Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBZWB:2025:8095 
 
Datum uitspraak:19-11-2025
Datum gepubliceerd:19-12-2025
Instantie:Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Zaaknummers:C/02/428252 / HA ZA 24-61 C/02/428252 / HA ZA 24-61
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Aanneming van werk. Vervangende schadevergoeding voor herstel gebrekkig uitgevoerde werkzaamheden en afronding van het werk.
Trefwoorden:burgerlijk wetboek
tarieven
wettelijke rente
 
Uitspraak
RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Cluster II Handelszaken

Breda


Zaaknummer: C/02/428252 / HA ZA 24-610


Vonnis van 19 november 2025


in de zaak van




1 [eiser] ,
wonende te [plaats 1] ,2. [eiseres],
wonende te [plaats 1] ,
eisers,
hierna samen te noemen: [eisers] c.s.,
advocaat: mr. C.J.H. Anker,

tegen



[gedaagde] H.O.D.N. [handelsnaam],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.M. van Gool.





1Waar gaat de zaak over


1.1.

[eisers] c.s. (opdrachtgevers) en [gedaagde] (aannemer) hebben een overeenkomst gesloten voor het aanbrengen van een nieuwe badkamer, een nieuwe toilet op de eerste verdieping, de ombouw van de oude badkamer tot washok en een toiletverbouwing op de begane grond. [gedaagde] heeft het werk niet afgemaakt. [eisers] c.s. stellen dat het door [gedaagde] uitgevoerde werk ook gebreken vertoont. Zij vorderen in deze procedure vervangende schadevergoeding, bestaande uit kosten voor afronding en herstel van het werk. [gedaagde] betwist dat sprake was van gebreken en stelt onder meer dat hij het werk wilde afmaken, maar dat [eisers] c.s. dat niet wilden.





2De procedure


2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 april 2025 waarbij een mondelinge behandeling is bevolen,
- de aanvullende producties 21 tot en met 25 zijdens [eisers] c.s.,
- de zittingsaantekeningen die tijdens de mondelinge behandeling op 22 augustus 2025 door de griffier zijn gemaakt,
- de spreekaantekeningen van mr. Anker.


2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.





3De feiten


3.1.

[gedaagde] drijft een eenmanszaak die zich onder andere bezighoudt met loodgieterswerk, montagewerkzaamheden en installatie van sanitair.



3.2.

[eisers] c.s. zijn eigenaar van de woning aan de [adres] in [plaats 1] (hierna: ‘de woning’). [eisers] c.s. hebben eind september 2023 een oproep op werkspot geplaatst voor het aanbrengen van een nieuwe badkamer, een nieuwe toilet op de eerste etage, de ombouw van de oude badkamer tot washok en een toiletverbouwing op de begane grond. [gedaagde] heeft op deze advertentie gereageerd en begin oktober 2023 offertes aan [eisers] c.s. gezonden waarmee zij op 9 oktober 2023 akkoord zijn gegaan. Daarmee is tussen [eisers] c.s. en [gedaagde] een aannemingsovereenkomst tot stand gekomen met een totale aanneemsom van € 18.000,00 (inclusief btw). [eisers] c.s. hebben van deze aanneemsom € 16.200,00 betaald.



3.3.
Op 18 oktober 2023 is [gedaagde] met het werk gestart.



3.4.
Bij brief van 27 november 2023 hebben [eisers] c.s. diverse klachten gemeld waaronder dat zij niet kunnen verhuizen naar een huis zonder gas, warm water en/of badkamer, de planning om het werk eind november af te hebben niet gehaald wordt, [gedaagde] sinds 13 november anderen heeft ingeschakeld om het werk uit te voeren zonder daarop zelf toezicht te houden en klachten over een algehele gebrekkige communicatie. [eisers] c.s. verzoeken [gedaagde] om alsnog binnen twee weken (dus voor 11 december 2023) zijn verplichtingen na te komen bij gebreke waarvan zij hem alvast aansprakelijk stellen.



3.5.

[gedaagde] is op 28 november 2023 verder gegaan met het werk. Op 9 december 2023 heeft een door [gedaagde] ingeschakelde onderaannemer het werk neergelegd. Op 11 december 2023 sturen [eisers] c.s. via Whatsapp aan [gedaagde] het volgende bericht:


“ het is inmiddels maandag wat betekent dat de termijn van ingebrekenstelling is verlopen. Je hebt de


werkzaamheden niet afgemaakt en ook niet de intentie om dit nog te doen, terwijl wij wel al een groot deel hebben betaald. Dit is een vorm van oplichting en daarvoor hebben wij een jurist ingeschakeld. Intussen zal een andere aannemer jouw werk gaan afmaken en deze gemaakte kosten zullen voor jouw rekening komen.”




3.6.
Bij brief van 22 december 2023 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [eisers] c.s. een deskundigenonderzoek aangekondigd en aangegeven dat de nog openstaande aanneemsom wordt opgeschort.



3.7.
Bij brief van 7 januari 2024 heeft [gedaagde] zich bereid verklaard om de werkzaamheden af te ronden en op te leveren. [eisers] c.s. hebben daarop aangegeven eerst het expertiseonderzoek te willen afwachten.



3.8.

[eisers] c.s. hebben TOP Expertise (hierna: TOP) ingeschakeld om – kort gezegd – te beoordelen welk deel van het werk nog openstaat, in hoeverre het uitgevoerde werk gebreken vertoont en wat de herstelkosten zijn.

TOP heeft op 5 februari 2024 onderzoek verricht waarvoor [gedaagde] was uitgenodigd. De voormalig van [gedaagde] zou het onderzoek bijwonen maar heeft op het laatste moment afgezegd.
TOP heeft op 13 februari 2024 een expertiserapport opgesteld van het uitgevoerde onderzoek. Hierin concludeert TOP dat een groot deel van de werkzaamheden niet, althans niet volledig, zijn uitgevoerd en dat de wel uitgevoerde werkzaamheden niet deugdelijk zijn uitgevoerd. De totale kosten voor herstel van niet deugdelijk uitgevoerde werkzaamheden heeft TOP geraamd op een bedrag van € 7.515,00 (inclusief btw). Daarbij gaat TOP ervan uit dat de badkamer op de eerste verdieping opnieuw moet worden uitgevoerd en niet kan worden voltooid op basis van het door [gedaagde] verrichte werk. De door [gedaagde] gebruikte Wedi-platen zijn onvoldoende stevig en moeten inclusief het deels wel aangebrachte tegelwerk en de vloerverwarming worden verwijderd om zwaluwstaartplaten gevuld met een laagje beton aan te kunnen brengen, aldus TOP.



3.9.
Bij brief van 15 maart 2024 hebben [eisers] c.s. [gedaagde] gesommeerd om het werk binnen zes weken te herstellen en af te ronden conform de bevindingen van TOP.



3.10.
Bij gebreke van enige (re)actie hebben [eisers] c.s. bij brief van 29 april 2024 hun vordering tot nakoming omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. Daarbij is aangegeven dat de herstelkosten van gebreken door TOP zijn begroot op € 7.515,00 en dat daar bovenop nog de kosten zullen komen om het niet uitgevoerde werk te laten verrichten plus de gevolgschade. [eisers] c.s. geven aan dat zij hierop terug zullen komen zodra de exacte kosten bekend zijn.



