigerd. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2. Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt onder 3 en verder, waarbij achtereenvolgens zal worden ingegaan op de totstandkoming van het bestreden besluit, het toetsingskader en de beroepsgronden. Daarna volgt de conclusie van de rechtbank en de gevolgen daarvan (onder 9).
1.3. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Eiseres heeft op 9 februari 2024 een aanvraag ingediend voor een kapvergunning. Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 25 maart 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 30 oktober 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Partijen hebben geprobeerd om in onderling overleg tot een oplossing te komen, maar dat is niet gelukt.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres de heer [persoon A] (ontwikkelingsmanager), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank


Totstandkoming besluit

3. Eiseres ontwikkelt een buitenplaats ter grootte van 6-7 hectare op een voormalig agrarisch terrein, onder de naam Buitenplaats [naam buitenplaats] (hierna: de buitenplaats). Hierop worden in totaal acht woningen gebouwd. Voor de buitenplaats is een landschapsinrichtingsplan gemaakt, dat door de toekomstige bewoners moet worden nageleefd en in stand gehouden. De koper van een van de percelen aan de zuidzijde, bouwperceel [perceel], heeft de aankoop van de woning afhankelijk gesteld van het kappen van een Canadapopulier (hierna: de populier) die zich nabij de grens van dat perceel bevindt. Hij vreest namelijk overlast van de boom in de vorm van afname van zonlicht en bladresten in de tuin. Eiseres heeft daarom op 9 februari 2024 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de kap van een populier nabij [naam buitenplaats] [perceel].
3.1. Met toepassing van de reguliere voorbereidingsprocedure heeft het college in het primaire besluit van 21 maart 2024 (verzonden op 25 maart 2024) de aanvraag van eiseres geweigerd. Daarbij heeft het college overwogen dat het belang van de koper van bouwperceel [naam buitenplaats] [perceel] bij de kap van de boom, namelijk het voorkomen van overlast, niet opweegt tegen de waarden van het behoud van de boom. Daarbij gaat het vooral om natuurwaarden, milieuwaarden en de waarden van de boom voor het stadsschoon.
3.2. Eiseres is hiertegen in bezwaar gekomen op 2 mei 2024. Na de hoorzitting op 9 juli 2024 heeft het college in navolging van het advies van de commissie bezwaarschriften in het besluit van 30 oktober 2024 het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard, de motivering van het primaire besluit gewijzigd en een proceskostenvergoeding toegekend. Verder is het primaire besluit tot weigering van de vergunning met aanvulling van de belangenafweging en motivering in stand gelaten. Eiseres is het hier niet mee eens zodat in deze beroepsprocedure de vraag centraal staat of het college de aanvraag om een kapvergunning heeft kunnen weigeren.

Toetsingskader

4. Op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 22.8 van de Omgevingswet en artikel 2 van de ‘Bomenverordening Tiel 2014’ (hierna: Bomenverordening) is een omgevingsvergunning vereist voor het vellen van houtopstanden. Het toetsingskader voor een vergunning voor het vellen van houtopstanden is opgenomen in artikel 4 van de Bomenverordening.
4.1. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Bomenverordening kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat een vergunning voor het vellen van een boom wordt geweigerd, als het belang van verlening niet opweegt tegen één of meer van de volgende waarden van behoud van de boom:


natuurwaarden;


milieuwaarden;


landschappelijke waarden;


cultuurhistorische waarden;


waarden van stads- en dorpsschoon;


waarden voor recreatie en leefbaarheid.


4.2. Uit deze bepaling volgt dat het college eerst de waarden van de boom moet bepalen. Het college heeft daarbij beoordelingsruimte. Vervolgens moet het college een belangenafweging maken om te kunnen beoordelen of een vergunning voor het vellen van een boom wel of niet wordt verleend. Die afweging is aan het college. Het college moet de omgevingsvergunning weigeren als de belangen van verlening van die vergunning niet opwegen tegen een of meer van de hiervoor genoemde waarden van behoud van de boom.
4.3. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het bestuursorgaan van de hem toekomende beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt, in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of het college redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen. De bestuursrechter gaat verder niet na of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen en of hij eenzelfde invulling zou hebben gegeven aan de beleidsruimte en tot een zelfde uitkomst van de belangenafweging zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.

