Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBZWB:2019:6092 
 
Datum uitspraak:23-12-2019
Datum gepubliceerd:13-02-2020
Instantie:Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Zaaknummers:C/02/359555 / HA RK 19-13
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Afwijzen verzoek tot heropening vereffening ex artikel 2:23c BW ondanks terughoudende toets. Deugdelijke onderbouwing van vordering of bestaan bate ontbreekt. Gestelde vordering was ook op andere wijze te gelde te maken. Tijdverloop tussen ontbinding rechtspersoon en verzoek heropening, waardoor termijn van bewaarplicht is verstreken. Bewaarder van de boeken (tevens voormalig bestuurder) is bovendien overleden. Tegenverzoek afgewezen. Betreft vordering die bij dagvaarding moet worden aangebracht.
Trefwoorden:landbouw
schenking
subsidies
 
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Locatie Breda

Cluster II Handelszaken


zaaknummer / rekestnummer: C/02/359555 / HA RK 19-139


Beschikking van 23 december 2019


in de zaak van




1de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MARROBEL BV,
gevestigd te Vught,
2. de stichting [naam] STICHTING,
gevestigd te Vught,
verzoeksters,
advocaat mr. B.W. Brouwer te Amsterdam,

en




1de stichting STICHTING BEHEER DERDENGELDEN [Belanghebbende 1] ,
gevestigd te Oisterwijk,
verweerster,
2. [Belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
3. [belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
advocaat mr. J.A.A. van der Weijst te Gemonde.

Verzoeksters worden hierna Marrobel, de [naam] Stichting en gezamenlijk Marrobel c.s. genoemd. Verweerder wordt Stichting Beheer Derdengelden genoemd en belanghebbenden [Belanghebbende 1] , [belanghebbende 2] en gezamenlijk [belanghebbenden]





1De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift heropening vereffening ex art. 2:23c BW, ter griffie ingekomen op 13 juni 2019, met producties 1 t/m 24,
– de akte van de zijde van Stichting Beheer Derdengelden, ter griffie binnengekomen op 15 november 2019, waarmee het procesdossier in de enquêteprocedure wordt ingebracht,
– het verweerschrift, ter griffie binnengekomen op 21 november 2019, met producties 1 t/m 12,
– de akte behorende bij het verweerschrift tevens houdende zelfstandig tegenverzoek van de zijde van Stichting Beheer Derdengelden, per faxbericht binnengekomen op 22 november 2019 om 18:34 uur en ter griffie binnengekomen op 25 november 2019,
– de mondelinge behandeling, gehouden op 25 november 2019,
– de reactie namens Marrobel c.s. tegen het tardief verzoek schadevergoeding wegens smaad e.d.,
– de pleitnotities van mrs. Van Delft en Brouwer,
– de pleitnota ontbonden stichting Stichting Beheer Derdengelden [Belanghebbende 1] .




2Het verzoek

2.1.
Marrobel c.s. verzoekt de rechtbank om, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vereffening van Stichting Beheer Derdengelden te heropenen; en
II. de directie te ontslaan als vereffenaar van Stichting Beheer Derdengelden; en
III. een vereffenaar van Stichting Beheer Derdengelden te benoemen; en
IV. te bepalen dat de kosten van deze procedure ten laste van de vereffening komen.



2.2.
Stichting Beheer Derdengelden voert verweer en verzoekt de rechtbank, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:

Primair:
1. Marrobel c.s. niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek(en), wegens onder meer de afwaardering door Stichting Beheer Derdengelden en Marrobel c.s. van de onttrekkingen door de heer [persoon 1] , dan wel wegens décharge en/of wegens verjaring dan wel wegens overschrijding van de redelijke termijn, dan wel wegens misbruik van recht;
2. Marrobel c.s. hun verzoek(en) te ontzeggen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en/of onvolledig, althans in strijd met de waarheid en/of de wet en/of het recht, althans;


Subsidiair:

3. de beslissing op het verzoek van Marrobel c.s. aan te houden totdat de rechtbank op haar beurt kennis zal hebben genomen van de door de Ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam tussen partijen te wijzen beschikking op basis van het alsdan inmiddels verkregen rapport van de eventueel aan te stellen onderzoeker(s);


Primair en subsidiair:

4. Marrobel c.s. te veroordelen in de kosten van deze procedure op basis van de reële advocaatkosten, althans een volledige proceskostenveroordeling en partijen ter zake naar de schadestaatprocedure te verwijzen.