3.11.
Bij e-mail van 3 mei 2024 heeft (de voormalig gemachtigde van) [gedaagde] op de omzettingsverklaring gereageerd. De bevindingen, conclusies, methodologie en onafhankelijkheid van TOP worden in algemene zin betwist, er wordt verzocht om een herbeoordeling door een andere onafhankelijke deskundige en een uiteenzetting van de gestelde schade.



3.12.
Bij brief van 14 juni 2024 hebben [eisers] c.s. [gedaagde] op de hoogte gesteld van de daadwerkelijke kosten voor herstel van gebreken, het afmaken van het werk en de gevolgschade. [eisers] c.s. sommeren [gedaagde] om binnen veertien dagen na ontvangst van de brief in totaal een bedrag van € 28.316,96 te betalen. Onder andere bij brief van 4 juli 2024 is deze sommatie herhaald.



3.13.
Bij brief van 12 september 2024 heeft de (huidige) advocaat van [gedaagde] op de sommaties gereageerd. In deze brief wordt voor het eerst inhoudelijk op het TOP rapport gereageerd en wordt - kort gezegd - betwist dat [gedaagde] gehouden is tot betaling van enige schadevergoeding. Ook wordt het standpunt ingenomen dat sprake is van schuldeisersverzuim.



3.14.
Het is partijen niet gelukt om onderling een oplossing te vinden voor hun geschil waarna [eisers] c.s. deze procedure begonnen zijn.





4Het geschil


4.1.

[eisers] c.s. vorderen – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 21.199,46 aan vervangende schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente,
II. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 1.569,93 aan gevolgschade, te vermeerderen met wettelijke rente,
III. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 3.025,00 aan deskundigenkosten,
IV. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 1.249,86 aan incassokosten,
V. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.



4.2.

[eisers] c.s. leggen daaraan – samengevat – ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, doordat het werk niet is afgemaakt en het wel uitgevoerde werk gebreken vertoont. [eisers] c.s. stellen dat [gedaagde] in verzuim is en dat zij recht hebben op vervangende schadevergoeding. Deze schadevergoeding omvat, na verrekening met de resterende aanneemsom, een bedrag van € 21.199,46 aan kosten voor herstel en afronding van het werk. Daarnaast stellen [eisers] c.s. dat zij recht hebben op vergoeding van gevolgschade van de tekortkoming, bestaande uit € 1.362,50 aan huur van een nooddouche en € 207,43 aan huurkosten omdat zij langer in hun huurwoning hebben moeten verblijven. Tot slot maken [eisers] c.s. aanspraak op vergoeding van deskundigenkosten, incassokosten en proceskosten.



4.3.

[gedaagde] voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eisers] c.s. in de proceskosten.



4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.





5De beoordeling


Inleidende opmerkingen



5.1.
Tussen partijen is niet in geschil wat de inhoud van het aangenomen werk was, wat de overeengekomen aanneemsom bedroeg en dat [gedaagde] het werk niet heeft voltooid. De rechtbank moet in deze procedure beoordelen of [gedaagde] gehouden is tot betaling van vervangende schadevergoeding aan [eisers] c.s. op grond van wanprestatie. Op grond van artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is voor zo’n verplichting tot schadevergoeding allereerst nodig dat een schuldenaar zijn verplichtingen niet, niet tijdig of niet behoorlijk is nagekomen. Voor het kunnen toewijzen van vervangende schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:87 BW is daarnaast vereist dat de schuldenaar in verzuim is met de nakoming van de betreffende verbintenis. Verzuim treedt in wanneer de schuldenaar, na een schriftelijke ingebrekestelling, niet binnen de daarin gestelde redelijke termijn nakomt (artikelen 6:81 en 6:82 lid 1 BW). In bepaalde gevallen kan verzuim ook zonder ingebrekestelling intreden, bijvoorbeeld wanneer een fatale termijn voor nakoming is overeengekomen. Ook is een schriftelijke omzettingsverklaring nodig (artikel 6:87 lid 1 BW).



5.2.
De rechtbank zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of [gedaagde] op 29 april 2024 in verzuim verkeerde ten aanzien van (één of meer van) zijn verplichtingen uit de overeenkomst, of de door [eisers] c.s. gedane omzettingsverklaring daarom het rechtsgevolg heeft dat sprake is van een verbintenis tot vervangende schadevergoeding en, zo ja, wat daarvan de omvang is. Voordat de rechtbank toekomt aan deze beoordeling, zal zij eerst ingaan op een aantal andere verweren die [gedaagde] heeft gevoerd.


Algemene voorwaarden




5.3.

[gedaagde] heeft zich beroepen op de toepasselijkheid van zijn algemene voorwaarden en de daarin opgenomen aansprakelijkheidsbeperkingen. De rechtbank overweegt dat deze algemene voorwaarden vernietigbaar zijn, omdat ter zitting is komen vast te staan dat de algemene voorwaarden niet uiterlijk bij het sluiten van de overeenkomst aan [eisers] c.s. ter hand zijn gesteld. Nu de algemene voorwaarden niet op de juiste wijze aan [eisers] c.s. zijn verstrekt, hebben [eisers] c.s. deze terecht vernietigd. Aan de algemene voorwaarden komt daarom geen werking toe.


Fatale opleverdatum




5.4.
De volgende vraag die ter beoordeling voorligt, is of tussen partijen een fatale opleverdatum is overeengekomen, op grond waarvan [gedaagde] zonder ingebrekestelling in verzuim is geraakt. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is.



5.5.
Uit de stukken blijkt dat [eisers] c.s. zich bij brief van 27 november 2023 erover hebben beklaagd dat de aanvankelijk voorziene planning, inhoudende dat het werk eind november 2023 voltooid zou zijn, niet haalbaar bleek. In diezelfde brief verzoeken zij [gedaagde] om het werk binnen twee weken (en dus voor 11 december 2023) af te ronden. Uit niets blijkt echter dat eind november 2023 als fatale opleverdatum tussen partijen was overeengekomen.



5.6.
Ter zitting hebben [eisers] c.s. ook erkend dat bij het aangaan van de overeenkomst geen specifieke einddatum is afgesproken. Zij hebben zich evenwel op het standpunt gesteld dat [gedaagde] in de loop van de uitvoering van het werk de toezegging heeft gedaan dat het werk uiterlijk op 8 december 2023 zou zijn afgerond en dat deze datum als een fatale opleverdatum te gelden heeft. In die stelling kunnen [eisers] c.s. evenmin worden gevolgd.



