Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RVS:2019:1850 
 
Datum uitspraak:06-06-2019
Datum gepubliceerd:12-06-2019
Instantie:Raad van State
Zaaknummers:201806292/1/V3
Rechtsgebied:Vreemdelingenrecht
Indicatie:Bij besluit van 19 september 2017 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer heeft en hem opgedragen Nederland binnen vier weken te verlaten.
Trefwoorden:bijstandsuitkering
 
Uitspraak
201806292/1/V3.
Datum uitspraak: 6 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 26 juli 2018 in zaak nr. 18/1580 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2017 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer heeft en hem opgedragen Nederland binnen vier weken te verlaten.
Bij besluit van 8 februari 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 juli 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T.F.W. Kouwenhoven, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.    De vreemdeling heeft de Duitse nationaliteit en staat sinds 17 juni 2014 ingeschreven in de Basisregistratie personen. Sinds die datum ontvangt de vreemdeling een bijstandsuitkering van de gemeente Amsterdam. Bij besluit van 19 september 2017 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat het verblijfsrecht van de vreemdeling als gemeenschapsonderdaan sinds 17 juni 2014 is geëindigd. Bij besluit van 8 februari 2018 heeft de staatssecretaris dit standpunt gehandhaafd.
    Bij beide besluiten heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling Nederland binnen vier weken moet verlaten en dat hij kan worden uitgezet indien hij dat niet doet.
3.    De vreemdeling heeft in beroep alleen geklaagd over het standpunt van de staatssecretaris in het besluit van 8 februari 2018 dat hij Nederland binnen vier weken moet verlaten en dat hij kan worden uitgezet indien hij dat niet doet.
    De vreemdeling heeft als eerste beroepsgrond aangevoerd dat het opleggen van een plicht tot vertrek binnen een termijn onder dreiging van  verwijdering na afloop van die termijn (artikel 62a, gelezen in samenhang met artikel 63 van de Vreemdelingenwet 2000; hierna: de Vw 2000) een terugkeerbesluit is en dat ten aanzien van hem als burger van de Unie geen terugkeerbesluit kan worden genomen.
    Voor zover moet worden aangenomen dat de staatssecretaris geen terugkeerbesluit heeft genomen, heeft de staatssecretaris volgens de vreemdeling in strijd met de Terugkeerrichtlijn gehandeld, omdat het besluit van 8 februari 2018 materieel gelijk is te stellen aan een terugkeerbesluit, aangezien dit besluit dezelfde drie kenmerken van een terugkeerbesluit heeft: het opleggen van een plicht tot vertrek (1) binnen een termijn (2) onder dreiging van verwijdering na afloop van die termijn (3).
    De vreemdeling heeft als tweede beroepsgrond aangevoerd dat uit de Verblijfsrichtlijn volgt dat hij - ook al heeft hij geen legaal verblijf - alleen kan worden verwijderd indien artikel 27 en artikel 28 van deze richtlijn op hem van toepassing zijn, zodat de in artikel 63 van de Vw 2000 gestelde algemene bevoegdheid tot verwijdering in zijn geval in strijd is met deze richtlijn.
4.    De vreemdeling klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank de eerste beroepsgrond niet in haar beoordeling heeft betrokken en de tweede beroepsgrond onjuist heeft weergegeven, zodat zij ook deze beroepsgrond niet in haar beoordeling heeft betrokken.
5.    Deze klacht is terecht voorgedragen, maar de grief leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Daarvoor wordt het volgende overwogen.
5.1.    De vreemdeling betoogt terecht dat ten aanzien van hem als burger van de Unie geen terugkeerbesluit kan worden genomen, omdat de Terugkeerrichtlijn volgens artikel 1 van die richtlijn niet van toepassing is op burgers van de Unie. Het besluit van 8 februari 2018 is daarom geen terugkeerbesluit, als bedoeld in artikel 3, punt 4 van de Terugkeerrichtlijn.
5.2.    Op de vreemdeling is de Verblijfsrichtlijn van toepassing. Anders dan de vreemdeling betoogt volgt uit deze richtlijn dat een besluit tot verwijdering niet alleen in de in artikel 27 en artikel 28 omschreven gevallen kan worden genomen. Uit artikel 15 van deze richtlijn volgt immers dat een besluit tot verwijdering ook om andere redenen dan openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid kan worden genomen.
5.3.    Het in artikel 15, eerste lid, bedoelde besluit tot verwijdering kan worden genomen, nadat is vastgesteld dat niet aan de voorwaarden van artikel 7, artikel 12, artikel 13 of artikel 14 is voldaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3585) moet daarbij de persoonlijke situatie van de burger van de Unie in ogenschouw worden genomen.
    Uit artikel 15, eerste lid, volgt ook dat de procedures van artikel 30 en artikel 31 van overeenkomstige toepassing zijn op het besluit tot verwijdering. Gelet op wat in artikel 30, derde lid, is bepaald, volgt daaruit dat het in artikel 15 bedoelde besluit tot verwijdering de termijn van een maand moet vermelden waarbinnen de betrokken burger van de Unie het grondgebied van de betrokken lidstaat moet verlaten.
5.4.    Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het in artikel 15 van de Verblijfsrichtlijn bedoelde besluit tot verwijdering dezelfde drie kenmerken heeft als een terugkeerbesluit: het opleggen van een plicht tot vertrek (1) binnen een termijn (2) onder dreiging van een verwijdering na afloop van die termijn (3). Een besluit tot verwijdering in de zin van de Verblijfsrichtlijn heeft evenwel een andere rechtsgrondslag en is alleen al daarom niet gelijk te stellen aan een terugkeerbesluit als bedoeld in de Terugkeerrichtlijn. Bovendien volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 14 september 2017, Petrea, ECLI:EU:C:2017:683, punt 55, dat de Verblijfsrichtlijn zich niet verzet tegen een praktijk waarin een vertrekplicht zoals in het onderhavige geval volgens dezelfde procedure en door dezelfde autoriteiten wordt uitgevaardigd als bij een terugkeerbesluit als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn.
    Het ten aanzien van de vreemdeling genomen besluit van 8 februari 2018 is daarom een besluit tot verwijdering als bedoeld in artikel 15 van de Verblijfsrichtlijn.
5.5.    Gelet op wat onder 3. is overwogen is niet in geschil dat het verblijfsrecht van de vreemdeling in Nederland is geëindigd. Ingevolge artikel 61, eerste lid, van de Vw 2000 moet de vreemdeling daarom Nederland uit eigen beweging verlaten binnen de in artikel 62 bepaalde termijn. Die termijn bedraagt vier weken en hierbij heeft de staatssecretaris in overeenstemming met artikel 63, eerste lid, van de Vw 2000 gesteld dat de vreemdeling kan worden uitgezet indien hij zich niet houdt aan deze vertrektermijn.
    Voor zover de vreemdeling betoogt dat de in artikel 63 van de Vw 2000 gestelde algemene bevoegdheid niet kan dienen als omzetting van de Verblijfsrichtlijn, faalt het betoog. Deze wettelijke bepalingen verzekeren immers daadwerkelijk de volledige toepassing van artikel 15 van de Verblijfsrichtlijn op voldoende duidelijke en nauwkeurige wijze (vergelijk het arrest van het Hof van Justitie van 20 oktober 2005, Commissie/Verenigd Koninkrijk, ECLI:EU:C:2005:626, punten 21 en 22).
6.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt met verbetering van gronden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en
mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Sevenster    w.g. Van de Kolk
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2019
347.
 
