Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBZWB:2020:4990 
 
Datum uitspraak:08-10-2020
Datum gepubliceerd:13-01-2021
Instantie:Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Zaaknummers:AWB - 19 _ 2072
Rechtsgebied:Belastingrecht
Indicatie:Voor deze uitspraak is momenteel geen samenvatting beschikbaar. Deze uitspraak is op verzoek openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.
Trefwoorden:belastingrecht
naheffingsaanslag
 
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/2072
uitspraak van 8 oktober 2020


Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen





[belanghebbende]
, wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,

en


de heffingsambtenaar van de gemeente Breda,
de heffingsambtenaar.



De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 25 maart 2019 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer] ).


Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2020 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en namens de heffingsambtenaar [heffingsambtenaar] . Tijdens de zitting is het onderzoek geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen nadere informatie in te brengen.

Partijen hebben nadere informatie ingebracht.

Vervolgens hebben partijen toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder nadere zitting. Op 7 oktober 2020 is het onderzoek gesloten.





1Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.





2Gronden


2.1
Belanghebbende heeft op 1 februari 2019 een auto met kenteken [kenteken] geparkeerd aan de [adres] te [plaats] . In de parkeerverordening en het daarbij horende aanwijzingsbesluit van de gemeente Breda is deze plaats aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Tijdens een controle om omstreeks 15.12 uur is geconstateerd dat er door belanghebbende geen parkeerbelasting is betaald. Daarom is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.


2.2
In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.


2.3
Belanghebbende heeft aangevoerd dat er bij het inrijden van de [adres] geen zonebord ‘betreft parkeervergunning’ staat. Belanghebbende heeft erkend dat hij geen parkeerbelasting heeft betaald, maar stelt dat hij deze niet verschuldigd is.

Ter zitting heeft belanghebbende erkend dat er zoneborden staan. Vervolgens heeft hij gesteld dat alleen als de paal bij het pleintje aan de [adres] omlaag staat, er parkeerbelasting moet worden betaald. De bewoners hebben een sleutel en kunnen de paal omhoog en omlaag zetten. Belanghebbende heeft aangevoerd aldaar als bezoeker/gast van een van de bewoners zijn auto te hebben geparkeerd. Hij heeft na het parkeren van de auto de paal omhoog gezet en iemand anders moet vervolgens de paal omlaag hebben gezet.

De heffingsambtenaar heeft nader onderzoek gedaan en heeft in zijn brieven van 26 februari 2020 en van 30 maart 2020 toegelicht dat de afsluiting van de pleinen op verzoek van de bewoners tot stand is gekomen om overlast/vernieling te voorkomen. Daarbij is besproken dat de afsluiting de avond en de nacht betreft. Die afsluiting wordt geregeld met een paal die omhoog of omlaag kan. Door de paal omhoog te zetten wordt de openbare ruimte/weg tijdelijk privéruimte. Deze oplossing is in overleg met de verhurende partijen en betrokkenen samen tot stand gekomen. Bewoners kunnen zelf hierover aanvullende afspraken maken.

De rechtbank is van oordeel dat met de gegeven toelichting voldoende duidelijkheid is gegeven over de belastingplicht aan de [adres] en daarvan deel uitmakende binnenplein. De hoofregel is dat er sprake is van publieke ruimte en dat de parkeerverplichting dus ook voor het binnenplein van de [adres] geldt, zijnde de plaats waar de auto van belanghebbende geparkeerd stond, het zogenoemde pleintje.
Alleen als de paal omhoog staat is er (tijdelijk) sprake van privéterrein en hoeft er geen parkeerbelasting te worden betaald. Uit wat belanghebbende ter zitting naar voren heeft gebracht, blijkt dat hij weet dat er parkeerbelasting moet worden betaald als de paal omlaag staat. Ook is bij belanghebbende bekend dat alle bewoners aan het pleintje een sleutel hebben. Omdat iedere bewoner afzonderlijk de paal omhoog of omlaag kan zetten, bestaat het risico dat er alsnog parkeerbelasting moet worden betaald als de paal omlaag wordt gezet.

De rechtbank is van oordeel dat als een gast van een van de bewoners zijn auto parkeert op het binnenplein van de [adres] , hij daarmee het risico aanvaardt dat iemand anders het paaltje omlaag kan zetten, waardoor er alsnog parkeerbelasting verschuldigd wordt. Dat dit in een enkel geval kan voorkomen, is daarom een omstandigheid die voor rekening en risico van de parkeerder, in dit geval belanghebbende, moet komen.

Ter onderbouwing van zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft belanghebbende gesteld dat bij [persoon] , woonachtig aan de [adres] te [plaats] , naheffingen parkeerbelasting wegens het onbetaald parkeren op het bewuste binnenplein, zijn kwijtgescholden na bezwaar daartegen. De heffingsambtenaar heeft onderzocht of bij deze persoon (alsnog) is afgezien van het opleggen van een naheffingsaanslag zoals belanghebbende stelt. Er zijn echter geen bezwaarschriften op deze naam gevonden. Ook is deze persoon niet bekend als woonachtig op de [adres] of op een ander huisnummer in deze straat. Het is aan eiser om een schending van het gelijkheidsbeginsel aannemelijk te maken. Omdat met de gegevens die belanghebbende heeft verstrekt, niet is gebleken dat er in soortgelijke gevallen anders is gehandeld door de heffingsambtenaar, kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel in dit geval niet slagen.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.


Deze uitspraak is op 8 oktober 2020 gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier.

Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.


De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.




De rechter,







Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:




Rechtsmiddel


Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.
Link naar deze uitspraak