Er is geen verslag gemaakt van de hoorzitting

5. Eiseres betoogt in haar procespositie te zijn geschaad. In eerste instantie omdat het college had verzuimd om een schriftelijk verslag te maken van de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie. In tweede instantie omdat het alsnog door het college opgemaakte verslag zodanig laat in de procedure is gebracht, dat eiseres onvoldoende tijd heeft gehad om hier inhoudelijk op te reageren.
5.1. Artikel 7:13, zesde lid, van de Awb bepaalt dat het advies van de commissie schriftelijk wordt uitgebracht en een verslag van het horen bevat.
5.2. Op grond van artikel 6:22 van de Awb kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een vormvoorschrift, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist, in stand worden gelaten indien blijkt dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
5.3. Het staat vast dat het college in eerste instantie geen schriftelijke verslag heeft opgemaakt van de hoorzitting in de bezwaarfase. In zoverre is sprake van een gebrek. Het college heeft op 22 augustus 2025 alsnog een schriftelijk verslag opgesteld en dat tegelijk met het verweerschrift in de procedure gebracht. Dit schriftelijke verslag is tijdig voor de zitting bij de rechtbank binnengekomen en diezelfde dag doorgestuurd naar de gemachtigde van eiseres. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding om te concluderen dat eiseres onvoldoende tijd resteerde om de inhoud van het verslag tot zich te nemen om er inhoudelijk (op zitting) op te kunnen reageren. Zonder nadere toelichting van eiseres, en die ontbreekt, is daarom niet begrijpelijk waarom eiseres de toezending van het verslag als te kort dag heeft ervaren. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres door deze handelwijze van het college dus niet in haar procespositie benadeeld. De beroepsgrond slaagt, maar de rechtbank passeert het gebrek.

Belangenafweging

6. Eiseres betoogt dat het college de belangenafweging (zie onder 4.1 en 4.2) ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd in haar nadeel heeft laten uitvallen. Eiseres voert daartoe aan dat het college de belangenafweging (meer) in de context van de ontwikkeling van de buitenplaats had moeten maken. De toekomstige bewoners van één van die bouwlocaties hebben als voorwaarde voor de koop gesteld dat de populier gekapt zal moeten worden wegens sterke overlast van de boom voor de kavel die zij beogen. Die overlast bestaat met name uit afname van zonlicht in de toekomstige tuin en de overlast als gevolg van bladresten van de boom. Gelet op de grotere ontwikkeling die plaatsvindt (door het ontwikkelen van een buitenplaats wordt er veel groen toegevoegd) is dat verzoek niet onredelijk, zo betoogt nog steeds eiseres. Het voorheen agrarische gebied wordt nu in overleg met de gemeente herontwikkeld in landschapsstijl. Het kappen van de populier maakt daar onderdeel van uit. De boom heeft verder weinig waarde, omdat die niet door de gemeente in beleidsstukken als bijzondere boom is aangemerkt of op een andere wijze wordt beschermd. De verwijzing naar het Landschapsbeleidsplan gaat niet op. Het college heeft niet aangetoond dat de betreffende populier op de tekening in het Landschapsbeleidsplan ook is aangewezen als een landschapselement, of dat de populier op enige andere wijze als waardevol is aangemerkt, waardoor bescherming daarvan nodig is. Volgens eiseres dicht het college een te hoge natuur- en milieuwaarde toe aan de populier en wordt onterecht veel waarde toegekend aan de solitaire standplaats van de boom. Van de solitaire standplaats is vanwege de nieuw aangeplante bomen niets meer over. Door de ontwikkeling van de buitenplaats onderscheidt de boom zich ook niet meer door de toegevoegde natuur- en milieuwaarden. De waarden die volgens het college zijn gemoeid bij het behoud van de boom wegen dus onterecht zwaarder dan de belangen bij de ontwikkeling van de buitenplaats en het belang van bewoners bij het verwijderen van de boom. Ter onderbouwing van haar betoog heeft eiseres een boombeoordeling door landschapsarchitect A. Beerendonk van 21 mei 2024 overgelegd.
6.1. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond van eiseres niet slaagt. Uit de Bomenverordening blijkt dat de reden van de kap wordt afgewogen tegen het belang van het behoud van de boom. Voor deze beoordeling wordt een standaard beoordelingsformulier ingevuld dat het college bij het verweer in de bezwaarfase heeft overgelegd. Uit het formulier blijkt dat het belang van het behoud van de populier op 55 punten scoort en het belang van het verwijderen van de boom 35 punten. Ook wordt een formulier ingevuld om de mate van overlast te bepalen. Dit formulier heeft het college ook bij het verweer in de bezwaarfase overgelegd. Hieruit blijkt dat de vergunning door het college wordt geweigerd op de gronden ‘natuurwaarden’, ‘waarden van stads- en dorpsschoon’, en ‘milieuwaarden’. In het primaire besluit heeft het college verder gesteld dat de boom als beeldbepalend is aangemerkt. Daarbij heeft het college overwogen dat de boom door de standplaats en de vorm een belangrijke bijdrage levert aan het stadsschoon. Bovendien staat de boom vrij in het veld, is hij van aanzienlijke omvang en is daardoor een belangrijk herkenningspunt. In de beslissing op bezwaar heeft het college aanvullend nog gewezen op de volgende punten die bijdragen aan de (landschappelijke) waarde van de boom:


de boom staat solitair en heeft een ruime stamomtrek;


de boom is volledig zichtbaar vanaf de openbare weg;


de boom vertoont samenhang met de inrichting van de omgeving;


de boom bepaalt ter plaatse het stadsgezicht;


Aanvullend heeft het college nog opgemerkt dat op grond van het Landschapsbeleidsplan en het Groenstructuurplan, een markante, solitaire boom als een karakteristiek landschapselement wordt beschouwd, dat vooral benut en niet verstoord moet worden.
6.2. De rechtbank oordeelt dat het college de landschappelijke waarde van de boom en de waarde voor het stadsschoon aan de weigering van de vergunning ten grondslag heeft kunnen leggen. De opmerking van eiseres dat ook zonder het verlenen van de omgevingsvergunning het plaatselijk stadsgezicht door de inrichting van de buitenplaats en de aanleg van het bos aldaar, drastisch zal veranderen, maakt die conclusie niet anders. Daarvoor is van belang dat de geplande aanplant van 70 bomen op het terrein in eerste instantie een open karakter zal hebben. Er zal tijd overheen gaan voordat de beplanting een zodanige hoogte en (samenhangende) omvang heeft dat de populier aan het zicht wordt onttrokken en het beeldbepalende karakter van de boom teniet wordt gedaan. En toekomstige situaties kunnen, gelet op het onzekere karakter ervan, nu eenmaal niet in de toetsing van een aanvraag worden meegenomen. Daarnaast doet de aanplant niet af aan de beoordeling die het college op de aanvraag heeft moeten maken, namelijk of de kapvergunning voor deze boom moet worden geweigerd. Met de verwijzing naar het Landschapsbeleidsplan voldoet het college aan de instructie in de artikelsgewijze toelichting dat de motivering van het besluit van Burgemeester en wethouders moet verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels zoals bestemmings-, groen-, bomen-, of landschapsplannen en bijbehorende (beschermings)categorieën en beleidskaarten. Het college stelt in het bestreden besluit niet meer dan dat markante (solitaire) bomen in het Landschapsbeleidsplan als karakteristiek landschapselement staan aangegeven. Zonder nadere toelichting, en die ontbreekt, valt niet in te zien dat het college zich hiermee op het standpunt stelt dat de concrete boom waarover het hier gaat in het Landschapsbeleidsplan is aangewezen als (beschermd) landschapselement, zoals eisers heeft betoogd.
6.3. Wat betreft de natuurwaarden heeft het college, zoals in de artikelsgewijze toelichting is voorgeschreven, gekeken naar het belang van de boom voor het behoud en de ontwikkeling van schimmels, mossen, vogels, vleermuizen, insecten etcetera. Het college stelt in het bestreden besluit dat de boom solitair staat en daarom geschikt is als uitzicht- en nestplaats voor vogels. Het snel verterende blad van de populier draagt bij aan de ontwikkeling van schimmels in de plaatselijke bodem. De solitaire standplaats van de boom draagt bij aan de ontwikkeling van (korst)mossen. Verder kan de boom dienen als oriëntatiebaken voor