2.3.
In het zelfstandig tegenverzoek verzoekt Stichting Beheer Derdengelden de rechtbank om te bepalen:

Primair:

1. dat Marrobel c.s. ten titel van smaad en/of laster en/of aantasting van de eer en goede naam en/of onrechtmatig vermelding jegens [belanghebbenden] een bedrag verschuldigd zijn groot € 5.000,00 voor elk van hen, ergo € 10.000,00 ten titel van schadevergoeding;


Subsidiair:

2. dan wel te bepalen dat Marrobel c.s. een zodanig bedrag aan hen verschuldigd zijn als uw rechtbank ex aequo et bono zal oordelen rechtvaardig te zijn; dan wel;

3. met inachtneming van de rechterlijke vrijheid als voortvloeiend uit artikel 25 Rv een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank vermene billijk en/of rechtvaardig te zijn;


Primair en subsidiair:

4. Marrobel c.s. te veroordelen in de kosten van het zelfstandig tegenverzoek op basis van de reële advocaatkosten, althans een volledige proceskostenveroordeling en partijen ter zake naar de schadestaatprocedure te verwijzen;

5. dan wel subsidiair in de zaak van het verweerschrift en het zelfstandig tegenverzoek een veroordeling kosten rechtens uit te spreken ten laste van verzoeksters.



2.4.
Marrobel c.s. voert verweer.






3De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat het volgende vast.
– Marrobel is op 20 april 1988 opgericht door de heer [naam] (hierna: [naam] ) om in het beheer van zijn landgoederen te voorzien. Zo verpachtte Marrobel de landgoederen en nam zij het onderhoud voor haar rekening. [naam] was bestuurder en enig aandeelhouder van Marrobel.
– [Belanghebbende 1] was vanaf de jaren ’90 als beheerder van de landgoederen werkzaam voor [naam] .
– Stichting Beheer Derdengelden is op 20 maart 2002 opgericht door [Belanghebbende 1] . Bij de oprichting zijn [Belanghebbende 1] en de heer [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) tot bestuurder van Stichting Beheer Derdengelden benoemd en als zodanig in het handelsregister ingeschreven. [belanghebbende 2] , de zoon van [Belanghebbende 1] , is in het handelsregister ingeschreven als secretaris/penningmeester. Ingevolge artikel 2 lid 1 van de statuten had Stichting Beheer Derdengelden ten doel:

‘a. het ontvangen van (derden-)gelden en andere vermogensbestanddelen, ten behoeve van rechthebbenden of degene die zal blijken rechthebbende te zijn, zulks in het kader van het beheer en de exploitatie van bezittingen van [persoon 2] [naam] (…)


b. het tijdelijk beheren van hetgeen de stichting heeft ontvangen, een en ander voor rekening en risico van de rechthebbenden of degene die zal blijken rechthebbende te zijn en


c. het betalen of overdragen van hetgeen de stichting heeft ontvangen aan de rechthebbende of degene die zal blijken rechthebbende te zijn (…)’