5.7.
Weliswaar blijkt uit WhatsApp-correspondentie en telefoongesprekken dat partijen hebben gesproken over de datum van 8 december 2023, maar dat betekent niet dat deze datum als fatale termijn in de zin van artikel 6:83, aanhef en onder a, BW is aan te merken. Voor het aannemen van een fatale termijn is vereist dat de overeengekomen termijn voldoende scherp is afgebakend en dat voor beide partijen duidelijk is dat overschrijding daarvan zonder ingebrekestelling tot verzuim leidt. Uit de overgelegde correspondentie en hetgeen ter zitting is besproken, blijkt niet dat [gedaagde] heeft moeten begrijpen dat aan de datum 8 december 2023 een dergelijke betekenis toekwam.



5.8.
De rechtbank concludeert daarom dat niet is komen vast te staan dat partijen een fatale opleverdatum zijn overeengekomen. Het enkele verstrijken van 8 december 2023 heeft derhalve niet tot verzuim van [gedaagde] geleid. Nu geen fatale termijn was overeengekomen, was de ingebrekestelling van 27 november 2023 te voorbarig en heeft ook de daarin genoemde termijn niet tot verzuim kunnen leiden. Het verzuim is dus ook niet op 11 december 2023 ingetreden.


Schuldeisersverzuim en het eindigen daarvan




5.9.

[gedaagde] bestrijdt dat hij een schadevergoedingsplicht jegens [eisers] c.s. heeft. Volgens [gedaagde] is niet hij in verzuim, maar zijn het juist [eisers] c.s. die op grond van artikel 6:58 BW in schuldeisersverzuim verkeren. [gedaagde] voert daartoe aan dat, nu hij nog niet in verzuim verkeerde, het WhatsApp-bericht van [eisers] c.s. op 11 december 2023, waarin zij aangeven een andere aannemer te zullen inschakelen om het werk af te ronden, moet worden aangemerkt als schuldeisersverzuim. Zij hebben daarmee de voortzetting van het werk zelf belemmerd, aldus [gedaagde] .



5.10.
Ter zitting heeft [gedaagde] dit bericht van [eisers] c.s. plots uitgelegd als een opzegging van de aannemingsovereenkomst. Dat is een nieuw verweer en gelet op de regel van concentratie van verweer, acht de rechtbank dit in strijd met de goede procesorde. Aan dit nieuwe verweer zal de rechtbank dan ook voorbij gaan. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat ter zitting door [eisers] c.s. is aangegeven dat het bericht niet bedoeld was als een opzegging. Ook [gedaagde] heeft het WhatsApp-bericht van 11 december 2023 kennelijk niet als een opzegging opgevat aangezien hij zich op 7 januari 2024 bereid heeft verklaard om het werk af te maken.



5.11.
Het andere verweer, inhoudende dat het WhatsApp-bericht van 11 december 2023 kwalificeert als schuldeisersverzuim, slaagt wel. Met dit bericht, waarin [eisers] c.s. aangeven een andere aannemer te zullen inschakelen om het werk af te ronden, hebben zij verhinderd dat [gedaagde] zijn verplichtingen kon nakomen. Nu [gedaagde] op dat moment nog niet in verzuim verkeerde, is het uitblijven van verdere nakoming aan zijn zijde niet aan hem toe te rekenen. Vanaf 11 december 2023 was dan ook sprake van schuldeisersverzuim in de zin van artikel 6:58 BW.



5.12.
Het schuldeisersverzuim aan de zijde van [eisers] c.s. is echter op 15 maart 2024 geëindigd. Op die datum is aan [gedaagde] immers alsnog een redelijke termijn van zes weken gegeven om het werk af te maken. [gedaagde] heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt en is, na het verstrijken van die termijn, op 27 april 2024 in verzuim geraakt.


De omzettingsverklaring en contra-expertise




5.13.
Bij gebreke van in ieder geval afronding van het werk door [gedaagde] en het uitblijven van een reactie op de ingebrekestelling van 15 maart 2024, hebben [eisers] c.s. hun vordering tot nakoming omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. Dat hebben zij bij brief van 29 april 2024 gedaan.



5.14.

[gedaagde] heeft aangevoerd dat het aan zijn voormalig gemachtigde te wijten zou zijn dat niet tijdig is gereageerd op de ingebrekestelling van 15 maart 2024. Het inschakelen van een gemachtigde geschiedt echter op eigen risico. Eventuele fouten of gebrekkige communicatie van deze gemachtigde kunnen daarom niet aan [eisers] c.s. worden tegengeworpen.



5.15.

[gedaagde] heeft voorts gesteld dat hij niet tot herstel en afronding van het werk is overgaan omdat hij het niet eens was met het rapport van TOP en een contra-expertise wenste. Ook dit verweer kan hem niet baten. Het initiëren en laten uitvoeren van een contra-expertise lag immers volledig op de weg van [gedaagde] . Pas nadat de omzettingsverklaring door [eisers] c.s. was uitgebracht, heeft [gedaagde] deze wens uitgesproken. Vervolgens heeft hij daarop geen actie meer ondernomen. Het stond [gedaagde] vrij om een contra-expertise op te starten en er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat [eisers] c.s. daaraan hun medewerking niet zouden hebben verleend. Dat er geen contra-expertise heeft plaatsgevonden, komt dan ook volledig voor rekening en risico van [gedaagde] .


De bruikbaarheid van het TOP rapport




5.16.
De conclusie is dat de vordering tot nakoming rechtsgeldig is omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. Om te beoordelen of, en zo ja welk deel van de gestelde schade aan [gedaagde] kan worden toegerekend, dient eerst te worden vastgesteld welk werk hersteld en afgerond had moeten worden en ten aanzien van welk werk [gedaagde] dus in verzuim verkeerde. [eisers] c.s. hebben dit onderbouwd aan de hand van het door hen overgelegde rapport van TOP. Voordat de rechtbank zal beoordelen of, en in hoeverre [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van de aannemingsovereenkomst op de door [eisers] c.s. genoemde punten, zal eerst worden ingegaan op de bruikbaarheid van dit rapport, aangezien [gedaagde] hiertegen verweer voert.



5.17.

[gedaagde] voert aan dat het onderzoek door TOP heeft plaatsgevonden zonder de aanwezigheid van zijn voormalig gemachtigde, die op het laatste moment verhinderd was. Volgens [gedaagde] heeft dit ertoe geleid dat geen sprake is geweest van hoor- of wederhoor. Ook heeft hij geen concept van het rapport ontvangen, waardoor hij geen gelegenheid heeft gehad hierop te reageren. [gedaagde] vindt dat daarom niet kan worden gesproken van een onafhankelijk en objectief rapport dat tot stand is gekomen met inachtneming van hoor en wederhoor. Volgens [gedaagde] betreft het een eenzijdig en partijdig rapport, waarbij hij geen enkele invloed heeft gehad op de vraagstelling, de constateringen of de beantwoording. De inhoud van het rapport dient daarom volgens hem te worden gepasseerd.



