|
|
|
| ECLI:NL:RBROT:2025:14299 | | | | | Datum uitspraak | : | 09-12-2025 | | Datum gepubliceerd | : | 12-12-2025 | | Instantie | : | Rechtbank Rotterdam | | Zaaknummers | : | ROT 24/2514 | | Rechtsgebied | : | Belastingrecht | | Indicatie | : | WOZ. De heffingsambtenaar heeft ten onrechte geen vergoeding toegekend voor het taxatierapport. De vergoeding voor het taxatierapport wordt, uitgaande van een redelijk te achten tijdsbesteding van tien minuten, vastgesteld op € 10,69. Toepassing van artikel 30a van de Wet WOZ. Beroep gegrond. | | Trefwoorden | : | bpm | | | omzetbelasting | | | taxatie | | | woz waarde | | | woz-waarde | | | | Uitspraak | RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/2514
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2025 in de zaak tussen
[eiser], uit Vlaardingen, eiser
(gemachtigde: mr. J.W. Vugts),
en
de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep
(gemachtigde: E.J. Wilhelmy Damsté).
Samenvatting
1. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde van de woning na bezwaar verlaagd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar ten onrechte geen vergoeding toegekend voor taxatierapport dat eiser tijdens de bezwaarprocedure heeft ingediend. Het beroep is gegrond. De rechtbank acht het aannemelijk dat de gebruikelijke vergoeding van € 128,56 disproportioneel is en kent een vergoeding toe van € 10,69.
Procesverloop
2. Met het besluit van 25 februari 2023 heeft de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak [adres] (de woning) per 1 januari 2022 vastgesteld op € 436.000,- op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ).
2.1.
Met de uitspraak op bezwaar van 26 januari 2024 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser tegen het besluit van 25 februari 2023 gegrond verklaard en de waarde van de woning verlaagd naar € 433.000,-.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
Partijen hebben de rechtbank laten weten dat zij een zitting niet nodig vinden. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
Totstandkoming van de uitspraak op bezwaar
3. Met het besluit van 25 februari 2023 heeft de heffingsambtenaar de waarde van de woning per 1 januari 2022 vastgesteld op € 436.000,- op grond van de Wet WOZ. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Tijdens de bezwaarprocedure heeft eiser een taxatierapport ingediend. Met de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en de waarde van de woning verlaagd naar € 433.000,-. De heffingsambtenaar heeft een proceskostenvergoeding toegekend van € 620,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 310,- en wegingsfactor 1). De heffingsambtenaar heeft geen vergoeding toegekend voor het door eiser ingediende taxatierapport.
Heeft de heffingsambtenaar terecht een proceskostenvergoeding van € 620,- toegekend?
4. Eiser betoogt dat de heffingsambtenaar de proceskostenvergoeding te laag heeft vastgesteld. Eiser heeft recht op een vergoeding van € 128,26 voor het taxatierapport. De heffingsambtenaar had bovendien een waarde per punt van € 624,- moeten hanteren.
4.1.
De heffingsambtenaar stelt zich primair op het standpunt dat het taxatierapport geen deskundigenrapport is waarvoor een kostenvergoeding kan worden toegekend. De ondertekenaar van het rapport, [naam], heeft geen deskundige inbreng toegevoegd en zijn deskundigheid is overigens ook niet onderbouwd. Het rapport bevat algemene gegevens van de woning en enkele vergelijkingsobjecten, maar geen informatie over de secundaire kenmerken van de objecten. Het rapport bevat geen aanduiding van de aan- en bijgebouwen, terwijl de woning beschikt over een parkeerplaats en berging onderin het complex. De in het bezwaarschrift benoemde omstandigheden van scheurvorming en overlast van een school, voetbalclub, verkeersdrempel en snelweg worden niet in het rapport betrokken. Subsidiair stelt de heffingsambtenaar zich op het standpunt dat de vergoeding voor het rapport moet worden gematigd tot € 10,69, omdat het aannemelijk is dat het rapport automatisch is gegenereerd en er maximaal tien minuten aan is besteed.
4.2.
Voor de beoordeling van deze beroepsgrond is het volgende van belang.
4.2.1.
De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Een vergoeding van de kosten kan betrekking hebben op de kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.
4.2.2.