– Op 7 december 2003 is [naam] overleden. Overeenkomstig zijn uiterste wilsbeschikking zijn zijn landgoederen ondergebracht in de op 20 februari 2004 opgerichte [naam] Stichting, die als erfgenaam van [naam] enig aandeelhouder werd van Marrobel. Marrobel bleef verantwoordelijk voor het beheer en het onderhoud van de landgoederen. Het bestuur van de [naam] Stichting werd mede gevormd door leden van de familie [naam] .
– Op 30 juni 2006 heeft mevrouw [naam] - [naam] (hierna: [naam] ), de zus van [naam] , namens de [naam] Stichting een algemene notariële volmacht verstrekt aan [Belanghebbende 1] .
– Op 15 november 2011 is Stichting Beheer Derdengelden ontbonden en bij gebrek aan baten opgehouden te bestaan. De ontbinding is bij de Kamer van Koophandel ingeschreven op 12 december 2011.
– Op 6 april 2014 is [persoon 1] overleden.
– [Belanghebbende 1] is in de periode van 3 mei 2012 t/m 1 januari 2016 bestuurder geweest van Marrobel en in de periode van 20 februari 2014 t/m 5 september 2017 ook bestuurder van de [naam] Stichting.
– In augustus 2017 zijn naast de leden van de familie [naam] onafhankelijke bestuursleden benoemd binnen de [naam] Stichting en Marrobel.
– Op 12 juli 2018 heeft de [naam] Stichting een rapport ontvangen van de belastingdienst. Dit rapport bevat de bevindingen van het boekenonderzoek dat de belastingdienst in 2015/2016 is gestart bij de [naam] Stichting. In het rapport is onder ‘4.1.5. Debiteuren’ opgenomen dat bij de beoordeling van de uitstaande gelden uit de gegevens is gebleken dat de [naam] Stichting per 31 december 2011 een vordering heeft op Stichting Beheer Derdengelden c.q. [Belanghebbende 1] van € 198.951,98. ‘In de jaarstukken is deze vordering niet zichtbaar. Het vermogen zou derhalve € 198.951,98 hoger moeten zijn, tenzij er sprake is van kwijtschelding of schenking.’, aldus dat rapport.
– Naar aanleiding van dit rapport heeft het bestuur van de [naam] Stichting een aantal vragen gesteld aan [Belanghebbende 1] , onder meer over Stichting Beheer Derdengelden. In zijn schriftelijk antwoord heeft [Belanghebbende 1] onder meer aangegeven dat er een derdengeldenrekening was waarop de overheidssubsidies van het toenmalige Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij werden ontvangen en dat hij met [naam] had afgesproken dat zijn arbeidsvergoeding voor zijn werkzaamheden ten behoeve van het beheer van de landgoederen zouden worden gedeclareerd ten laste van deze derdengeldenrekening. Op verzoek van [naam] is [persoon 1] aangesteld om controle te houden over de inkomende en uitgaande gelden op deze rekening. In 2011 is de derdengeldenrekening opgeheven. Bij administratieve controle is gebleken dat er in de loop der jaren bedragen van in totaal € 198.951,98 onrechtmatig van de rekening waren afgeboekt door [persoon 1] . [Belanghebbende 1] heeft [naam] hiervan op de hoogte gesteld en ook [persoon 1] hierover schriftelijk bericht. Tijdens overleg met [naam] heeft zij begrip getoond voor het feit dat [persoon 1] in financiële problemen verkeerde, maar was zij wel van mening dat [persoon 1] het door hem ontvreemde bedrag diende terug te betalen. [persoon 1] is echter overleden voordat hij aan zijn financiële verplichtingen jegens de [naam] Stichting kon voldoen, aldus [Belanghebbende 1] . Hij heeft verder aangegeven dat dit uitvoerig is onderzocht en besproken met de toenmalige externe accountant, Advea Advies, en de belastingdienst, die geen onregelmatigheden hebben geconstateerd met betrekking tot de door [Belanghebbende 1] verrichte handelingen.
– Marrobel c.s. heeft nadere vragen gesteld aan [Belanghebbende 1] . Deze vragen zijn volgens Marrobel c.s. door [Belanghebbende 1] onvoldoende beantwoord.


3.2
Marrobel c.s. verzoekt heropening van de vereffening van Stichting Beheer Derdengelden, aangezien zij van mening is dat er nog baten zijn. Deze baten bestaan uit (a) een vordering van Stichting Beheer Derdengelden op grond van onrechtmatige daad, althans onverschuldigde betaling, op (de erven van) [persoon 1] in verband met de onttrekkingen van bedragen van in totaal ongeveer € 200.000,00, (b) een vordering van Stichting Beheer Derdengelden op [Belanghebbende 1] op grond van onrechtmatige daad, althans onverschuldigde betaling, in verband met de betaalde arbeidsvergoedingen en (c) een vordering van Stichting Beheer Derdengelden op grond van bestuurdersaansprakelijkheid op alle bestuursleden ( [persoon 1] , [Belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] ) in verband met onbehoorlijk bestuur, artikel 2:9 BW. Marrobel c.s. stelt een vordering op Stichting Beheer Derdengelden te hebben, aangezien zij als rechthebbende van de ontvangen subsidies, pacht- en jachtinkomsten gerechtigd is tot het saldo van Stichting Beheer Derdengelden.