5.18.
Voor zover [gedaagde] met deze stellingen heeft willen betogen dat het deskundigenrapport vanwege de wijze van totstandkoming niet als bewijsmiddel mag worden gebruikt, faalt dat verweer. Het enkele feit dat [gedaagde] niet bij het onderzoek aanwezig was, geen invloed heeft gehad op de vraagstelling en geen conceptrapport heeft ontvangen, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat het rapport om die redenen onbruikbaar is. Het deskundigenrapport geldt als bewijsmiddel en er bestaat geen wettelijke regel die vereist dat de wederpartij invloed moet kunnen uitoefenen op de vraagstelling of eerst een conceptrapport moet ontvangen. Ook het tot de rechter gerichte procedurele beginsel van hoor en wederhoor brengt dit niet mee. Dat de voormalig gemachtigde van [gedaagde] op het laatste moment verhinderd was, is bovendien een omstandigheid die voor rekening van [gedaagde] komt. Voorts blijkt uit niets dat TOP zich heeft laten beïnvloeden door de belangen van [eisers] c.s., noch heeft [gedaagde] gesteld of gemotiveerd dat TOP tot andere bevindingen zou zijn gekomen indien hij bij het onderzoek, de vraagstelling of de opstelling van het (concept)rapport betrokken zou zijn geweest. Tot slot is niet gebleken dat TOP niet deskundig is in het beoordelen van de verrichte werkzaamheden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan het rapport geen of slechts beperkte waarde toe te kennen.



5.19.
Tot slot voert [gedaagde] aan dat er twee maanden waren verstreken tussen zijn laatste werkzaamheden en het door TOP uitgevoerde onderzoek, zodat hij betwist dat de situatie nog hetzelfde was. De rechtbank gaat hieraan voorbij, omdat dit standpunt niet nader onderbouwd is en er geen aanleiding bestaat om te veronderstellen dat de situatie inmiddels anders was. De facturen voor de nooddouche dateren nog van ruim na de omzettingsverklaring en het rapport van TOP geeft evenmin enige aanleiding om aan te nemen dat de situatie in de tussentijd gewijzigd zou zijn.


De omvang van het niet uitgevoerde werk




5.20.
Gelet op de omzettingsverklaring hebben [eisers] c.s. recht op vervangende schadevergoeding voor niet uitgevoerd werk ten aanzien waarvan [gedaagde] op 29 april 2024 in verzuim verkeerde (artikelen 6:74 en 6:87 BW). Voor zover [gedaagde] heeft willen aanvoeren dat geen sprake kan zijn van gebreken, omdat het werk ten tijde van het door TOP uitgevoerde onderzoek nog niet was voltooid, faalt deze stelling. Niet nagekomen werk kwalificeert namelijk ook als een tekortkoming (een gebrek) in de zin van artikel 6:74 BW. Onvoltooid of niet uitgevoerd werk betekent immers dat de overeenkomst niet volledig is nagekomen en dat derhalve tekortgeschoten wordt in de nakoming van de overeenkomst.



5.21.
Ter onderbouwing van de omvang van het niet uitgevoerde werk verwijzen [eisers] c.s. naar het rapport van TOP. De rechtbank zal hierna per ruimte en aan de hand van de stellingen van partijen de omvang van het niet uitgevoerde werk beoordelen. Werkzaamheden die wel maar volgens [eisers] c.s. gebrekkig zijn uitgevoerd, beoordeelt de rechtbank afzonderlijk.


Badkamer eerste verdieping




5.22.
TOP concludeert in haar rapport dat de volgende werkzaamheden in de badkamer niet of nog niet volledig zijn uitgevoerd:


het oude plafond van de badkamer is verwijderd, maar het nieuwe plafond (inclusief led-spots en stucwerk) is nog niet geplaatst;


wandtegelwerk is niet volledig uitgevoerd;


het scheidingsmuurtje tussen de douchehoek en de badkamer is niet betegeld;


het stucwerk op de wanden heeft niet plaatsgevonden;


behoudens het aanbrengen van enkele elektrapijpen hebben geen verdere elektrawerkzaamheden plaatsgevonden;


de ventilatievoorzieningen in het plafond zijn niet aangebracht;


het vloertegelwerk is niet volledig uitgevoerd;


het nisje in de douchehoek is niet vervaardigd en zodoende niet afgewerkt met tegels;


omdat tegelwerk niet is voltooid, is nog geen voeg- en kitwerk aangebracht;


het sanitair is nog niet geplaatst en aangesloten;


de aansluiting van de aangebrachte vloerverwarming heeft nog niet plaatsgevonden;


de aansluiting van de elektrische radiator heeft niet plaatsgevonden;


onduidelijk is hoe de beluchtingsleiding wordt aangebracht.





5.23.

[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de ventilatievoorziening die volgens TOP niet was aangebracht (punt 6). [gedaagde] stelt dat een wandventilator is overeengekomen en dat daarvoor het reeds bestaande gat (een doorvoer naar buiten) door hem al groter was gemaakt. Wat daar ook van zij, vast staat dat de ventilatievoorzieningen nog niet waren aangebracht en dat in zoverre sprake was van onvoltooid/niet uitgevoerd werk.



5.24.
Verder stelt [gedaagde] ten aanzien van punt 13 dat hij wel een beluchtingsleiding heeft aangebracht en dat hij hier foto’s van heeft. Zonder nadere onderbouwing en bij gebreke van foto’s die dit aantonen, gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij. De rechtbank ziet geen aanleiding om [gedaagde] alsnog zijn stelling te laten onderbouwen. Hij was bekend met het standpunt van [eisers] c.s. en de foto’s zijn geen nieuwe (recente) stukken. Deze hadden uiterlijk bij de mondelinge behandeling overlegd kunnen en moeten worden. De rechtbank volgt TOP dan ook in haar bevinding dat nog geen beluchtingsleiding was aangebracht.



5.25.
Dat de overige hiervoor opgesomde werkzaamheden nog niet waren uitgevoerd, heeft [gedaagde] niet betwist. De rechtbank gaat er ten aanzien van de badkamer dan ook van uit dat alle hiervoor vermelde werkzaamheden nog uitgevoerd moesten worden. [gedaagde] heeft dat ook na de ingebrekestelling van 15 maart 2024 niet gedaan zodat hij in verzuim is geraakt en [eisers] c.s. voor het afronden van deze werkzaamheden vervangende schadevergoeding kunnen vorderen.


Toilet eerste verdieping




5.26.
TOP concludeert in haar rapport dat de volgende werkzaamheden in het toilet op de eerste verdieping niet, of nog niet volledig zijn uitgevoerd:
14) de riolering is niet aangebracht en aangesloten;
14) de beluchting en ventilatie zijn niet geleverd en aangebracht;
14) het tegelwerk is niet uitgevoerd;
14) het voeg- en kitwerk is niet uitgevoerd;
14) het stucwerk is niet uitgevoerd;
14) het plafond is niet aangebracht;
14) het sanitair niet is afgemonteerd;
14) er is geen ventilatie aangebracht en het is ook onduidelijk hoe de aannemer dit wil gaan doen omdat er geen ruimte beschikbaar is voor ventilatie.



5.27.