vleermuizen en vlinders. Het college heeft er rekening mee gehouden dat uitheemse bomen minder natuurwaarde hebben dan inheemse, maar stelt ook gemotiveerd dat de Canadapopulier geen uitheemse soort bij uitstek vormt. Het college kan de natuurwaarde dan ook als ‘middel’ beoordelen. De boombeoordeling door Landschapsarchitect A. Beerendonk maakt dit oordeel niet anders. Het college gaat net als Beerendonk ervan uit dat een uitheemse soort zoals de Canadapopulier minder natuurwaarde kent dan een inheemse soort. Dat de Canadapopulier niet een zuiver uitheemse soort is heeft Beerendonk niet betwist. Beerendonk stelt verder dat de beoogde aanplant van 70 bomen een grote toename van de natuurwaarde oplevert, maar dat is niet wat in het kader van de vergunningaanvraag moet worden beoordeeld. Uit de artikelsgewijze toelichting blijkt dat het gaat om de natuurwaarde van de boom waarvoor een kapvergunning wordt aangevraagd.
6.4. De milieuwaarden heeft het college naar het oordeel van de rechtbank ook als ‘middel’ kunnen beoordelen. Het college heeft toegelicht dat populieren veel CO2 opvangen, dat de boom een wijde omtrek heeft en dat de boom daardoor bijdraagt aan de zuivering van de lucht in de omgeving.
6.5. Na zorgvuldige afweging van de belangen heeft het college naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat een omgevingsvergunning voor het kappen van de populier niet verleend hoefde te worden. Hoewel overlast in de zin van schaduwwerking en bladval aannemelijk is bij een boom van dergelijke hoogte en omvang, is hiervoor overwogen dat de boom door zijn omvang en ligging ten tijde van de toetsing van de aanvraag een beeldbepalend karakter heeft en dus van landschappelijke waarde is en bijdraagt aan het stadsschoon. Het college heeft aan het belang van het behoud van de populier meer gewicht mogen toekennen dan aan de belangen van eiseres om de boom te kappen.
6.6. In wat door eiseres is aangevoerd ziet de rechtbank geen reden voor het oordeel dat de belangenafweging van het college onzorgvuldig of onvoldoende gemotiveerd is geweest. Het college is in de beslissing op bezwaar ingegaan op de verschillende aspecten van het betoog van eiser. Overwogen is dat het kappen van de boom niet noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de buitenplaats, omdat er misschien wel andere geïnteresseerde kopers zijn, die geen bezwaar tegen de boom hebben. Daarnaast heeft het college erop gewezen dat overlast een subjectief begrip is en dat bladval geen zelfstandige reden kan zijn voor vergunningverlening. Het college is tot slot ook nog ingegaan op het mogelijke verlies van het beeldbepalende karakter van de boom in de toekomst, maar heeft overwogen dat een toekomstige ontwikkeling geen rol kan spelen bij de beoordeling van de vergunningaanvraag. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de belangenafweging voldoende zorgvuldig en gemotiveerd is.

Had het college de Bomenverordening buiten toepassing moeten laten?

