Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBZWB:2020:1322 
 
Datum uitspraak:19-03-2020
Datum gepubliceerd:25-03-2020
Instantie:Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Zaaknummers:AWB- 19_4942
Rechtsgebied:Bestuursprocesrecht
Indicatie:Het verlenen van een omgevingsvergunning WABOA
Trefwoorden:agrarisch
bestemmingsplan
burgerlijk wetboek
omgevingsvergunning
perceel
stallen
wabo
 
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 19/4942 WABOA

uitspraak van 19 maart 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

1. [naam eiser1], te [plaatsnaam] , 2. [naam eiser2] en [naam eiser3] , te [plaatsnaam] , 3. [naam eiser4] , te [plaatsnaam] , 4. [naam eiser5] en [naam eiser6] , te [plaatsnaam] , 5. [naam eiser8] en [naam eiser9] , te [plaatsnaam] ,
tezamen, eisers,

en


Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder.

Als derde-partij heeft ter zitting aan het geding deelgenomen:


[naam vergunninghouder]
, te [plaatsnaam] (vergunninghoudster).




Procesverloop
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 9 januari 2019 (bestreden besluit) van het college inzake het aan vergunninghoudster verlenen van een omgevingsvergunning voor het realiseren van vijf woningen in een drukkerij aan de [adres] te [plaatsnaam] .

In verband met onvoldoende zittingscapaciteit bij de rechtbank Den Haag, heeft die rechtbank het beroep bij beschikking van 9 september 2019 doorverwezen naar deze rechtbank.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 6 februari 2020. [naam eiser1] , [naam eiser6] , [naam eiser8] en [naam eiser9] zijn verschenen. De overige eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door [naam eiser1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J.C. Hocks. Vergunninghoudster is verschenen.


Overwegingen

1. Feiten
Eisers zijn omwonenden van de drukkerij aan de [adres] . De drukkerij is gelegen in het rijksbeschermd stadsgezicht ‘ [Naam stadsgezicht] ’.


Vergunninghoudster is eigenaresse van het pand aan de [adres] en heeft op 10 februari 2017 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, bestaande uit het verbouwen van de drukkerij ten behoeve van het creëren van vijf woningen. Verweerder heeft de aanvraag aangemerkt als aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en het afwijken van het bestemmingsplan.

De Welstands- en monumentencommissie (hierna: de commissie) heeft verweerder op 29 maart 2017 geadviseerd over de vraag of het bouwplan de cultuurhistorische waarde van de drukkerij en de omgeving aantast.

Verweerder heeft de aangevraagde omgevingsvergunning bij besluit van 9 juni 2017 verleend. Bij brief van 20 juli 2017 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen dat besluit.

Op 13 juli 2018 heeft vergunninghoudster een nieuwe aanvraag om omgevingsvergunning ingediend bij verweerder voor het verbouwen van de drukkerij, ten behoeve van niet vijf maar drie woningen. Bij besluit van 20 november 2018 heeft het college de aanvraag voor het gewijzigd uitvoeren van de verleende vergunning van 9 juni 2017 verleend. Eisers hebben op 29 december 2018 pro forma bezwaar gemaakt tegen dat besluit.

Omdat duidelijk was dat het nieuwe plan niet zou leiden tot intrekking van de eerder ingediende bezwaren, heeft de Adviescommissie bezwaarschriften ervoor gekozen op 8 januari 2019 alsnog advies uit te brengen over de bezwaren inzake de primaire omgevingsvergunning van 9 juni 2017.

Het college heeft het bezwaar van eisers tegen het besluit van 9 juni 2017 bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Eisers hebben op 21 februari 2019 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

2. Beroepsgronden

Eisers hebben, kort samengevat, aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met de dubbelbestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie’ die volgens bestemmingsplan [Naam bestemmingsplan] op het perceel rust. Daar hebben eisers aan toegevoegd dat verweerder geen omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan had mogen verlenen, omdat eisers onevenredig in hun belangen worden geraakt en omdat artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek door het initiatief wordt geschonden.

3. Wettelijk kader


3.1

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht



Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

In artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo staat:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.
Het tweede lid voegt daar aan toe:
In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.


Omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.

In artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo staat:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) voegt daar aan toe:
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, komt ingevolge artikel 4, eerste lid, van bijlage II in aanmerking: een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:


niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,


de oppervlakte niet meer dan 150 m2.





3.2

Bestemmingsplan [Naam bestemmingsplan]


Ingevolge bestemmingsplan [Naam bestemmingsplan] rust op het perceel [adres] , voor zover hier relevant, de enkelbestemming ‘Gemengd - 1’ en de dubbelbestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie’.



