Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBDHA:2016:15147 
 
Datum uitspraak:22-03-2016
Datum gepubliceerd:29-07-2021
Instantie:Rechtbank Den Haag
Zaaknummers:AWB - 15 _ 6951
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:De rechtbank komt tot het oordeel dat eiseres in de gegeven situatie alles heeft gedaan wat in redelijkheid van haar verwacht kon worden en dat de gebleken gebreken in de administratie van de kinderopvang niet voor haar rekening en risico kunnen komen.
Trefwoorden:belastingrecht
kinderopvangtoeslag
kindertoeslag
 
Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 15/6951 en SGR 15/6953

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2016 in de zaak tussen


[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. J.C. Spigt),

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.




Procesverloop

Eiseres heeft tegen de hierna onder 2. en 4. te noemen besluiten bezwaar gemaakt.

Bij beslissingen op bezwaar van respectievelijk 17 augustus 2015 en
18 augustus 2015 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de definitieve berekeningen kinderopvangtoeslag voor de toeslagjaren 2012 en 2013 ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2016.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. [A] en [B] .




Overwegingen


Feiten


1. Eiseres maakte vanaf 16 april 2012 tot eind 2013 voor de opvang van haar kind gebruik van de diensten van Kinderopvang [kinderopvang] te [plaats] ( [kinderopvang] ).

2. Bij voorschotbeschikking van 30 december 2011 heeft verweerder aan eiseres een voorschot kinderopvangtoeslag voor het toeslagjaar 2012 toegekend van € 6.165.

3. Na een aantal herziene voorschotbeschikkingen heeft verweerder bij definitieve berekening van 31 juli 2015 de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2012 vastgesteld op
€ 1.154. Dit bedrag ziet op kinderopvang die voor het ingaan van het contract met [kinderopvang] elders werd afgenomen.

4. Bij voorschotbeschikking van 31 december 2012 heeft verweerder aan eiseres een voorschot kinderopvangtoeslag voor het toeslagjaar 2013 toegekend van € 4.134.

5. Verweerder heeft bij definitieve berekening van 31 juli 2015 de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2013 vastgesteld op nihil.



Geschil
6. In geschil is of verweerder de definitieve berekeningen voor 2012 en 2013 terecht heeft vastgesteld op € 1.154 respectievelijk nihil en de onverschuldigd uitbetaalde voorschotten heeft teruggevorderd.

7. Eiseres voert – zakelijk weergegeven – het volgende aan. [kinderopvang] heeft schriftelijk en mondeling meegedeeld dat er geen eigen bijdrage verschuldigd is bij inkomens onder de
€ 52.500 en dat bij inkomens boven dit bedrag slechts een fractie van de eigen bijdrage hoeft te worden betaald. Het inkomen van eiseres en haar echtgenoot ligt boven deze norm, waardoor de te betalen bijdrage over 2012 € 69,44 per maand bedroeg. Daar de kinderopvangtoeslag rechtstreeks naar [kinderopvang] werd overgemaakt, verstrekte [kinderopvang] geen overzicht/jaaropgaven 2012 en ook geen facturen met betrekking tot de door eiseres betaalde eigen bijdragen. Eiseres zag hier ook geen noodzaak toe, omdat zij op haar eigen bankafschriften kon bijhouden of en wanneer de eigen bijdragen waren afgeschreven. Eerst op 28 januari 2014 heeft eiseres een jaaropgaaf 2013 ontvangen. Dit omdat een en ander was veranderd bij de Belastingdienst. Over 2013 worden – op één termijn na – wel facturen door [kinderopvang] aan eiseres toegezonden. Eiseres wist niet dat een eigen bijdrage een voorwaarde is om überhaupt voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te kunnen komen. Eiseres stelt daarom dat van verwijtbaarheid geen sprake is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de informatieplicht en met het rechtszekerheid- en vertrouwensbeginsel, nu zij niet wist dat het betalen van een eigen bijdrage een verplichting is en het niet kunnen overleggen van facturen voor verweerder aanleiding is om het gehele bedrag aan ontvangen kinderopvangtoeslag terug te vorderen. Daarnaast heeft verweerder in strijd gehandeld met een redelijke belangenafweging, het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel.

8. Verweerder neemt het standpunt in dat hij de definitieve berekeningen terecht op lagere bedragen heeft vastgesteld en de onverschuldigd betaalde voorschotten terecht heeft teruggevorderd. Eiseres heeft over het berekeningsjaar 2012 geen jaaropgave en facturen overgelegd. Om die reden kan de kinderopvangtoeslag niet berekend worden. In het berekeningsjaar 2013 zijn voor de eigen bijdrage door eiseres wisselende bedragen overgemaakt en zijn de totale kosten door eiseres niet voldaan. De aan eiseres verleende korting op de eigen bijdrage is voorts niet op juiste wijze in de overeenkomst en de jaaropgave verwerkt.



Beoordeling van het geschil


9. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.

10. Ingevolge artikel 18 van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 5 en 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko volgt dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. Naar het oordeel van de rechtbank moet de term “te betalen kosten” zoals opgenomen in artikel 5 Wko, worden opgevat als daadwerkelijk gedane uitgaven, waardoor het vermogen van degene die de uitgaven heeft gedaan, wordt aangetast. De kinderopvangtoeslag is immers een tegemoetkoming in de kosten, dat betekent dat een deel van de kosten door de belanghebbende zelf moet worden gedragen (de eigen bijdrage). Onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 29 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5927, overweegt de rechtbank dat het de verantwoordelijkheid is van eiseres, als ontvanger van de kindertoeslag om daartoe een deugdelijke administratie bij te houden.

