Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:CRVB:2020:47 
 
Datum uitspraak:09-01-2020
Datum gepubliceerd:14-01-2020
Instantie:Centrale Raad van Beroep
Zaaknummers:17/5803 WIA
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Geconcludeerd wordt dat het Uwv heeft zich bij het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is gewijzigd en is vastgesteld op 59,39%. Geconcludeerd wordt ook dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat in hoger beroep de FML is aangepast en het besluit pas in hoger beroep is voorzien van een toereikende medische onderbouwing. Geen nadeel voor belanghebbenden. Wel proceskostenveroordeling uwv.
Trefwoorden:tuinbouw
uitkering
 
Uitspraak
17/5803 WIA
Datum uitspraak: 9 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 6 juli 2017, 17/1168 (aangevallen uitspraak)
Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.F. Nazir, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Nazir. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als schoonmaakster voor gemiddeld 50,50 uur per week. Zij heeft zich op 20 maart 2006 ziek gemeld wegens lichamelijke en psychische klachten. Naar aanleiding van de aanvraag van appellante om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv appellante vanaf 18 maart 2009 een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Deze uitkering is per 17 september 2009 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.



1.2.
Op 7 januari 2016 heeft de ex-werkgever van appellante verzocht om een herbeoordeling. In dat kader is appellante onderzocht op het spreekuur van 7 juli 2016 van een verzekeringsarts van het Uwv. Deze verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de medische situatie en beperkingen van appellante niet veranderd zijn ten opzichte van de WIA‑beoordeling op 9 april 2008. De Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 april 2008 is nog steeds geldig. Van de actuele belastbaarheid van appellante werd op 7 juli 2016 een FML opgesteld. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend.



1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 1 augustus 2016 appellante vanaf 22 juli 2016 voor 55,92% arbeidsongeschikt geacht. In verband met de uitlooptermijn heeft het Uwv bepaald dat de hoogte van de WGA-loonaanvullingsuitkering niet wordt gewijzigd tot 1 augustus 2018.



1.4.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 14 februari 2017 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 juli 2016 vastgesteld op 59,39% waarbij is bepaald dat de WGA-loonaanvullingsuitkering niet wijzigt tot 1 augustus 2018. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van 18 oktober 2016 en een aanvullend rapport van 8 februari 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 5 december 2016 en een aanvullend rapport van 10 februari 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Naar aanleiding van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 oktober 2016 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de schatting gebaseerd op deels nieuwe functies. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een aanvullend rapport van 8 februari 2017 aanvullende beperkingen aangenomen in de rubriek werktijden op de items 6.1.1, 6.2.1, 6.3.1, 6.4.1 (namelijk een beperking voor nachtwerk, wisselende diensten en een urenbeperking tot 8 uur per dag en 40 uur in de week). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet langer beperkingen op items 1.1.1 (vasthouden van de aandacht) en 2.7.1 (eigen gevoelens uiten) aangenomen. Op basis van deze gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat dit geen aanleiding geeft voor wijziging van de eerder door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies en deze functies gehandhaafd blijven.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het onderzoek onzorgvuldig is verricht. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat appellante op basis van haar dagverhaal niet voldoet aan de criteria van artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten voor het aannemen van geen benutbare mogelijkheden. Wat betreft de stelling van appellante dat zij beperkt dient te worden geacht op het item vasthouden van aandacht ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling op dit punt onjuist is. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML beperkingen had moeten aannemen met betrekking tot de door appellante gestelde paniekaanvallen, medicijngebruik en handelingstempo. Appellante heeft haar standpunt niet met medische informatie onderbouwd. Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv bij appellante aangenomen beperkingen ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat appellante de werkzaamheden behorende bij de aan haar voorgehouden functies niet zou kunnen verrichten. Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd waarom de functies de belastbaarheid van appellante zoals vastgelegd in de FML van 8 februari 2017 niet overschrijden. Appellante moet daarom de geduide functies kunnen verrichten.



3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij al jarenlang in behandeling is bij een psychiater. Ook gebruikt zij al jaren medicatie. De situatie van appellante is niet stabiel. Appellante is depressief en voelt zich door medicijngebruik vaak suf, is vergeetachtig, heeft concentratieproblemen en last van paniekaanvallen. De verzekeringsarts heeft de geneeskundige protocollen/richtlijnen niet gevolgd. De verzekeringsarts had meer gerichte vragen moeten stellen en moeten beoordelen of een urenbeperking geldt en had informatie bij de huisarts moeten opvragen. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld voldoet appellante wel aan de criteria om een situatie van geen benutbare mogelijkheden aan te nemen. Er is sprake van forse beperkingen als gevolg van de gegeneraliseerde angststoornis en depressiviteit. Er zijn aanwijzingen dat er sprake is van disfunctioneren ten aanzien van zelfredzaamheid en in sociale relaties. Appellante heeft wel degelijk beroepsgronden aangevoerd tegen het arbeidskundig onderzoek. Appellante is niet in staat de geduide functies van machinebediende inpak/verpakkingsmachine (SBC-code 271093), medewerker intern transport (SBC-code 111220) en medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) te verrichten. Deze functies overschrijden haar belastbaarheid.