[gedaagde] heeft enkel ten aanzien van punt 21 verweer gevoerd. Volgens [gedaagde] is ventilatie niet besproken en was dit geen onderdeel van het overeengekomen werk. In de offerte die betrekking heeft op de badkamer en het toilet op de eerste verdieping is inderdaad geen beluchting/ventilatie voor het toilet opgenomen. Echter, ook in de offerte voor het toilet op de begane grond is dit niet opgenomen terwijl partijen het er op zitting over eens waren dat beluchting voor het toilet op de begane grond wel onderdeel van de aannemingsovereenkomst was. Verder hebben beide partijen op zitting verklaard dat gesproken is over ventilatie voor zowel het toilet op de begane grond als op de eerste verdieping. Er is ook geen meerwerk overeengekomen voor ventilatie. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [eisers] c.s. ervan uit mochten gaan dat ventilatie voor beide toiletten onderdeel uitmaakte van de overeenkomst.



5.28.
De rechtbank komt tot de conclusie dat alle hiervoor genoemde werkzaamheden, inclusief ventilatie op het toilet op de 1e verdieping, nog uitgevoerd moesten worden en dat [eisers] c.s. daarvoor vervangende schadevergoeding kunnen vorderen.


Wasmachineruimte / oude badkamer




5.29.
TOP concludeert in haar rapport dat de volgende werkzaamheden in de wasmachineruimte niet, of nog niet volledig zijn uitgevoerd:
22) het stucwerk is niet uitgevoerd;
22) de ventilatievoorzieningen zijn niet uitgevoerd;
22) het tegelwerk inclusief voeg- en kitwerk is niet aangebracht;
22) de elektravoorzieningen inclusief aarding zijn niet aangebracht;
22) het leidingwerk is niet verlegd en afgemonteerd.



5.30.

[gedaagde] stelt ten aanzien van het leidingwerk (punt 26) dat dit deels door hem uitgevoerd is. Bij gebreke van enige onderbouwing passeert de rechtbank deze stelling. Ook hier ziet de rechtbank geen aanleiding [gedaagde] zijn stelling alsnog te laten onderbouwen, om dezelfde reden als hiervoor onder 5.24 is opgenomen.



5.31.
Verder stelt [gedaagde] dat het aanbrengen van ventilatievoorzieningen (punt 23) in de wasmachineruimte niet afgesproken was en geen onderdeel van de overeenkomst was. Dit staat inderdaad niet op de offerte vermeld en [eisers] c.s. hebben daar slechts tegenin gebracht dat zij dachten dat het wel tot de overeenkomst behoorde. Nu op geen enkele wijze onderbouwd is op basis waarvan zij daarvan uit mochten gaan, concludeert de rechtbank dat ventilatie in de wasruimte geen onderdeel van de overeenkomst was. [eisers] c.s. kunnen dan ook geen vervangende schadevergoeding vorderen voor het ontbreken van ventilatievoorzieningen in deze ruimte. Voor de overige niet uitgevoerde werkzaamheden, die niet zijn betwist, kunnen zij dat wel.


Toilet begane grond




5.32.
TOP concludeert dat op dit toilet:
27) helemaal geen werkzaamheden zijn uitgevoerd, ook nog geen sloopwerkzaamheden.
Dat betekent dat hier nog alle werkzaamheden als vermeld op de offerte moesten worden uitgevoerd. [gedaagde] heeft dat niet betwist zodat [eisers] c.s. voor deze niet uitgevoerde werkzaamheden vervangende schadevergoeding kunnen vorderen.


Afgeslepen leidingen




5.33.
Top concludeert tot slot dat:
28) [gedaagde] op verscheidende plaatsen leidingen heeft afgeslepen waardoor geen verwarming meer mogelijk was en dat [eisers] c.s. dit hebben laten herstellen.



5.34.
Partijen zijn het er over eens dat de leidingen zijn doorgeslepen om deze in de muur te kunnen vrezen en dat deze leidingen weer aangesloten moesten worden om de woning te kunnen verwarmen. Dit onderdeel van het werk is niet afgemaakt door [gedaagde] . [eisers] c.s. hebben de leidingen door derden laten herstellen. Zij hebben dit echter in december 2023 laten doen op een moment dat zij zelf in schuldeisersverzuim verkeerden. Voor het laten uitvoeren van deze werkzaamheden kunnen zij daarom geen vervangende schadevergoeding vorderen.


Verder gevorderd stadium?




5.35.

[gedaagde] heeft ook nog aangevoerd dat de werkzaamheden zich in een verder gevorderd stadium bevonden dan uit het rapport van TOP blijkt. Ter onderbouwing heeft [gedaagde] verwezen naar offertes waarop hij met vinkjes heeft aangegeven welke werkzaamheden volgens hem reeds waren uitgevoerd. Voor zover [gedaagde] met deze verwijzing naar de offertes heeft willen betogen dat meer werkzaamheden zijn verricht dan TOP in haar rapport heeft vermeld, geldt dat hij met enkel die verwijzing de bevindingen van TOP onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Gelet op de op [gedaagde] rustende wegwijsplicht had het op zijn weg gelegen om concreet en gemotiveerd aan te geven op welke punten en in welke mate de bevindingen in het rapport van TOP afwijken van werkzaamheden die volgens hem zouden zijn uitgevoerd. Nu hij dat heeft nagelaten, gaat de rechtbank aan dit verweer voorbij.


Conclusie niet uitgevoerd werk




5.36.
Uitgaande van het niet, althans onvoldoende weersproken rapport van TOP staat in elk geval vast dat de tekortkoming van [gedaagde] bestaat uit niet afgeronde werkzaamheden zoals opgesomd onder punt 1 tot en met 28. Doordat [gedaagde] na de ingebrekestelling niet tot afronding van het werk is overgegaan, is hij in verzuim geraakt en kunnen [eisers] c.s. voor deze niet uitgevoerde werkzaamheden, met uitzondering van punt 23, vervangende schadevergoeding van [gedaagde] vorderen. Voordat de rechtbank de omvang van deze vergoedingsplicht beoordeelt, zal zij eerst beoordelen of en in hoeverre ook sprake is van gebrekkig uitgevoerde werkzaamheden.


De omvang van niet deugdelijk uitgevoerd werk




5.37.

[eisers] c.s. stellen onder verwijzing naar het TOP rapport dat er ook werkzaamheden zijn die [gedaagde] wel heeft uitgevoerd, maar die gebrekkig zijn uitgevoerd. De rechtbank zal hierna, wederom aan de hand van de stellingen van partijen, per ruimte beoordelen of en in hoeverre sprake is van een tekortkoming van [gedaagde] .