3.3.
Ter onderbouwing van haar verzoek voert Marrobel c.s. aan dat haar bestuurders in de administratie van Marrobel en de [naam] Stichting onregelmatigheden hebben aangetroffen die verband hielden met Stichting Beheer Derdengelden, waarvan zij het bestaan niet kenden, en een bankrekening op naam van deze stichting. Deze onregelmatigheden bestonden daaruit dat namens Marrobel en de [naam] Stichting is verzocht om betaling van subsidies, pacht- en jachtinkomsten over te maken op bankrekening 16.89.42.690 t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden. Van deze gelden, die bestemd waren voor Marrobel c.s., is een aanzienlijk bedrag overgemaakt naar de privérekening van [persoon 1] . Verwezen wordt naar het rapport van de belastingdienst d.d. 12 juli 2018 (bijlage 19) en de brief en het overzicht van de accountant van [persoon 1] , Advea Advies, d.d. 13 oktober 2014 (bijlagen 22 en 23). Volgens het overzicht van Advea Advies is [persoon 1] aan Stichting Beheer Derdengelden een bedrag verschuldigd van € 197.935,00. Daarnaast zijn er ook arbeidsvergoedingen betaald aan [Belanghebbende 1] , zo blijkt uit zijn verklaring. Marrobel c.s. stelt nooit gekend te zijn in een afspraak over betalingen, zoals arbeidsvergoedingen, aan [Belanghebbende 1] en onbekend te zijn met afspraken daarover. Voor zover bekend is een overeenkomst zoals gesteld door [Belanghebbende 1] nooit gesloten, zodat er geen grondslag kan zijn voor deze vergoedingen. Tot slot is er sprake van onbehoorlijk bestuur, aangezien de bestuurders hebben gehandeld in strijd met artikel 2 lid 1 sub c van de Statuten, door de ontvangen gelden (jachtinkomsten, pachtinkomsten en subsidies) niet over te dragen aan de gerechtigden tot de saldi. Bovendien hebben de bestuurders in strijd met artikel 2 lid 3 van de Statuten zich schuldig gemaakt aan verduistering, diefstal of anderszins onrechtmatige onttrekkingen door gelden weg te sluizen naar een privérekening van één van de oprichters (een bij de oprichting betrokken bestuurder) en heeft [Belanghebbende 1] in strijd met artikel 4 lid 5 van de Statuten een beloning ontvangen voor zijn werkzaamheden. Ook hebben de bestuurders in strijd met artikel 9 lid 2 van de Statuten geen deugdelijke administratie gevoerd. Aangezien genoemde statutaire bepalingen beogen de rechtspersoon te beschermen, leidt het handelen in strijd daarmee in beginsel tot aansprakelijkheid van de bestuurders.



3.4.
Stichting Beheer Derdengelden verzet zich tegen de heropening van de vereffening. Zij voert een groot aantal verweren, die er kort gezegd op neer komen dat Stichting Beheer Derdengelden is opgericht in overleg met [naam] , dat Marrobel c.s. bekend was met het bestaan van Stichting Beheer Derdengelden, dat [Belanghebbende 1] geen onregelmatigheden verweten kan worden, dat [Belanghebbende 1] van de onttrekkingen door [persoon 1] pas op de hoogte is geraakt na de ontbinding van Stichting Beheer Derdengelden en hij [naam] (penningmeester van de [naam] Stichting) daarvan op de hoogte heeft gebracht, zodat Marrobel c.s. al in 2013/2014 bekend was met deze onttrekkingen, en dat Marrobel c.s. en Stichting Beheer Derdengelden met alle belanghebbenden en [persoon 3] van [naam 2] Accountants & Adviseurs hebben besproken de vordering wegens onttrokken gelden af te waarderen tot nihil wegens de oninbaarheid daarvan, zodat Stichting Beheer Derdengelden geen bate heeft. Met betrekking tot de arbeidsvergoeding wordt verwezen naar een overeenkomst tussen [naam] en [Belanghebbende 1] uit 2001. Stichting Beheer Derdengelden betwist dan ook dat er baten zijn en dat Marrobel c.s. gerechtigd is tot enig saldo. Daarnaast doet Stichting Beheer Derdengelden ook een beroep op verjaring, is zij van mening dat Marrobel c.s. geen rechtens te respecteren belang heeft bij haar verzoek om heropening vereffening en misbruik maakt van procesrecht en/of rechtspersonenrecht. Stichting Beheer Derdengelden stelt onder verwijzing naar randnummer 93 van het verzoekschrift dat er sprake is van smaad en laster. De in dit randnummer gedane uitlatingen zijn jegens [belanghebbenden] en [belanghebbende 2] onrechtmatig. Zij hebben daardoor schade geleden. Stichting Beheer Derdengelden stelt krachtens lastgeving bevoegd te zijn om ten behoeve van [belanghebbenden] een zelfstandige tegenvordering in te stellen tot schadevergoeding.