Het uurtarief van een taxateur betreffende woningtaxaties is € 53,- per uur exclusief omzetbelasting. Het aantal uren dat gemoeid is met de taxatie van een onroerende zaak en het opstellen van een rapport wordt gesteld op twee voor een niet-inpandige woningtaxatie. Als aannemelijk is dat deze kostenvergoeding disproportioneel is (hetgeen bijvoorbeeld het geval kan zijn indien het rapport geautomatiseerd tot stand is gebracht) bestaat er aanleiding uit te gaan van een geringere tijdsbesteding. Of een ingebracht (taxatie)rapport als een deskundigenrapport kan worden aangemerkt, is niet aan de hand van algemene richtsnoeren te beoordelen. Als ondergrens heeft te gelden dat het is opgesteld door een ter zake deskundige, dan wel onder diens verantwoordelijkheid, waarvan uit de medeondertekening van het rapport moet blijken. Er wordt niet de eis gesteld dat sprake moet zijn van een geregistreerd taxateur. Eisen aan vormgeving en omvang van het rapport zijn echter niet te stellen.
4.2.3.
Tot 1 januari 2025 gold op grond van de bijlage bij het Bpb een lagere waarde per punt in bezwaar voor besluiten genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake belastingen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de bestuursrechter dit voorschrift buiten toepassing moet laten, omdat niet kan worden uitgesloten dat het onderscheid in strijd is met het discriminatieverbod van artikel 1 van de Grondwet. Sinds 1 januari 2025 geldt op grond van de bijlage bij het Bpb dezelfde waarde per punt in bezwaar in alle zaken.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar ten onrechte een proceskostenvergoeding van € 620,- toegekend. Eiser heeft onbetwist gesteld dat [naam] diplomeert taxateur is. Het rapport is dus opgesteld door een ter zake deskundige, zodat eiser recht heeft op een vergoeding voor de kosten daarvoor. De rechtbank acht het aannemelijk dat een vergoeding van € 128,56 disproportioneel is. In het bezwaarschrift worden concrete punten benoemd, die in het taxatierapport niet worden genoemd, laat staan verdisconteerd in de taxatie van de woning. In het bezwaarschrift staat dat er sprake is van scheurvorming en overlast door een nabijgelegen school en verkeersdrempel. Dat deze punten bij de waardering van de woning een rol zouden spelen en hoe hiermee rekening is gehouden, staat niet vermeld in het taxatierapport. Het taxatierapport bevat informatie over drie vergelijkingsobjecten die uit openbare bronnen afkomstig is. Hoe de verkoopprijzen van deze objecten de bepleite WOZ-waarde van de woning onderbouwen, volgt niet uit het taxatierapport. Zo ontbreken factoren zoals ligging, kwaliteit, onderhoud, uitstraling, doelmatigheid en voorzieningen, zodat vergelijking niet mogelijk is, terwijl aan deze factoren wel aandacht wordt besteed in het bezwaarschrift. Waarom juist deze objecten geschikt zijn, wordt niet toegelicht, terwijl een dergelijke toelichting door een deskundige een kenmerk is van een deskundigenverslag. De vergoeding wordt, uitgaande van een redelijk te achten tijdsbesteding van tien minuten, vastgesteld op (afgerond) € 10,69 (1/6 uur x € 53 te vermeerderen met 21% btw). De beroepsgrond slaagt.
4.4.
Het beroep is gegrond. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen, voor zover daarin is beslist over de proceskostenvergoeding. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door te bepalen dat de heffingsambtenaar een proceskostenvergoeding moet betalen van € 1.304,69, bestaande uit € 1.294,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 647,- en wegingsfactor 1) en € 10,69 aan kosten van een deskundige die aan eiser verslag heeft uitgebracht. De rechtbank hanteert een waarde per punt van € 647,-, omdat die waarde ten tijde van deze uitspraak is voorgeschreven in het Bpb, dat geen overgangsrecht kent. De rechtbank past artikel 30a van de Wet WOZ niet toe, omdat die bepaling voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot een bezwaar tegen een na 1 januari 2024 bekendgemaakt besluit. Deze bepaling is dus niet van toepassing op de proceskostenvergoeding in bezwaar, nu het in deze zaak gaat om een bezwaar tegen een besluit dat op 25 februari 2023 bekend is gemaakt.
Heeft eiser recht op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?
5. Eiser heeft verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
5.1.
Belastingzaken moeten binnen een redelijke termijn worden berecht. Als uitgangspunt is de redelijke termijn twee jaar, gerekend vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar tot de uitspraak van de rechtbank. Bij overschrijding van de redelijke termijn wordt verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie, tenzij het financiële belang bij de procedure zeer gering is.
5.2.
Het bezwaarschrift is ontvangen op 31 maart 2023. Op de datum van de uitspraak is de redelijke termijn afgerond met acht maanden overschreden.
5.3.
Eiser heeft niet gesteld dat het financiële belang bij de procedure meer dan € 1.000,- bedraagt. De rechtbank volstaat daarom met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Het overgangsrecht uit het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 is niet van toepassing, omdat de redelijke termijn op die datum nog niet was overschreden. Eiser heeft geen recht op een schadevergoeding.