Badkamer eerste verdieping




5.38.
TOP concludeert in haar rapport dat de volgende werkzaamheden in de badkamer niet deugdelijk zijn uitgevoerd:
29) het wand- en vloertegelwerk is ondeugdelijk omdat de tegels niet conform uitvoeringsrichtlijn URL 35-101 onderling zijn vrijgehouden, maar tegen elkaar aan sluiten. Dit houdt feitelijk in dat alle tegels verwijderd moeten worden en nieuwe tegels moeten worden aangeschaft;
29) de 18 mm Wedi-platen die zijn aangebracht op de bestaande houten vloer als ondervloer voor de vloertegels voldoen niet in de huidige situatie omdat deze onvoldoende stevig zijn waardoor de vloer nog steeds doorveert. Om een deugdelijke stabiele vloer te maken moeten zwaluwstaartplaten met een laagje beton worden aangebracht. De Wedi-platen inclusief het wel aangebrachte vloertegelwerk en de vloerverwarming moeten daarvoor verwijderd worden;
29) de warm- en koudwaterleiding zijn te dicht en ongeïsoleerd tegen elkaar aangebracht met gevaar op legionella en moeten verplaatst of geïsoleerd worden;
29) er zijn afvoerleidingen door de houten balken onder de badkamervloer geboord zonder te berekenen of dit de balklaag niet ernstig verzwakt. Na het verwijderen van de vloer moet worden beoordeeld of de balklagen niet zijn aangetast en moeten worden vervangen/verstevigd,
29) de geoffreerde en aangebrachte leidingdiameters (40 mm voor het bad en 90 mm voor het toilet) voldoen niet. Voor een bad moet een afvoerleiding van gelijk of groter dan 70 mm worden toegepast en voor het toilet een leiding van gelijk of groter dan 110 mm. De afvoerleidingen moeten worden vervangen door leidingen met de juiste diameter.

TOP concludeert dat de badkamer opnieuw moet worden uitgevoerd en niet kan worden voltooid op basis van de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden.



5.39.

[gedaagde] betwist niet dat de tegels niet overeenkomstig de door TOP genoemde
uitvoeringsrichtlijn zijn vrijgehouden (punt 28). De enkele stelling dat dit werk nog in
uitvoering was, maakt niet dat geen sprake is van een gebrek. Naar de rechtbank begrijpt, is het ook niet mogelijk om reeds tegen elkaar aan geplaatste tegels alsnog zodanig aan te passen dat zij onderling worden vrijgehouden. Voldoende vast is komen te staan dat hier sprake is van een gebrek.



5.40.
Ten aanzien van de toegepaste Wedi-platen (punt 29) heeft [gedaagde] enkel gesteld
dat platen met een dikte van 20 mm zijn gebruikt en dat een dikte van 18 mm, zoals TOP vermeld, niet bestaat. Daarmee heeft [gedaagde] echter niet weersproken dat de vloer doorveert en dat de Wedi-platen ongeschikt zijn voor de beoogde toepassing.


[gedaagde] heeft nog wel aangevoerd dat de gekozen uitvoering (Wedi-platen met daardoor een vlakke instap naar de badkamer) een keuze van [eisers] c.s. was. Ook dat verweer slaagt niet, nu op [gedaagde] als aannemer in dat geval een waarschuwingsplicht rustte. Dat hij heeft gewaarschuwd dat deze uitvoering, een badkamervloer met Wedi-platen zonder instap, een risico zou (kunnen) opleveren voor het doorzakken en -veren van de vloer, is niet gesteld noch gebleken.

De rechtbank concludeert dat het doorveren van de vloer een gebrek was dat hersteld moest worden. Volgens TOP dient dit herstel te bestaan uit het plaatsen van zwaluwstaartplaten met een laagje beton waarvoor de Wedi-platen, de vloerverwarming en alle betegeling verwijderd moeten worden en waarna nieuwe tegels geplaatst moeten worden. [gedaagde] heeft dat niet, althans niet gemotiveerd betwist. Zo heeft [gedaagde] niet aangevoerd dat het doorveren van de vloer op andere wijze deugdelijk hersteld had kunnen worden. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat herstel enkel kan bestaan uit het integraal verwijderen en vervangen van de Wedi-platen, het tegelwerk en de vloerverwarming zoals TOP schrijft. De aard en omvang van die (ingrijpende) herstelwerkzaamheden acht de rechtbank bij gebreke van een alternatief ook gerechtvaardigd.



5.41.
TOP stelt onder verwijzing naar een NEN-norm die is aangewezen door het
Bouwbesluit dat de warm- en koudwaterleiding te dicht en ongeïsoleerd tegen elkaar zijn aangebracht met gevaar op legionella tot gevolg (punt 30). [gedaagde] heeft dit niet gemotiveerd betwist. Hij heeft slechts aangevoerd dat legionella zich ontwikkelt in stilstaand water, met name bij onvoldoende doorstroming, verkeerd verwijderde tappunten, vervuilde leidingen en kalkaanslag en dat in dit geval sprake is van nieuwe geïsoleerde leidingen. Daarmee heeft hij echter niet inzichtelijk gemaakt, laat staan onderbouwd, dat met zijn uitvoering van het werk wordt voldaan aan de toepasselijke NEN-norm. Voor zover [gedaagde] heeft willen betogen dat NEN-normen niet van toepassing zijn op oudere woningen, gaat de rechtbank ook aan dat standpunt voorbij nu hiervoor iedere feitelijke grondslag ontbreekt.



5.42.
TOP heeft het in haar rapport over mogelijk verzwakte balklagen waar leidingen in
zijn geboord (punt 31). Ter zitting is gebleken dat hier geen herstelwerkzaamheden aan zijn verricht, zodat de rechtbank hier verder niet op in hoeft te gaan.



5.43.

[gedaagde] betwist dat de leidingcapaciteit onvoldoende is (punt 32). Hij stelt dat de
leiding van 40 mm uitmondt in een buis van 110 mm en dat standaard een bocht met een diameter van 90 mm wordt meegeleverd, die eveneens overgaat in een 110 mm buis. Volgens [gedaagde] is daarmee sprake van een voldoende afvoercapaciteit. [gedaagde] heeft dit standpunt echter op geen enkele wijze onderbouwd, bijvoorbeeld door het overleggen van een berekening waaruit de toereikendheid van de capaciteit blijkt. Daarmee heeft [gedaagde] zijn betwisting onvoldoende gemotiveerd, zodat de rechtbank TOP volgt in haar conclusie dat sprake was van een gebrek in de afvoercapaciteit.


Toilet eerste verdieping




5.44.
TOP concludeert in haar rapport dat de volgende werkzaamheden in het toilet op de
eerste verdieping niet deugdelijk zijn uitgevoerd:
34) Het inbouwreservoir is niet goed en deugdelijk geplaatst omdat de ondersteuningspoten steunen op een rioleringsbuis in plaats van op de vloer. Het inbouwreservoir moet gedemonteerd worden, de vloer moet hersteld worden en het inbouwreservoir moet op juiste wijze op de vloer gemonteerd worden waarbij de afvoerleidingen zodanig moeten worden aangebracht dat deze niet in de weg staan voor het inbouwreservoir.



5.45.

[gedaagde] heeft hier slechts tegenin gebracht dat het werk nog in uitvoering was en uiteindelijk door een balk ondersteund zou worden. Daarmee is echter niet weersproken dat sprake is van een gebrekkige montage dat herstel behoeft op de door TOP voorgeschreven wijze.