3.5.
Artikel 2:23c BW bepaalt dat indien na het tijdstip waarop de rechtspersoon is opgehouden te bestaan nog een schuldeiser of gerechtigde tot het saldo opkomt of van het bestaan van een bate blijkt, de rechtbank op verzoek van een belanghebbende de vereffening kan heropenen en zo nodig een vereffenaar kan benoemen. Vanwege het feit dat er nog (potentiële) baten zijn, is de rechtspersoon niet opgehouden te bestaan. De heropening vereffening moet dan ook worden ingesteld tegen de ontbonden vennootschap. Voor toewijzing van het verzoek is voldoende dat de door de verzoeker gestelde vordering en/of bate voldoende aannemelijk is om toewijzing van het verzoek te rechtvaardigen. Volgens vaste jurisprudentie geldt dat de rechter terughoudend toetst of aan dit vereiste is voldaan (Hoge Raad 2 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2727). Dat betekent dat een verzoek niet te snel mag worden afgewezen. De gedachte hierachter is dat een partij zoveel mogelijk de gelegenheid moet hebben door hem gepretendeerde rechten geldend te maken.



3.6.
Ter zitting heeft Stichting Beheer Derdengelden aangevoerd dat er geen sprake kan zijn van een heropening vereffening, aangezien er sprake is van een turboliquidatie in de zin van artikel 2:19 lid 4 BW en er geen vereffening heeft plaatsgevonden. De rechtbank verwerpt dit standpunt. De rechtspersoon houdt op te bestaan indien hij op het tijdstip van zijn ontbinding geen baten meer heeft (art. 2:19 lid 4 BW) of, in geval van vereffening, op het tijdstip dat de vereffening eindigt (art. 2:19 lid 6 BW), dat wil zeggen op het tijdstip waarop geen aan de vereffenaar bekende baten meer aanwezig zijn (art. 2:23b lid 9 BW). De zinsnede in artikel 2:23c BW ‘na het tijdstip waarop de rechtspersoon is opgehouden te bestaan’, is bij de Wet van 29 juni 1994, Stb. 1994, 506, ingevoegd om duidelijk te maken dat ‘heropening’ van de vereffening ook kan worden bevolen als er na ontbinding geen vereffeningshandelingen zijn verricht (art. 2:19 lid 4 BW). Toepassing van artikel 2:23c BW kan dan ook aan de orde zijn indien er geen eigenlijke vereffening heeft plaatsgevonden omdat de rechtspersoon bij gebrek aan baten is ontbonden (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 8 juni 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:5015).



3.7.
Vooropgesteld wordt dat de gelden die op de bankrekening van Stichting Beheer Derdengelden werden gestort, bedoeld waren om te worden aangewend voor het beheer en de exploitatie van de bezittingen van [naam] . Dit volgt niet alleen uit de doelomschrijving van Stichting Beheer Derdengelden, maar ook uit de verklaring van [Belanghebbende 1] en uit de overeenkomst, die hij in november 2001 met [naam] heeft gesloten (productie 8 bij verweerschrift). Daarin staat, voor zover thans van belang: ‘Bevort zal eventuele gelden bestemd voor [naam] over laten maken in de toekomst op een derdenrekening, waarbij partijen zijn overeengekomen dat de eerstbinnenkomende bedragen bestemd zullen zijn om openstaande facturen over de jaren 1998, 1999, 2000 te voldoen en 2001 naar rato van mogelijk nog openstaande rekeningen.’Volgens [Belanghebbende 1] zijn van deze gelden betalingen gedaan aan onder andere de familie [naam] , waterschappen, gemeenten en andere crediteuren, maar ook aan hemzelf in het kader van de met [naam] overeengekomen arbeidsvergoedingen. Dat hij met [naam] een vergoeding overeengekomen was voor de door hem verrichte beheerswerkzaamheden, blijkt eveneens uit voornoemde overeenkomst van november 2001. Tevens blijkt uit die overeenkomst dat partijen zijn overeengekomen dat [naam] en [Belanghebbende 1] jaarlijks in een gesprek de werkzaamheden zouden evalueren, waarna [Belanghebbende 1] de door hem ingediende factuur over het afgelopen boekjaar zou mogen inhouden op de ontvangen of te ontvangen gelden via de derdenrekening.