7. Eiseres betoogt dat de boom in strijd met het bepaalde in artikel 5:42, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang gelezen met artikel 10 van Bomenverordening binnen 0,5 meter van de erfgrens staat. Door de weigering van de vergunning wordt de verplichting tot verwijdering van de boom gefrustreerd en daarmee ook de mogelijkheid om de onrechtmatige situatie te beëindigen. De gevraagde vergunning moet daarom onder het buiten toepassing laten van de Bomenverordening worden verleend. Eiseres verwijst naar een uitspraak van de Afdeling van 16 augustus 2017.
7.1. Het college stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een onrechtmatige situatie omdat niet is voldaan aan de voorwaarden daarvoor in artikel 5:42 van het BW. Er is geen sprake van ‘eens anders erf’. Het is ook niet aannemelijk dat in de toekomst een onrechtmatige situatie zal ontstaan. Als wel sprake zou zijn van onrechtmatige hinder maakt eiseres volgens het college misbruik van zijn recht om verwijdering van de boom te eisen, omdat zij dat al sinds 2003 had kunnen doen, maar nooit heeft gedaan.
7.2. De Bomenverordening is een algemeen verbindend voorschrift waartegen geen beroep heeft opengestaan. De vraag naar de verbindendheid van algemeen verbindende voorschriften wordt door de rechter exceptief getoetst. De exceptieve toetsing houdt, voor zover hier van belang, in dat de rechter een niet door de formele wetgever gegeven voorschrift buiten toepassing dient te laten, indien dit voorschrift in strijd is met een hogere regeling. De rechtbank stelt echter vast dat niet is gebleken dat eiseres op grond van artikel 5:42, eerste lid, van het BW heeft gevorderd de boom te verwijderen. Toepassing van artikel 4 van de Bomenverordening is onder deze omstandigheden dan ook niet in strijd met artikel 5:42 van het BW. Deze beroepsgrond slaagt daarom al niet.

Tot slot

8. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres nog aandacht gevraagd voor de situatie dat de eigenaren van de mandelige percelen zich ertoe hebben verplicht om die percelen conform het inrichtingsplan in te richten en in stand te houden. De boom ontbreekt echter in het inrichtingsplan en is ook niet benoemd als landschappelijk element waar rekening mee gehouden moet worden. Nu de boom niet is ingetekend in het inrichtingsplan, kunnen de bewoners van de buitenplaats die verplichting niet nakomen zolang de boom daar staat. Dit betoog valt, gelet op het beperkte toetsingskader (zie onder 4) voor de kapvergunning, buiten de omvang van dit geding.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de beslissing op bezwaar in stand blijft en dat het college de kapvergunning heeft kunnen weigeren.
9.1. Omdat de rechtbank onder rechtsoverweging 5.3 een gebrek heeft geconstateerd, krijgt eiseres wel een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze kosten bedragen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht€ 1.814,-, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (per proceshandeling 1 punt, met een waarde van € 907,- per punt en wegingsfactor 1). Het college moet ook het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoeden. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van mr. S.G. Hoijinck, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op







griffier


rechter





Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving


Omgevingswet


Artikel 5.1, eerste lid, onder a

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:
a. een omgevingsplanactiviteit.


Artikel 22.8

Voor zover op grond van een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist voor een geval waarin regels over de fysieke leefomgeving op grond van artikel 2.7, eerste lid, alleen in het omgevingsplan mogen worden opgenomen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a.



Burgerlijk Wetboek


Artikel 5:42 BW:



Het is niet geoorloofd binnen de in lid 2 bepaalde afstand van de grenslijn van eens anders erf bomen, heesters of heggen te hebben, tenzij de eigenaar daartoe toestemming heeft gegeven of dat erf een openbare weg of een openbaar water is.


De in lid 1 bedoelde afstand bedraagt voor bomen twee meter te rekenen vanaf het midden van de voet van de boom en voor de heesters en heggen een halve meter, tenzij ingevolge een verordening of een plaatselijke gewoonte een kleinere afstand is toegelaten.


De nabuur kan zich niet verzetten tegen de aanwezigheid van bomen, heesters of heggen die niet hoger reiken dan de scheidsmuur tussen de erven.


Ter zake van een volgens dit artikel ongeoorloofde toestand is slechts vergoeding verschuldigd van de schade, ontstaan na het tijdstip waartegen tot opheffing van die toestand is aangemaand.





Omgevingsplan gemeente Tiel


Artikel 22.299 Omgevingsplanactiviteit: vellen van houtopstand



Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand, identificeert de aanvrager op de aanduiding, bedoeld in artikel 7.3, onder d, van de Omgevingsregeling, iedere houtopstand waarop de aanvraag betrekking heeft met een nummer.