3.2.
Naar aanleiding van het hogerberoepschrift heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een aanvullend rapport van 1 december 2017 aanleiding gezien om de FML van 8 februari 2017 aan te passen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende beperkingen aangenomen ten aanzien van de aspecten 1.1.1 (vasthouden van de aandacht) en 2.7.1 (eigen gevoelens uiten). Het Uwv heeft geconcludeerd dat na aanpassing van de FML de geduide functies onveranderd geschikt zijn. Ter onderbouwing hiervan heeft het Uwv verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 december 2017. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.


4.1.
In geschil is de vraag of de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 22 juli 2016 heeft vastgesteld op 59,39%.



4.2.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten volgt dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van de medische situatie van appellante, dat de verzekeringsarts lichamelijk en psychisch onderzoek heeft verricht en dat de verzekeringsartsen alle beschikbare informatie hebben betrokken in hun beoordeling. Daarnaast heeft in bezwaar een aanvullend medisch onderzoek plaatsgevonden. In de omstandigheid dat de verzekeringsarts geen medische informatie heeft opgevraagd bij de huisarts en/of behandelaar wordt daarom geen aanleiding gezien om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig te achten. Hierbij wordt tevens in aanmerking genomen dat het appellante ook vrijstond om zelf medische informatie in te brengen, wat zij niet heeft gedaan.



4.3.
Verder wordt het standpunt van de rechtbank onderschreven dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd waarom de situatie van geen benutbare mogelijkheden, als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder d, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, zich in het geval van appellante niet voordoet. Appellante heeft haar stelling dat zij psychisch niet zelfredzaam zou zijn, niet met medische stukken onderbouwd. De verzekeringsarts heeft daarom terecht een FML opgesteld. Het bestreden besluit berust op dit punt dan ook op een toereikende medische grondslag.



4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het aanvullend rapport van 1 december 2017 gereageerd op de aangevoerde gronden in hoger beroep, waarna aanvullende beperkingen zijn aangenomen. In dit rapport, mede in samenhang bezien met de voorgaande medische rapporten van de verzekeringsartsen, is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd uiteengezet waarom er geen aanleiding bestaat om meer beperkingen op te nemen. Ten aanzien van de in bezwaar aangenomen beperkingen in de rubriek werktijden (geen nachtdiensten, geen wisselende diensten en maximaal 8 uur per dag en 40 uur per week werken) is aangevoerd dat deze passend te achten zijn bij de klachten van appellante.
Deze motivering is overtuigend en wordt gevolgd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat al in ruime mate rekening is gehouden met de klachten van appellante, aangezien de psychische problematiek is onderkend en op dit punt ruime beperkingen zijn aangenomen. Appellante heeft verder haar stellingen dat zij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen niet met medische stukken onderbouwd, zodat hierin geen aanleiding wordt gezien om te twijfelen aan de omvang van de vastgestelde beperkingen.



4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 1 december 2017, wordt geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellante. Met de rapporten van 5 december 2016 en 10 februari 2017 zijn de signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid voldoende gemotiveerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. In hoger beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 4 december 2017, met verwijzing naar het rapport van 5 december 2016, ook overtuigend gemotiveerd dat de eerder geselecteerde functies na aanpassing van de FML nog steeds als passend zijn te beschouwen en de belastbaarheid van appellante niet overschrijden. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn reactie van 18 april 2017 adequaat gereageerd op alle opgeworpen bezwaren van appellante en heeft de arbeidsdeskundige hiermee in beroep voldoende gemotiveerd toegelicht waarom appellante in staat moet worden geacht de geduide functies te verrichten. De grond dat appellante niet in staat is om de geduide functies te verrichten, in essentie een herhaling van wat in beroep tegen de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit is aangevoerd, slaagt daarom niet.



4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het Uwv zich bij het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is gewijzigd en is vastgesteld op 59,39%. Geconcludeerd wordt ook dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat in hoger beroep de FML is aangepast en het besluit pas in hoger beroep is voorzien van een toereikende medische onderbouwing. Deze schending van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd, omdat aannemelijk is dat belanghebbenden door deze schending niet zijn benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Dit leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.



4.7.
De toepassing van artikel 6:22 van de Awb vormt aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten die appellante in beroep en hoger beroep heeft gemaakt. Deze kosten worden begroot op € 1.050,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 1.050,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Ook wordt bepaald dat het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,- vergoedt.





BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een
bedrag van in totaal € 2.100,-;
- bepaalt dat het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 170,- vergoedt.


Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2020.



(getekend) E. Dijt



(getekend) D. Bakker
Link naar deze uitspraak