3.8.
Gelet op de overeenkomst van november 2001, verwerpt de rechtbank het standpunt van Marrobel c.s. dat Stichting Beheer Derdengelden nog een vordering heeft op [Belanghebbende 1] uit hoofde van onverschuldigde betaling. Aan de betaling van de arbeidsvergoedingen ligt immers een overeenkomst ten grondslag. Bovendien ligt daaraan de afspraak ten grondslag dat deze vergoedingen mochten worden betaald uit de op de derdenrekening ontvangen gelden. Met deze afspraken is [persoon 3] [naam] , als penningmeester van de [naam] Stichting, akkoord gegaan, zo blijkt uit haar brief van 12 maart 2005 aan [Belanghebbende 1] (productie 9 bij verweerschrift). Deze betalingen zijn dan ook, anders dan Marrobel c.s. meent, niet onrechtmatig.



3.9.
Wel onrechtmatig zijn de onttrekkingen van gelden aan deze derdenrekening door [persoon 1] . Dit zijn gelden die ten goede hadden moeten komen aan (crediteuren van) Marrobel en de [naam] Stichting. In zoverre stellen Marrobel en de [naam] Stichting naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht dat zij als rechthebbenden op de binnengekomen gelden (pacht- en jachtinkomsten en subsidies) nog een vordering hebben op Stichting Beheer Derdengelden.



3.10.
Als rechthebbenden op de door [persoon 1] onttrokken gelden, hebben Marrobel en de [naam] Stichting ook een rechtstreekse vordering op (de erven van) [persoon 1] op grond van onrechtmatige daad. Dat betekent dat de door Marrobel c.s. gepretendeerde rechten ook op andere wijze geldend gemaakt (hadden) kunnen worden. Een heropening van de vereffening van Stichting Beheer Derdengelden is daarvoor niet nodig.


3.11.
Desgevraagd is ter zitting van de zijde van Marrobel c.s. aangegeven dat een rechtstreekse vordering op (de erven van) [persoon 1] op grond van onrechtmatige daadvordering mogelijk is verjaard. Door heropening van de vereffening te vragen kan via Stichting Beheer Derdengelden de vordering op (de erven van) [persoon 1] te gelde worden gemaakt. Op deze wijze kan worden geprofiteerd van de op [persoon 1] als bestuurder van Stichting Beheer Derdengelden van toepassing zijnde verlengingsgrond van artikel 3:320 jo 3:321 lid 1 sub d BW en de verlengingsgrond van artikel 2:23c lid 2 BW, op grond waarvan de vordering op (de erven van) [persoon 1] pas verjaart zes maanden na heropening vereffening. Desgevraagd is ter zitting van de zijde van Marrobel c.s. tevens aangegeven dat de erven van [persoon 1] mogelijk geen verhaal bieden. In dat geval kan wellicht [Belanghebbende 1] verhaal bieden. Hij kan door Stichting Beheer Derdengelden worden aangesproken op grond van artikel 2:9 BW. Gezien de onttrekkingen door [persoon 1] kan immers het onder die omstandigheden nemen van een ontbindingsbesluit worden beschouwd als onbehoorlijk bestuur, aldus Marrobel c.s.



3.12.
De rechtbank verwerpt het standpunt van Marrobel c.s. dat [Belanghebbende 1] onbehoorlijk bestuur kan worden verweten. Op grond van de door partijen in het geding gebrachte stukken staat immers genoegzaam vast dat [Belanghebbende 1] pas nadat het ontbindingsbesluit was genomen en de rechtspersoon was opgehouden te bestaan, op de hoogte is geraakt van het feit dat [persoon 1] gelden aan de derdenrekening had onttrokken. Bovendien wordt in geen van de stukken, zelfs niet in het door de belastingdienst opgemaakte rapport, [Belanghebbende 1] ter zake de onttrekkingen door [persoon 1] een verwijt gemaakt, laat staan een ernstig verwijt. Nu hij pas na de ontbinding van de rechtspersoon kennis heeft genomen van de onttrekkingen, kan hem ook niet worden verweten nalatig te zijn geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van het onbehoorlijk bestuur door [persoon 1] af te wenden. Gelet op de door hem aangevoerde disculpatiegronden, heeft Stichting Beheer Derdengelden geen vordering op [Belanghebbende 1] uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 2:9 BW.