Conclusie ondeugdelijk uitgevoerd werk




5.46.
De rechtbank komt, uitgaande van het niet, althans onvoldoende weersproken rapport van TOP tot de conclusie dat de tekortkoming van [gedaagde] voorts bestaat uit gebrekkig uitgevoerde werkzaamheden zoals hiervoor beschreven onder de nummers 29 tot en met 34. Doordat [gedaagde] na de ingebrekestelling niet tot herstel is overgegaan, is hij in verzuim geraakt en kunnen [eisers] c.s. voor herstel van deze gebrekkig uitgevoerde werkzaamheden, evenals voor afronding van de niet uitgevoerde werkzaamheden, vervangende schadevergoeding van [gedaagde] vorderen.

De omvang van de vervangende schadevergoeding




5.47.
Hiervoor is overwogen ten aanzien van welke door [gedaagde] niet nagekomen verbintenissen [eisers] c.s. aanspraak kunnen maken op vervangende schadevergoeding. De rechtbank zal nu de omvang daarvan beoordelen en stelt daarbij het volgende voorop.



5.48.
De schade als gevolg van de tekortkoming van [gedaagde] moet worden vastgesteld op grond van artikel 6:97 BW. Deze bepaling geeft de rechter de vrijheid de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard daarvan in overeenstemming is en, indien de omvang niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, deze te schatten. Daarbij moet de schadevergoeding strekken tot vergoeding van vermogensschade opdat de benadeelde zoveel mogelijk in de vermogenspositie wordt gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de tekortkoming was uitgebleven en de prestatie dus correct was nagekomen. In de praktijk betekent dit dat wordt uitgegaan van de kosten die de schuldeiser redelijkerwijs zou moeten maken om de gemiste prestatie alsnog door een derde te laten verrichten of herstellen. Het gaat daarbij niet om de kosten die de schuldenaar zelf aan herstel zou hebben uitgegeven, maar om de herstelkosten die de schuldeiser moet maken om de tekortkoming te verhelpen en het werk in de toestand te brengen waarin het bij behoorlijke nakoming zou hebben verkeerd. Daarbij geldt dat de schadevergoeding niet mag leiden tot een verbetering of verrijking van de schuldeiser: de vergoeding is bedoeld om het geleden nadeel te compenseren, niet om de schuldeiser in een gunstiger positie te brengen dan bij correcte nakoming het geval zou zijn geweest



5.49.

[eisers] c.s. vorderen vergoeding van de kosten die zij hebben gemaakt om de gebreken van het door [gedaagde] uitgevoerde werk te herstellen en de werkzaamheden alsnog deugdelijk uit te voeren en af te ronden. In het rapport van TOP zijn de herstelkosten van het gebrekkige werk begroot op € 7.515,00 (inclusief btw). De kosten om het werk af te maken zijn door TOP niet afzonderlijk begroot.



5.50.

[eisers] c.s. vorderen in totaal een bedrag van € 21.199,46 aan vervangende schadevergoeding. Ter onderbouwing hebben zij onder productie 14 facturen en een offerte van de opvolgende aannemer overgelegd. Het gevorderde bedrag is als volgt opgebouwd:
- bouwafvalcontainer 247,00
- herstel leidingen 1.454,83
- offerte opvolgende aannemer 20.297,70
- tegels 261,00
- tegels 738,93
Totaal € 22.999,46 - 1.800,00 openstaande aanneemsom = 21.199,46


Container en tegels




5.51.
Tegen de omvang van de kosten voor de bouwafvalcontainer is geen verweer gevoerd. Dit bedrag van € 247,00 zal daarom worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor de aanschafkosten van nieuwe tegels. [gedaagde] heeft niet bestreden dat voor het uitvoeren van herstelwerkzaamheden tegels verwijderd moeten worden die niet opnieuw gebruikt kunnen worden en dus opnieuw door [eisers] c.s. moeten worden aangeschaft. Het daarvoor gevorderde bedrag van in totaal (€ 261,00 + € 738,93 =) € 999,93 wordt eveneens toegewezen.


Herstel leidingen




5.52.
De kosten voor het herstel van de afgeslepen leidingen worden afgewezen. Zoals eerder is overwogen, hebben [eisers] c.s. deze werkzaamheden door een derde laten uitvoeren op een moment dat zij zelf nog in schuldeisersverzuim verkeerden. Deze kosten kunnen daarom niet voor vergoeding in aanmerking komen.


Herstel- en afrondingskosten door opvolgende aannemer




5.53.

[eisers] c.s. baseren de door hen gevorderde herstel- en afrondingskosten op een door hen overgelegde offerte van een opvolgende aannemer met een totaal bedrag van € 20.297,70 inclusief btw. Uit de door [eisers] c.s. onder productie 21 en 22 overgelegde facturen en betalingsbewijzen blijkt dat zij uiteindelijk een iets lager bedrag van € 19.850,00 aan de opvolgende aannemer hebben betaald.



5.54.

[gedaagde] voert verweer tegen de hoogte van deze kosten en stelt dat de offerte van de opvolgende aannemer onvoldoende gespecificeerd is, omdat daarin verzamelposten zijn opgenomen zonder onderscheid tussen herstelwerkzaamheden en afrondingswerkzaamheden met de daarbij behorende prijzen. Volgens [gedaagde] is daardoor niet inzichtelijk welke kosten daadwerkelijk samenhangen met de aan hem verweten gebreken en kan deze offerte niet als grondslag voor de schadeloosstelling dienen. Voorts voert [gedaagde] aan dat niet kan worden vastgesteld dat exact dezelfde badkamer is gerealiseerd.



5.55.
De rechtbank gaat aan deze verweren voorbij. [gedaagde] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat de kosten reëel en noodzakelijk zijn. Het had op zijn weg gelegen om expliciet aan te voeren waarom de kosten te hoog zouden zijn en wat dan wél als reële kosten zou moeten gelden. Het enkele feit dat de offerte van de opvolgende aannemer verzamelposten bevat en geen exact onderscheid maakt tussen herstel- en afrondingswerkzaamheden leidt niet tot de conclusie dat de schade onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat bij bouwkundige werkzaamheden een zekere mate van globaliteit in offertes gebruikelijk is. Bovendien is [gedaagde] zelf aannemer en ook hij hanteert in zijn eigen offertes verzamelposten. Van hem mag dan ook worden verwacht dat hij kan inschatten of de prijzen in de offerte van de opvolgende aannemer reëel en marktconform zijn. Daarbij komt dat, wanneer de oorspronkelijk overeengekomen aanneemsom voor het werk (€ 18.000) wordt vergeleken met het daadwerkelijk aan de opvolgende aannemer betaalde bedrag (€ 19.850) en de door TOP begrote herstelkosten (€ 7.515), en gegeven dat nog vrijwel al het werk moest worden uitgevoerd op een later moment, niet kan worden gezegd dat het aan de opvolgende aannemer betaalde bedrag uitzonderlijk hoog is. Bij gebreke van enige nadere onderbouwing van [gedaagde] ziet de rechtbank dan ook geen aanwijzingen dat de kosten hebben geleid tot verbetering of dat sprake is geweest van overbodige of onnodige uitgaven.