De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn ingevolge artikel 8.1 van de planregels (voor zover hier relevant) bestemd voor: uitsluitend op de begane grondlaag:


detailhandel;


dienstverlening;


horeca in de categorie licht;



uitsluitend op de verdiepingen:

wonen.
In artikel 8.2.1, onder a, van de planregels staat dat voor het bouwen van gebouwen geldt dat de gebouwen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bebouwingsvlak mogen worden gebouwd.
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen ingevolge artikel 26.1 mede bestemd voor het behoud en bescherming van de cultuurhistorische waarden, van een beschermd stadsgezicht, zoals beschreven in het aanwijzingsbesluit Rijksbeschermd Stadsgezicht [Naam stadsgezicht] van 6 september 1996 met de bijbehorende toelichting en kaart.

In artikel 29, onder b, van de planregels staat:
Indien de ligging, de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet volgens de parkeernormen en kaart zoals opgenomen in de bijlage(n) van de regels ten behoeve van het parkeren of stallen van personenauto's, fietsen en bromfietsen alsook voor het laden of lossen van goederen, ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.


3.3

Het Burgerlijk Wetboek


In het eerste lid van artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) staat:
Tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, is het niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.


4. Omvang van het geding


In deze zaak ligt ter toetsing aan de rechtbank voor de beslissing van verweerder van 9 januari 2019 op het bezwaar van eisers tegen de omgevingsvergunning van 9 juni 2019 ten behoeve van de bouw van vijf appartementen.
De rechtbank oordeelt in deze zaak niet over de omgevingsvergunning van 20 november 2019 ten behoeve van de bouw van drie appartementen. Ter zitting heeft de rechtbank begrepen dat het bezwaar van eisers tegen laatstgenoemde omgevingsvergunning in behandeling is bij verweerder. Deze procedure moet eerst worden afgerond.
De rechtbank is niet gebleken dat het belang van eisers bij een uitspraak in deze beroepszaak is komen te vervallen als gevolg van de tweede omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning van 9 juni 2019 is namelijk niet ingetrokken. Zolang deze vergunning nog geldig is, is de bouw van vijf appartementen mogelijk, ook al heeft vergunninghoudster gezegd dat ze van deze vergunning geen gebruik wil maken.




5. Beoordeling beroepsgronden




5.1
Verweerder heeft getoetst of de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk kon worden verleend op grond van artikel 2.10 van de Wabo en heeft vastgesteld dat het bouwplan op verschillende punten in strijd is met bestemmingsplan [Naam bestemmingsplan] (hierna: bestemmingsplan).
Het bouwplan is op twee punten in strijd met de enkelbestemming ‘Gemengd - 1’ die op het perceel van de drukkerij rust:


In artikel 8, onder d, van de planregels staat dat binnen de bestemming alleen wonen op de verdiepingen is toegestaan. Het bouwplan voorziet in strijd daarmee in het realiseren van woningen op de begane grond van de drukkerij.


Ingevolge artikel 8.2.1, onder a, van de planregels mogen gebouwen binnen voornoemde bestemming uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bebouwingsvlak. Aan de achterzijde van het perceel wordt in strijd daarmee een aantal vierkante meters aan het bestaande bouwwerk gebouwd buiten dat bebouwingsvlak.


Daarnaast heeft verweerder vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met de parkeernorm uit artikel 29, onder b, van de planregels.

Over de door verweerder vastgestelde strijdigheden met het bestemmingsplan bestaat tussen partijen geen discussie. Gelet op die strijdigheden heeft verweerder in overeenstemming met artikel 2.10, eerste lid, onder c, en het tweede lid, van de Wabo een omgevingsvergunning verleend voor zowel het bouwen van een bouwwerk als het gebruiken van het bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan.



5.2

Strijd met dubbelbestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie’
5.2.1 Eisers hebben aangevoerd dat het bouwplan ook in strijd is met de dubbelbestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie’ die op grond van bestemmingsplan op het perceel van de drukkerij rust.
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn ingevolge artikel 26.1 van de planregels mede bestemd voor het behoud en bescherming van de cultuurhistorische waarden, van een beschermd stadsgezicht, zoals beschreven in het aanwijzingsbesluit Rijksbeschermd Stadsgezicht [Naam stadsgezicht] van 6 september 1996 met de bijbehorende toelichting en kaart.
Eisers stellen dat het bouwplan de cultuurhistorische waarde van het pand aantast, omdat het bouwplan voorziet in een afwijkende architectuur en een beeldbepalende invloed heeft op de omgeving. Het advies van de Welstands- en Monumentencommissie over dit punt is volgens eisers onvoldoende onderbouwd. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben eisers een contra-expertise overgelegd van bureau [naam bureau] : ‘ [naam expertise] ’.