3.13.
Stichting Beheer Derdengelden betwist dat zij nog een vordering heeft op (de erven van) [persoon 1] . Volgens Stichting Beheer Derdengelden hebben de betrokken partijen destijds besproken de vordering wegens onttrokken gelden af te waarderen tot nihil wegens de oninbaarheid daarvan, zodat Stichting Beheer Derdengelden ter zake geen bate meer heeft. Marrobel c.s. weerspreekt dit bij gebrek aan wetenschap, zo begrijpt de rechtbank.



3.14.
Wat de wetenschap van Marrobel c.s. betreft, begrijpt de rechtbank dat Marrobel c.s. doelt op de wetenschap van haar nieuwe bestuurders. Deze bestuurders zijn pas sinds augustus 2017 bij Marrobel en de [naam] Stichting betrokken. Het zijn deze bestuurders, zo begrijpt de rechtbank, die stellen niet op de hoogte te zijn geweest van het bestaan van Stichting Beheer Derdengelden en evenmin van de onttrekkingen door [persoon 1] . Uit de door Stichting Beheer Derdengelden in het geding gebrachte stukken blijkt dat [persoon 3] [naam] wel bekend was met de onttrekkingen door [persoon 1] in de periode 2003 – 2008. Zij is daar in 2013/2014 door [Belanghebbende 1] van op de hoogte gebracht. Dat betekent dat Marrobel en de [naam] Stichting al vóór 2017 bekend waren met deze onttrekkingen. Uit de brief van de heer [persoon 4] , accountants-administratieconsulent bij Advea Advies (hierna: [persoon 4] ) aan de belastingdienst van 13 oktober 2014 (bijlage 22 bij verzoekschrift) blijkt dat [persoon 4] met [persoon 1] en [Belanghebbende 1] over de onttrekkingen door [persoon 1] heeft gesproken. Hij heeft aan de hand daarvan een specificatie opgesteld van de onttrokken gelden (bijlage 23 verzoekschrift). In een e-mailbericht van 20 november 2019 (productie 10 bij verweerschrift) schrijft [persoon 4] aan de advocaat van Stichting Beheer Derdengelden dat [Belanghebbende 1] deze schuld zou bespreken met [naam] om te bekijken hoe hiervoor een oplossing kon worden gevonden en dat hem vaag bijstaat dat [naam] ‘mondeling akkoord was met een kwijtschelding gezien de problemen waarin de heer [Belanghebbende 1] was terechtgekomen door het handelen van de heer [persoon 1] . [persoon 1] .’ Naar de rechtbank begrijpt, is niet bij de leden van de familie [naam] geverifieerd of de verklaringen van [Belanghebbende 1] juist zijn. Als reden is daarvoor ter zitting aangegeven dat [naam] en haar zuster al op vergevorderde leeftijd zijn, [naam] onder bewind staat en zich niet alles meer kan herinneren. De rechtbank is van oordeel dat daarmee onvoldoende is weersproken dat sprake is van kwijtschelding van de bij [naam] bekende vordering op [persoon 1] ter zake onttrokken gelden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat, naar blijkt uit het rapport van de belastingdienst van 12 juli 2018 (bijlage 19 bij verzoekschrift), er in de jaarstukken van de [naam] Stichting geen vordering van de [naam] Stichting op Stichting Beheer Derdengelden is opgenomen.



3.15.
Hoewel naar vaste jurisprudentie een verzoek tot heropening van de vereffening niet te snel mag worden afgewezen en de rechter terughoudend toetst of is voldaan aan het vereist dat de door de verzoeker gestelde vordering en/of bate voldoende aannemelijk is om toewijzing van het verzoek te rechtvaardigen, is de rechtbank van oordeel dat onder voornoemde omstandigheden van Marrobel c.s. verwacht mag worden de gestelde bate van Stichting Beheer Derdengelden deugdelijk te onderbouwen. Dit geldt te meer, nu Marrobel c.s. haar vordering ook op andere wijze dan via Stichting Beheer Derdengelden te gelde had kunnen maken.