Per genummerde houtopstand worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:




de soort houtopstand;


de locatie van de houtopstand op het voor-, zij-, of achtererf;


de diameter in centimeters, gemeten op 1,30 meter vanaf het maaiveld; en


e mogelijkheid tot herbeplanten of het voornemen om op een daarbij te vermelden locatie tot herbeplanten van een daarbij te vermelden aantal soorten over te gaan.






Bomenverordeninq Tiel 2014


Artikel 2: Kapverbod

1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.
(…)


Artikel 4: Criteria



Het bevoegd gezag kan de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen.


Een vergunning wordt geweigerd indien het belang van verlening van de vergunning niet opweegt tegen één of meer van de volgende waarden van behoud van houtopstand:




natuurwaarden;


milieuwaarden;


landschappelijke waarden;


cultuurhistorische waarden;


waarden van stads- en dorpsschoon;


waarden voor recreatie en leefbaarheid


3. Een vergunning voor het vellen van bomen in de hoofdboomstructuur wordt slechts bij uitzondering verleend, indien:


een zwaar wegend maatschappelijk belang opweegt tegen duurzaam behoud van de boom.


alternatieven uitputtend zijn onderzocht.


naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade.




Artikel 10: Afstand van de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heggen en heesters.


Artikelsgewijze toelichting, artikel 4


Natuurwaarden:

Elke boom heeft natuurwaarde. Bij het bepalen van de natuurwaarde wordt gekeken naar het belang van de boom voor het behoud en ontwikkeling van schimmels, mossen, vogels, vleermuizen, insecten etc. Wanneer de boom gelegenheid biedt voor huisvesting, broeden, fourageren, schuilen van fauna, heeft de boom extra natuurwaarde. Inheemse bomen hebben meer natuurwaarde dan uitheemse bomen. Natuurwaarde kan een grond tot weigering zijn als in de directe omgeving geen andere bomen zijn die de natuurwaarde kunnen compenseren. Bij toepassing van dit criterium kan worden verwezen naar de Natuurwaardenkaart Tiel.


Milieuwaarden:

Onder milieuwaarden moeten worden verstaan de waarde van het abiotische milieu: bodem, water en lucht. In het stedelijk gebied zijn met name de zuiverende invloed van bomen op de lucht en de algehele positieve invloed op het stadsklimaat, zwaarwegende argumenten om bomen te behouden. Een gezonde boom in een stenige omgeving kent een hoge milieuwaarde, waardoor een vergunning geweigerd kan worden. De milieuwaarden van een boom in een groene omgeving zijn relatief kleiner en zullen niet snel leiden tot weigering van de vergunning.


Landschappelijke waarden:

Onder landschappelijke waarden moet onder andere worden verstaan de waarde van bomen in de landschapsecologische structuur en de visueel landschappelijke waarde. Landschappelijke waarde kan een grond tot weigering zijn als de boom één van de volgende kenmerken heeft:


De houtopstand maakt onderdeel uit van een landschapsecologische structuur;


De houtopstand vormt visueel een kenmerkend onderdeel van het landschap, waarmee de visueel lanschappelijke waarde wordt aangegeven;


De houtopstand is typerend voor lokale omstandigheden bepaald door bodemgesteldheid, waterhuishouding e.d..




Waarden voor stads- en dorpsschoon:

Bomen kunnen door bepaalde eigenschappen, bijvoorbeeld standplaats, vorm, soort of kleur een belangrijke bijdrage leveren aan het stads- of dorpsschoon. De boom dient onder andere met minimaal 50% van de kroon zichtbaar te zijn vanaf de openbare weg en een samenhang vertonen met de inrichting van de omgeving. Daarnaast bepaalt de boom ter plaatse het stads-/dorpsgezicht of is karakteristiek voor een plek, straat/laan of wijk.


Gelet op artikel 22.8 van de Omgevingswet is de aanvraag beoordeeld als een aanvraag voor een omgevingsplanactiviteit: vellen van houtopstand, met toepassing van artikel 22.299 van het Omgevingsplan van de gemeente Tiel en de artikelen 2 en 4 van de ‘Bomenverordening Tiel 2014’ (Bomenverordening)



Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4621.


Namelijk dertien dagen voorafgaand aan de zitting op 3 september 2025.


ECLI:NL:RVS:2017:2197.
Link naar deze uitspraak