11. De rechtbank stelt vast dat de situatie rondom de voormalige kinderopvang [kinderopvang] recent nog aanleiding is geweest tot het stellen van zogenoemde Kamervragen. Aan de beantwoording hiervan door de Staatssecretaris van Financiën, gepubliceerd op
11 maart 2016, ontleent de rechtbank de volgende passage.
“In het reguliere toezichtproces kijkt Belastingdienst/Toeslagen of voldaan is aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een toeslag. Dit is ook onderzocht bij [kinderopvang] . Daar heeft een groot deel van de ouders zich op verschillende manieren niet aan de regels gehouden waardoor zij dus geen recht hadden op kinderopvangtoeslag. Het gaat bij deze ouders dus nadrukkelijk om een combinatie van factoren: er is geen eigen bijdrage betaald, de daadwerkelijk afgenomen uren zijn lager dan de uren waarvoor kinderopvangtoeslag is aangevraagd, er zijn in de contracten meer uren overeengekomen dan daadwerkelijk genoten en/of de aanvraag is niet stopgezet nadat er geen opvang meer werd genoten.”

12. De rechtbank stelt vast dat de vier hierboven genoemde omstandigheden zich in de onderhavige zaak niet hebben voorgedaan, niet afzonderlijk, laat staan dat er sprake zou zijn van een combinatie van genoemde factoren. In het onderhavige geval doet zich het probleem voor dat de betaling van de eigen bijdrage door eiseres niet aansluit bij het bedrag zoals vermeld op jaaropgave, voor zover die door [kinderopvang] werd verstrekt.

[kinderopvang] was ten tijde hier van belang een erkende instelling voor kinderopvang.
Ter zitting is gebleken dat eiseres voor zichzelf een nauwkeurige boekhouding bijhield, frequent alle wijzigingen aan de Dienst Toeslagen doorgaf en extra geld heeft gestort in het geval zij vermoedde dat er te weinig betaald was. [kinderopvang] heeft haar daarentegen onjuist geïnformeerd over de te verstrekken nota’s en jaaropgave over 2012 en wellicht onvolledig over de door haar te betalen bedragen. Dit komt de rechtbank, gelet op de malversaties waar [kinderopvang] thans van wordt beschuldigd, niet onaannemelijk voor. [kinderopvang] had er immers, naar achteraf is gebleken belang bij geen volledige openheid van zaken te bieden.
Evenmin komt het de rechtbank onlogisch voor dat de totale kosten die [kinderopvang] op de jaaropgave vermeldde niet overeenkomen met de uitgekeerde kinderopvangtoeslag en de betaalde eigen bijdragen. Nu [kinderopvang] ouders een korting op de eigen bijdrage verleende, werden de kosten reeds om die reden niet volledig betaald. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat eiseres in de gegeven situatie alles heeft gedaan wat in redelijkheid van haar verwacht kon worden en dat de gebleken gebreken in de administratie van [kinderopvang] niet voor haar rekening en risico kunnen komen.

13. De rechtbank is voorts van oordeel dat nu het aantal opvanguren constant bleef (97 uur per maand) verweerder aan de hand van de overige gegevens die bekend zijn de kinderopvangtoeslag over de hier in geding zijnde periode kan berekenen. De rechtbank kan verweerder wel volgen in zijn standpunt dat de korting zoals die door [kinderopvang] op de eigen bijdrage werd toegepast, in mindering op het uurtarief moet worden gebracht. De totale kosten en daarmee de te ontvangen toeslag worden dan verminderd.

14. Gelet op wat hiervoor is overwogen komen de bestreden besluiten voor vernietiging in aanmerking en dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

15. Ter voorlichting aan eiseres merkt de rechtbank nog het volgende op. Zoals de ABRvS eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 17 augustus 2011 in zaak nr. 201100343/1/H2) vloeit reeds uit het bepaalde in artikel 16, eerste lid, gelezen in samenhang met het vierde en vijfde lid, van de Awir voort dat aan de verlening van een voorschot niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. Het voorschot wordt immers slechts verleend tot het vermoedelijke bedrag van de tegemoetkoming en de voorschotverlening kan worden herzien. Verweerder is in beginsel gehouden de voorschotten te verstrekken. Eerst bij de vaststelling kan worden beoordeeld of aan alle voorwaarden en vereisten is voldaan.

16. Ingevolge artikel, tweede en derde lid, van de Awir worden verleende voorschotten verrekend met de (definitieve) toekenning, hetgeen kan leiden tot een terug te vorderen bedrag. Ingevolge artikel 26 van de Awir is de belanghebbende, indien een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd. In de Awir is geen bepaling opgenomen op grond waarvan Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien (zie ECLI:NL:RVS:2011:BP9548).



Proceskosten

17. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.488 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 496, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).



Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dagtekening van deze uitspraak nieuwe
beslissingen op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.488;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiseres te vergoeden.


Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van G.F. van Verseveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 maart 2016.






griffier rechter




Afschrift verzonden aan partijen op:






Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Link naar deze uitspraak