3.16.
Artikel 2:23c BW geeft de rechtbank een discretionaire bevoegdheid. Bij de beoordeling van de vraag of de vereffening heropend moet worden, neemt de rechtbank in aanmerking dat Marrobel c.s. heropening vraagt van de vereffening van een rechtspersoon die al in 2011 is ontbonden. De in artikel 2:24 BW genoemde bewaarplicht van de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de ontbonden rechtspersoon geldt maar voor zeven jaar. Deze termijn is inmiddels verstreken. Bovendien is [persoon 1] , die de derdenrekening beheerde en (daardoor) ook als bewaarder in het handelsregister stond ingeschreven, inmiddels overleden. [Belanghebbende 1] , die zich als beheerder van de landgoederen slechts bezig hield met de gronden en niet met het beheer van de derdenrekening, kan daardoor niet over alle punten opheldering verschaffen. In deze omstandigheden, alsmede het feit dat de mogelijke bate van Stichting Beheer Derdengelden bestaat uit een vordering op (de erven van) [persoon 1] uit hoofde van onrechtmatige daad, die door Marrobel c.s. ook rechtstreeks jegens (de erven van) [persoon 1] te gelde gemaakt had kunnen worden, ziet de rechtbank gronden om het verzoek tot heropening van de vereffening van Stichting Beheer Derdengelden af te wijzen.



3.17.
Marrobel c.s. voert tegen het door Stichting Beheer Derdengelden bij akte ingediende tegenverzoek onder meer als verweer aan dat de akte te laat is ingediend en een geheel nieuwe kwestie betreft, hetgeen in strijd is met de goede procesorde. Om die reden dient de akte te worden geweigerd. Daarnaast voert Marrobel c.s. aan dat Stichting Beheer Derdengelden niet bestaat en, voordat zij herleeft, niet als procespartij kan optreden, zeker niet om een vordering uit hoofde van smaad ten behoeve van derden in te stellen. Aangezien Stichting Beheer Derdengelden niet bestaat, kan zij ook geen overeenkomst van lastgeving aangaan. Voorts betwist Marrobel c.s. ook op inhoudelijke gronden de gestelde onrechtmatige daad. Tot slot stelt zij dat het tegenverzoek een vordering betreft dat bij dagvaarding had moeten worden ingesteld.



3.18.
Stichting Beheer Derdengelden doet een beroep op artikel 282 lid 4 Rv, waarin is bepaald dat het verweerschrift een zelfstandig verzoek mag bevatten, mits dit betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek. Zij is van mening dat er sprake is van de vereiste connexiteit. Nog daargelaten dat Marrobel c.s. op goede gronden betwist dat van connexiteit sprake is, miskent Stichting Beheer Derdengelden dat het zelfstandig verzoek geen betrekking mag hebben op een geschil dat bij dagvaarding moet worden ingeleid. In geschil is het antwoord op de vraag of Marrobel c.s. zich in haar verzoekschrift onrechtmatig heeft uitgelaten jegens de belanghebbenden in deze procedure, [belanghebbenden] en [belanghebbende 2] . Ter zake wordt schadevergoeding gevraagd. Deze op onrechtmatige daad gebaseerde vordering had bij dagvaarding behoren te worden ingesteld. Om die reden zal Stichting Beheer Derdengelden niet-ontvankelijk worden verklaard in haar zelfstandig verzoek.



3.19.
Marrobel c.s. zal als de het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure als na te melden. De rechtbank ziet in hetgeen Stichting Beheer Derdengelden heeft aangevoerd geen reden om tot een reële proceskostenveroordeling over te gaan.





4De beslissing
De rechtbank

wijst het verzoek van verzoeksters af;

verklaart verweerster niet-ontvankelijk in haar tegenverzoek;

veroordeelt verzoeksters in de kosten van de procedure, aan de zijde van verweerster gevallen en tot op heden begroot op € 1.996,50.

Deze beschikking is gegeven door mr. Hermans en in het openbaar uitgesproken op
23 december 2019.




type: mvda
coll:
Link naar deze uitspraak