5.2.2
Verweerder heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met de dubbelbestemming en baseert dat standpunt op voornoemd advies van de Welstands- en Monumentencommissie. De commissie heeft het bouwplan beoordeeld in het kader van de dubbelbestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie’ en heeft het bouwplan getoetst aan het besluit waarin het gebied is aangewezen tot beschermd stadsgezicht. De commissie heeft naar aanleiding daarvan op 29 maart 2017 een advies uitgebracht. In het advies schrijft de commissie dat het bouwplan architectonisch passend is bij de belendende bebouwing. De gevelwijzigingen aan de achterzijde en op het binnenterrein zijn volgens de commissie passend bij het pand zelf en bij het karakter van het binnengebied en leiden volgens de commissie niet tot een aantasting van de cultuurhistorische waarden ervan.



5.2.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op grond van het advies van de commissie in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met de dubbelbestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie’. De rechtbank heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
De commissie is een onafhankelijk adviesorgaan dat bestaat uit deskundigen op het gebied van architectuur, stedenbouw, landschap, openbare ruimte en monumenten. Vanuit die expertise hebben de leden van de commissie voornoemd standpunt ingenomen. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: AbRS)(zie o.a. ECLI:NL:RVS:2019:3589, r.o. 4.5 en ECLI:NL:RVS:2019:3385, r.o. 8.1) blijkt dat verweerder aan het advies van een dergelijke commissie in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Het volgen van dat advies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij een belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders, indien het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het dagelijks bestuur dit niet - of niet zonder meer - aan het besluit ten grondslag had mogen leggen. De rechtbank stelt vast dat eisers een contra-expertise hebben overgelegd van een deskundig te achten instantie. [naam bureau] onderzoekt, adviseert en bemiddelt op het gebied van monumentenzorg, welstand en ruimtelijke ordening. De rechtbank leest in het tegenadvies dat [naam bureau] concludeert dat wonen op de locatie op zichzelf gezien niet leidt tot een aantasting van het Rijksbeschermd stadsgezicht, maar dat realisatie van vijf woningen in hetzelfde volume in de drukkerij niet in overeenstemming is met de ‘Waarde - Cultuur-historie’. In het gebied zijn vooral statige, klassieke woningen, behorende tot het chique woonmilieu, gelegen. Vijf woningen in de drukkerij zal volgens de [naam bureau] leiden tot een aantasting van het luxe woon- en leefklimaat in het gebied; één herenhuis is wel passend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daar op grond van het advies van de Afdeling Stedenbouw en Planologie tegenover kunnen stellen dat de luxe uitstraling van een pand vooral betrekking heeft de buitenkant van dat pand. Deze benadering is in overeenstemming met het gegeven dat de beoordeling ziet op de vraag of het bouwplan past binnen een beschermd stadsgezicht. Niet het aantal woningen in een pand is bepalend, maar de uitstraling van een pand naar de omgeving. De interne indeling van het pand – dat overigens in een binnengebied is gelegen – heeft dus geen invloed op die (luxe) uitstraling. Dat het pand voor wat betreft de uitstraling – afgezien van het aantal woningen dat er in het pand wordt gerealiseerd – past binnen de omgeving is in het advies van [naam bureau] niet (gemotiveerd) betoogd.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers door middel van dit tegenadvies dus niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de dubbelbestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie’ zal worden aangetast door het te realiseren bouwplan.
Ook overigens is de rechtbank niet is gebleken van zodanige gebreken aan het advies van de commissie, dat verweerder het advies niet aan het besluit ten grondslag had mogen leggen.



5.2.4
Gelet op het voorgaande heeft verweerder doorslaggevende betekenis mogen toekennen aan het advies van de commissie en heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat het bouwplan niet in strijd is met de dubbelbestemming ‘Waarde -Cultuurhistorie’.





5.3

Afwijken van het bestemmingsplan



5.3.1
Voor het afwijken van de bestemming ‘Gemengd - 1’ op de begane grond heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan op grond van de kruimelgevallenregeling (artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo jo. artikel 4, onder 9, bijlage II bij het Bor). Ter zitting is gebleken dat tussen partijen alleen discussie bestaat over de vraag of verweerder de omgevingsvergunning voor dit onderdeel had mogen verlenen.