5.56.
Ook is onvoldoende gesteld of gebleken dat de offerte van opvolgende aannemer qua aard en omvang niet aansluit bij de (herstel)bevindingen in het rapport van TOP. Indien [gedaagde] van mening zou zijn dat de opvolgende aannemer andere of meer werkzaamheden heeft uitgevoerd dan die waarvoor vervangende schadevergoeding kan worden gevorderd, had het op zijn weg gelegen dit gemotiveerd te stellen. Ten aanzien van de ventilatie in de wasruimte merkt de rechtbank op dat dit niet in de offerte van de opvolgende aannemer is opgenomen, zodat dit kennelijk ook niet is uitgevoerd en niet in de gevorderde kosten is inbegrepen.



5.57.
Ter zitting hebben [eisers] c.s. nog toegelicht dat de opvolgende aannemer de badkamer op basis van dezelfde tekeningen heeft gerealiseerd. Om vervangende schadevergoeding te kunnen toewijzen, hoeft dit niet vast te staan. Het doel van vervangende schadevergoeding is immers om de schuldeiser in staat te stellen het werk deugdelijk door een derde te laten uitvoeren. Een perfect identieke uitvoering hoeft niet te worden aangetoond; het gaat om een economisch vergelijkbare vervanging, niet om een exacte replicatie van het oorspronkelijk overeengekomen werk. Van verbeteringen ten opzichte van het oorspronkelijke werk, zoals luxe toevoegingen, is niet gebleken. Daarvoor geeft noch de offerte noch het offertebedrag aanleiding.



5.58.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de offerte en facturen van de opvolgende aannemer voldoende specificeren dat het gaat om kosten voor herstel en afronding van het werk en zal de schade dienovereenkomstig begroten. Daarbij wordt uitgegaan van het werkelijk aan de opvolgende aannemer betaalde bedrag. Dit leidt tot de volgende berekening: € 19.850,00 betaald aan de opvolgende aannemer + € 247,00 bouwafvalcontainer + € 999,93 aan tegels = € 21.096,93. Door aanspraak te maken op vervangende schadevergoeding blijven de op [eisers] c.s. rustende verplichtingen tegenover [gedaagde] volledig intact. Dit betekent dat het resterende bedrag van de aanneemsom dat zij nog aan [gedaagde] verschuldigd zijn op de totale herstelkosten in mindering moet worden gebracht. Aan vervangende schadevergoeding zal derhalve een totaalbedrag van (€ 21.096,93 – € 1.800 =) € 19.296,93 worden toegewezen.



5.59.
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen zoals gevorderd vanaf 29 juni 2024. [eisers] c.s. hebben [gedaagde] bij brief van 14 juni 2024 verzocht tot betaling van de vervangende schadevergoeding over te gaan. Ze hebben hem daarbij een betalingstermijn van veertien dagen na ontvangst van de brief gegeven. Die termijn is ongebruikt verstreken, zodat [gedaagde] vanaf 29 juni 2024 in verzuim is met betaling van de schadevergoeding. Vanaf die datum is hij daarom wettelijke rente verschuldigd.


Gevolgschade




5.60.

[eisers] c.s. vorderen een bedrag van in totaal € 1.362,50 aan huurkosten van een nooddouche berekend over een periode van 13 december 2023 tot en met 24 juni 2024, dat zijn 195 dagen. [gedaagde] verkeerde echter pas op 27 april 2024 in verzuim. Gerekend tot en met 24 juni 2024 zijn dat 59 dagen. Dat betekent dat aan huurkosten voor de nooddouche een bedrag van (€ 1.362,50 : 195 x 59=) € 412,24 toewijsbaar is.



5.61.
De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag wordt toegewezen vanaf 29 juni 2024. [gedaagde] is in de eerder genoemde brief van 14 juni 2024 ook verzocht de gevolgschade te betalen binnen veertien dagen na ontvangst van de brief. Betaling daarvan is eveneens uitgebleven, zodat [gedaagde] vanaf 29 juni 2024 in verzuim is en wettelijke rente over deze schadepost moet betalen.



5.62.

[eisers] c.s. vorderen daarnaast een bedrag van € 207,43 aan huurkosten omdat zij stellen dat zij door uitloop van het werk langer in hun huurwoning hebben moeten verblijven. Deze kosten zijn niet toewijsbaar nu deze kosten gemaakt zijn in december 2023 toen [gedaagde] nog niet in verzuim was.


Deskundigenkosten




5.63.

[eisers] c.s. vorderen een bedrag van € 3.025,00 aan deskundigenkosten en hebben dit onderbouwd met de factuur van TOP.



5.64.

[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij niet gehouden is deze kosten te betalen, nu hij van mening is dat het rapport niet deugt. Zoals eerder is overwogen, volgt de rechtbank hem daarin niet. De kosten zijn gemaakt ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid en zijn daarom aan te merken als vermogensschade in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub b BW. Het is redelijk dat deze kosten zijn gemaakt en de kosten op zichzelf zijn ook redelijk. Het gevorderde bedrag zal daarom worden toegewezen.


Buitengerechtelijke incassokosten




5.65.

[eisers] c.s. vorderen vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoofdvordering valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De rechtbank zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-integraal, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. De vordering van € 1.249,86 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 1.212,83 (inclusief de over de incassokosten verschuldigde btw) bij een hoofdsom van (€ 19.296,93 + € 412,24 + € 3.025,00 =) € 22.734,17. De rechtbank wijst daarom € 1.212,83 toe.


Proceskosten




5.66.

[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [eisers] c.s. worden begroot op:









- kosten van de dagvaarding





0,00







- griffierecht





1.325,00







- salaris advocaat





1.228,00


(2 punten × € 614,00)




- nakosten





178,00


(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)




Totaal





2.731,00











5.67.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.






6De beslissing

De rechtbank


6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] c.s. een bedrag van € 19.296,93 aan vervangende schadevergoeding te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 29 juni 2024 tot de dag van volledige betaling,



6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] c.s. een bedrag van € 412,24 aan aanvullende schade te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 29 juni 2024 tot de dag van volledige betaling,



6.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] c.s. een bedrag van € 3.025,00 aan deskundigenkosten te betalen,



6.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] c.s. te betalen een bedrag van € 1.212,83 aan buitengerechtelijke kosten,



6.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.731,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet hij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,



6.6.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan.



6.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,



6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr.Goedegebuur en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2025.







Bijlage 1 van productie 17 bij akte aanvulling gronden en weerlegging aanvullend verweer zijdens [eisers] c.s.


Productie 4 bij dagvaarding.


Productie 5 conclusie van antwoord.


Productie 5 bij dagvaarding.


Productie 7 conclusie van antwoord.


Productie 7 bij dagvaarding.


Productie 8 bij dagvaarding.


Productie 9 bij dagvaarding.


Productie 10 bij dagvaarding.


Productie 11 bij dagvaarding.


Productie 17 bij akte aanvulling gronden en weerlegging aanvullend verweer zijdens [eisers] c.s.


Bijlage 1 van productie 17 bij akte aanvulling gronden en weerlegging aanvullend verweer zijdens [eisers] c.s.


Vervangende schadevergoeding kan ook toewijsbaar zijn zelfs indien daadwerkelijk herstel niet is uitgevoerd.
Link naar deze uitspraak