Moet de heffingsambtenaar worden veroordeeld in de proceskosten in beroep?
6. Eiser betoogt dat de rechtbank artikel 30a van de Wet WOZ buiten toepassing moet laten bij de berekening van de hoogte van de proceskostenveroordeling in beroep. Daarbij verwijst eiser naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De regels mogen niet gedurende het spel worden aangepast, zelfs niet als de overheid het erg druk heeft. Verder verzoekt eiser de rechtbank te bepalen dat de uitbetaling ingevolge de uitspraak moet plaatsvinden op een bankrekening van de gemachtigde.
6.1.
De rechtbank stelt het volgende voorop. In het kader van een beroep betreffende een besluit genomen op grond van de Wet WOZ, wordt het bedrag dat strekt tot vergoeding van de proceskosten vermenigvuldigd met 0,25 indien het bestreden besluit wordt vernietigd of gewijzigd, behoudens bijzondere omstandigheden. De wetgever heeft met de beperkingen van proceskostenvergoedingen in procedures over de Wet WOZ het oog gehad op gevallen die zich daardoor kenmerken dat aan de belanghebbende rechtsbijstand wordt verleend door een beroepsmatig optredende gemachtigde, dan wel een kantoor, waarvan het bedrijfsmodel eruit bestaat dat (i) wordt opgetreden op basis van no cure no pay, (ii) daarbij zodanige afspraken met de cliënten worden gemaakt dat het bedrag van eventuele proceskostenvergoedingen aan de gemachtigde of aan het kantoor wordt afgedragen, en (iii) de procedures op een zodanige wijze worden gevoerd dat de daarin toegekende proceskostenvergoedingen de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreffen. Gevallen die kennelijk niet deze kenmerken hebben, moeten worden aangemerkt als bijzondere gevallen. De stelplicht en de bewijslast met betrekking tot feiten die meebrengen dat het om zo’n bijzonder geval gaat, rusten op de belanghebbende.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is, bestaat aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,5). Niettegenstaande het aantal bladzijdes dat de rechtbank aan de uitspraak heeft moeten wijden, is de zaak van licht gewicht, omdat het geschil is beperkt tot de hoogte van de in een eerdere fase toegekende vergoeding voor de proceskosten.
6.3.
De uitspraak op bezwaar dateert van na 1 januari 2024, zodat artikel 30a van de Wet WOZ van toepassing is. Anders dan eiser betoogt, leidt de beperking van de proceskostenveroordeling op basis van dat artikel niet tot een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling die in strijd komt met artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Eiser heeft niet gesteld dat sprake is van een bijzonder geval zoals bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 17 januari 2025.
6.4.
Omdat het besluit van 25 februari 2023 niet wordt vernietigd of gewijzigd, vermenigvuldigt de rechtbank het bedrag dat strekt tot vergoeding van de kosten in beroep met 0,10. Dat betekent dat de rechtbank de heffingsambtenaar zal veroordelen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 45,35. De rechtbank is niet bevoegd om een oordeel te geven over de vraag of een bedrag aan proceskostenvergoeding moet worden overgemaakt naar de rekening van een ander dan de belanghebbende.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen, voor zover daarin is beslist over de proceskostenvergoeding. De rechtbank voorziet zelf in de zaak op de wijze door te bepalen dat de heffingsambtenaar een proceskostenvergoeding in bezwaar aan eiser moet betalen van € 1.304,69.
8. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser in beroep tot een bedrag van € 45,35.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak op bezwaar, voor zover daarin is beslist over de proceskostenvergoeding;
bepaalt dat de heffingsambtenaar aan eiser een proceskostenvergoeding van € 1.304,69 moet betalen;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;
wijst het verzoek om schadevergoeding af;
bepaalt dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser vergoedt;
veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 45,35.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van mr.J.I. Kamp, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2025.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Zie artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Rb. Den Haag 26 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12111.
Hof Den Haag 26 september 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1915.
Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.
Artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties (Stcrt. 2018, 28796).
Richtsnoer proceskostenvergoeding belastingkamers gerechtshoven 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1398.
HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.
Vgl. Hof Den Haag 26 september 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1915, r.o. 5.6.2.
Artikel IV, aanhef en onder a, van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm.
HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
HR 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853, r.o. 3.4.3.
HR 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853, r.o. 3.5.
Hof Arnhem-Leeuwarden 17 december 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:7764.
Artikel 30a, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet WOZ.
HR 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:46, r.o. 3.5.1 en 3.5.2.
Richtsnoer proceskostenvergoeding belastingkamers gerechtshoven 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1398.
HR 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:46, r.o. 3.6.6.
Artikel 30a, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet WOZ.
HR 31 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:156, r.o. 5.4. | Link naar deze uitspraak
|
| | |
|
|