Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBGEL:2025:10545 
 
Datum uitspraak:19-11-2025
Datum gepubliceerd:13-12-2025
Instantie:Rechtbank Gelderland
Zaaknummers:C/05/455066 / HZ ZA 25-20 C/05/455066 / HZ ZA 25-20
Rechtsgebied:Goederenrecht
Indicatie:Incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid. Niet alle deelgenoten betrokken in de procedure.
Trefwoorden:burgerlijk wetboek
huwelijkse voorwaarden
perceel
 
Uitspraak
RECHTBANK Gelderland

Civiel recht

Zittingsplaats Zutphen

Zaaknummer: C/05/455066 / HZ ZA 25-208


Vonnis in incident van 19 november 2025


in de zaak van




1 [verweerder inc 1] ,
te [woonplaats] ,2. [verweerder inc 2],
te [woonplaats] ,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
hierna samen te noemen: [verweerders incident] ,
advocaat: mr. S.W. van Dijk,

tegen



[eiser incident]
,
te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
hierna te noemen: [eiser incident] ,
advocaat: mr. K. Horstman.




1De procedure


1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding- de incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkheid
- de conclusie van antwoord op incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkheid



1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.





2Het geschil in het incident


2.1.

[eiser incident] vordert in het incident dat de rechtbank [verweerders incident] niet-ontvankelijk verklaart in haar vorderingen tegen [eiser incident] , althans deze te ontzeggen, met hoofdelijke veroordeling van [verweerders incident] in de kosten van dit incident. [eiser incident] stelt hiertoe dat de vorderingen van [verweerders incident] , althans een deel daarvan, betrekking hebben op een perceel dat in onverdeelde eigendom toebehoort aan [eiser incident] en zijn echtgenote [naam 1] (hierna: “ [naam 1] ”). Handelingen met betrekking tot een gemeenschappelijk goed dienen op grond van artikel 3:170 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en het leerstuk van de processueel ondeelbare rechtsverhouding door de deelgenoten gezamenlijk te worden verricht, waardoor [verweerders incident] haar vorderingen in had moeten stellen tegen zowel

[eiser incident] als zijn echtgenote.



2.2.

[verweerders incident] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheidverklaring van [eiser incident] in het incident, althans tot afwijzing van de vorderingen in het incident, met veroordeling van [eiser incident] in de proceskosten. [verweerders incident] voert daartoe primair aan dat het leerstuk van de processueel ondeelbare rechtsverhouding doel mist voor alle, althans de overgrote meerderheid, van de door haar ingestelde vorderingen. Subsidiair is het door [eiser incident] gestelde bestaan en de toepasselijkheid van een huwelijksgemeenschap ondeugdelijk en onvoldoende onderbouwd waardoor geen sprake kan zijn van processuele ondeelbaarheid. Meer subsidiair is het verweer van de processueel ondeelbare rechtsverhouding geen zelfstandig incident, maar een verweer in de hoofdzaak. Uiterst subsidiair dient bij aanname van processuele ondeelbaarheid op grond van artikel 118 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een termijn te worden gesteld voor het oproepen van [naam 1] in het geding.



2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.





3De beoordeling in het incident


De vordering van [eiser incident] leent zich voor de behandeling in incident



3.1.
Nu de wet de incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring niet kent, dient de rechtbank alvorens zij toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de stellingen van [eiser incident] betreffende de ontvankelijkheid van [verweerders incident] , te beoordelen of deze stellingen in een incident naar voren kunnen worden gebracht. De rechtbank overweegt dat een niet rechtstreeks in de wet genoemde incidentele vordering kan worden ingesteld indien de vordering een processuele aangelegenheid aan de orde stelt zonder dat de rechter daarbij aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil toekomt. Dat is in het onderhavige incident het geval. Het geschil in de hoofdzaak heeft (voornamelijk) betrekking op de vraag of [eiser incident] al dan niet onrechtmatige hinder heeft veroorzaakt jegens [verweerders incident] en of een erfdienstbaarheid dient te worden opgeheven. De rechtbank kan de vraag of [verweerders incident] haar vorderingen ook jegens [naam 1] had moeten instellen beantwoorden zonder op de vragen in de hoofdzaak in te gaan. Bovendien heeft een beroep op niet-ontvankelijkheid een processueel karakter aangezien het is gebaseerd op de hoedanigheid van een van de procespartijen (gedaagde). De rechtbank gaat op grond van het voorgaande voorbij aan dit verweer van [verweerders incident]



[verweerders incident] had [naam 1] moeten betrekken in de procedure




3.2.
Op grond van artikel 3:170 lid 1 BW kunnen handelingen dienende tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijk goed, en in het algemeen handelingen die geen uitstel kunnen lijden, door ieder der deelgenoten zo nodig zelfstandig worden verricht. Artikel 3:170 lid 3 BW bepaalt dat uitsluitend de deelgenoten tezamen bevoegd zijn tot andere handelingen betreffende een gemeenschappelijk goed dan de handelingen die worden vermeld in de leden 1 en 2 van deze bepaling. Deze bepaling is van dwingend recht. Blijkens de parlementaire geschiedenis ziet lid 3 van deze bepaling op beschikkingshandelingen die geen beheersdaden zijn (Parl. Gesch. Boek 3, p. 581 en 589).