5.3.2
De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen. Dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om daarvoor wel of geen omgevingsvergunning te verlenen (ECLI:NL:RVS:2015:3845, r.o. 6.1).



5.3.3
Eisers stellen dat verweerder de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen, omdat verweerder het belang van vergunninghoudster ten onrechte heeft laten prevaleren boven het belang van de omwonenden. Eisers stellen onevenredig te worden geraakt door het bestreden besluit. Het toekomstig gebruik van de drukkerij als vijf woningen, zal volgens eisers leiden tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat. De privacy van eisers zal worden aangetast en het zal leiden tot geluidsoverlast.



5.3.4
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bestreden besluit, zoals toegelicht in het verweerschrift en ter zitting, voldoende dat verweerder de belangen van eisers heeft onderkend en in de besluitvorming heeft meegewogen. De rechtbank vindt het niet onredelijk dat verweerder de bij het initiatief gediende belangen zwaarder heeft laten wegen dan de belangen van eisers, omdat niet aannemelijk is dat de belangen van eisers onevenredig zwaar worden geraakt. De rechtbank heeft daarbij in de eerste plaats in aanmerking genomen dat op grond van het bestemmingsplan gebruik van de eerste etage als woonruimte rechtstreeks is toegestaan. Op de begane grond is gebruik als detailhandel, dienstverlening en horeca toegestaan. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de ruimtelijke gevolgen daarvan groter kunnen zijn dan wanneer de begane grond zal worden gebruikt als woning. Gelet daarop is naar het oordeel van de rechtbank slechts sprake van een geringe afwijking van het bestemmingsplan.
Ter zitting heeft vergunninghoudster toegelicht dat in de twee woningen op de begane grond slechts plaats is voor twee een- of tweepersoonshuishoudens. Een gezin met kinderen en/of hond kan daar niet wonen. Zij heeft daarnaast toegezegd dat zij de woningen zal verhuren aan nette huurders. Gelet daarop is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat eventuele geluidsoverlast beperkt zal blijven.
Daarnaast acht de rechtbank een onevenredige inbreuk op de privacy van eisers niet aannemelijk. Ter zitting is duidelijk geworden dat een dakterras of een balkon geen onderdeel is van het bouwplan dat aan de rechtbank voorligt. Eisers hebben in dit verband met name gewezen op de ramen en de Franse balkons op de eerste etage. In reactie hierop wijst de rechtbank er in de eerste plaats (nogmaals) op dat wonen op de eerste etage op grond van het bestemmingsplan rechtstreeks is toegestaan. Daarnaast is onweersproken gesteld dat de ramen aan de achterzijde van de woningen geblindeerd zullen worden en alleen kunnen kantelen. Daar voegt de rechtbank ten overvloede nog aan toe dat verweerder terecht stelt dat uit jurisprudentie van de AbRS blijkt dat aan wonen in een stedelijke omgeving een zekere mate van inbreuk op de privacy (en inkijk) inherent is (ECLI:NL:RVS:2017:1437, r.o. 7.1).




5.4

Privaatrechtelijke belemmeringen



5.4.1
Eisers hebben tot slot gesteld dat zich een privaatrechtelijke belemmering voordoet die aan verlening van de omgevingsvergunning in de weg had moeten staan. Het besluit is volgens eisers in strijd met artikel 5:50 van het BW omdat in het pand op de eerste etage ramen en een Frans balkon worden gerealiseerd binnen twee meter van de erfgrens van [straatnaam] [huisnummer1] , [huisnummer2] en [huisnummer3] . Daardoor ontstaat volgens eisers rechtstreeks zicht op de tuinen van die percelen.



5.4.2
Voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning in de weg staat, bestaat slechts aanleiding, wanneer deze belemmering een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering aan een activiteit in de weg staat (ECLI:NL:RVS:2015:1398, r.o. 6.1).



5.4.3
Ter zitting is gebleken dat tussen partijen geschil bestaat over de vraag of het bouwplan in strijd is met artikel 5:50 van het BW. Op grond van de overgelegde bouwtekeningen kan niet evident worden vastgesteld dat binnen twee meter van de grenslijn van het naburige erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken worden gerealiseerd die op voornoemd erf uitzicht geven. Gelet hierop acht de rechtbank de gestelde belemmering niet evident en is het aan de burgerlijke rechter om daar een oordeel over te geven.

6. Conclusie





6.1
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.



6.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.




Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in tegenwoordigheid van mr. N. van Asten, griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2020.





griffier rechter


Afschrift verzonden aan partijen op:




Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Link naar deze uitspraak