De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen van [verweerders incident] deels strekken tot het verrichten van beschikkingshandelingen met betrekking tot de woning, anders dan urgent ingrijpen of normale exploitatie van de woning, zodat uitsluitend de deelgenoten gezamenlijk bevoegd zijn tot het verrichten van deze handelingen. Reeds op grond van het voorgaande had [verweerders incident] [naam 1] moeten betrekken in de procedure op grond van artikel 3:170 lid 3 BW.



3.3.
De rechtbank volgt [verweerders incident] namelijk niet in haar verweer dat [eiser incident] onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is de gestelde huwelijksgemeenschap. De rechtbank oordeelt als volgt. [eiser incident] heeft een uittreksel van de huwelijkse voorwaarden tussen hem en [naam 1] overgelegd. Uit artikel 1 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden volgt dat de gemeenschap alle goederen betreft die bij de aanvang van de gemeenschap reeds bij de echtgenoten aanwezig waren, zoals de woning, zodat sprake is van een gemeenschappelijk goed in de zin van artikel 3:170 BW. Dat de tekst van de notariële akte niets zegt over de feitelijke zaaksuitoefening en de beschikkingsbevoegdheid ten aanzien van het erf, zoals [verweerders incident] aanvoert, maakt dit niet anders. De betwisting dat de door [eiser incident] overgelegde huwelijkse voorwaarden echt zijn, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. Door [verweerders incident] zijn namelijk geen feiten of omstandigheden aangedragen op grond waarvan kan worden aangenomen dat dat de overgelegde huwelijkse voorwaarden niet echt zijn. De rechtbank concludeert dat [verweerders incident] de stelling van [eiser incident] dat sprake is van een huwelijksgemeenschap onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, zodat de woning dient te worden aangemerkt als een gemeenschappelijk goed in de zin van artikel 3:170 BW.


Hoe nu verder?




3.4.
Wanneer degene die een beslissing wil uitlokken over een processueel ondeelbare rechtsverhouding nalaat om alle bij de rechtsverhouding betrokken partijen in het geding te betrekken, dient de rechter naar aanleiding van een daarop gericht verweer op grond van
artikel 118 Rv gelegenheid te geven om de niet opgeroepen personen alsnog als partij op te roepen (ECLI:NL:HR:2017:411). De rechter stelt hierbij de termijn voor oproeping. De vordering van [eiser incident] tot niet-ontvankelijkverklaring van [verweerders incident] zal daarom worden afgewezen. De rechtbank zal [verweerders incident] toestaan [naam 1] op te roepen tegen een termijn van vier weken.



3.5.

[verweerders incident] geeft aan uitdrukkelijk te vorderen dat de rechtbank duidelijk afbakent welke delen van haar vordering hebben te gelden als processueel ondeelbare rechtsverhouding. Nog daargelaten dat [verweerders incident] dit niet daadwerkelijk vordert in de zin van artikel 23 Rv, is gesteld noch gebleken wat de grondslag is voor een dergelijke vordering. De rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij.



3.6.
Tot slot meent [verweerders incident] dat [eiser incident] door het opwerpen van dit incident de procedure onnodige heeft vertraagd en op grond daarvan de termijn van de conclusie van antwoord van [eiser incident] dient te worden beperkt tot twee weken zonder uitstelmogelijkheden. Nu [verweerders incident] zelf ten onrechte heeft nagelaten om [naam 1] in de procedure te betrekken, zal de rechtbank ook hieraan voorbij gaan.



Proceskosten




3.7.
Ondanks de afwijzing van de incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser incident] , is [verweerders incident] te beschouwen als de materieel in het ongelijk gestelde partij. [verweerders incident] zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiser incident] worden begroot op € 614,00 (1 punt x € 614,00, gebaseerd op tarief II).





4De beoordeling in de hoofzaak


4.1.
Door [eiser incident] is nog niet geconcludeerd voor antwoord in de hoofdzaak zodat de rechtbank de zaak weer op de rol zal plaatsen van 31 december 2025 voor conclusie van antwoord door [eiser incident] .



4.2.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.





5De beslissing

De rechtbank


in het incident



5.1.
wijst de vordering van [eiser incident] tot niet-ontvankelijkverklaring van [verweerders incident] af,



5.2.
staat toe dat [naam 1] door [verweerders incident] tegen de rolzitting van 17 december 2025 als partij wordt opgeroepen,



5.3.
veroordeelt [verweerders incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser incident] op € 614,00,


in de hoofdzaak




5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 31 december 2025 voor het nemen van een conclusie van antwoord in conventie door [eiser incident] ,



5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.









Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op
19 november 2025.

JV/PB
Link naar deze uitspraak