Bijlage
 
Recht van de Europese Unie
Verblijfsrichtlijn (PB 2004 L 158, met rectificatie in PB 2004 L 229,
PB 2007 L 204, PB 2018 L 94 en PB 2019 L34)
    Artikel 3
1. Deze richtlijn is van toepassing ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, en diens familieleden als gedefinieerd in artikel 2, punt 2), die hem begeleiden of zich bij hem voegen.
[…].
    Artikel 15
1. De procedures van de artikelen 30 en 31 zijn van overeenkomstige toepassing op besluiten ter beperking van het vrij verkeer van burgers van de Unie of hun familieleden die worden genomen om andere redenen dan openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid.
2. Het verstrijken van de geldigheidsduur van de identiteitskaart of van het paspoort op basis waarvan de betrokkene het gastland is binnengekomen en hem een verklaring van inschrijving of een verblijfskaart is verstrekt, vormt geen reden voor verwijdering uit het gastland.
3. Het gastland kan een verwijderingsbesluit dat valt onder lid 1 niet verbinden aan een verbod het grondgebied binnen te komen.
    Artikel 16
1. Iedere burger van de Unie die gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar legaal op het grondgebied van het gastland heeft verbleven, heeft aldaar een duurzaam verblijfsrecht. Dit recht is niet onderworpen aan de voorwaarden van hoofdstuk III.
[…].
    Artikel 27
1. Onverminderd het bepaalde in dit hoofdstuk kunnen de lidstaten de vrijheid van verkeer en verblijf van burgers van de Unie en hun familieleden, ongeacht hun nationaliteit, beperken om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid. Deze redenen mogen niet voor
economische doeleinden worden aangevoerd.
[…].
    Artikel 28
1. Alvorens een besluit tot verwijdering van het grondgebied om redenen van openbare orde of openbare veiligheid te nemen, neemt een gastland de duur van het verblijf van de betrokkene op zijn grondgebied, diens leeftijd, gezondheidstoestand, gezins- en economische situatie, sociale en culturele integratie in het gastland en de mate waarin hij bindingen heeft met zijn land van oorsprong, in overweging.
2. Behalve om ernstige redenen van openbare orde of openbare veiligheid kan een gastland geen besluit tot verwijdering van het grondgebied nemen ten aanzien van burgers van de Unie of familieleden, ongeacht hun nationaliteit, die een duurzaam verblijfsrecht op zijn grondgebied hebben verworven.
3. Behalve om dwingende redenen van openbare veiligheid zoals door de lidstaten gedefinieerd, kan ten aanzien van burgers van de Unie of hun familieleden, ongeacht hun nationaliteit, geen besluit tot verwijdering worden genomen, indien zij:
a) de laatste tien jaar in het gastland hebben verbleven, of
b) minderjarig zijn, tenzij de verwijdering noodzakelijk is in het belang van de minderjarige, zoals bepaald in het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989.
    Artikel 30
[…].
3. De kennisgeving vermeldt bij welke gerechtelijke of administratieve instantie waarbij de betrokkene beroep kan instellen, alsmede de termijn daarvoor en, in voorkomend geval, de termijn waarbinnen hij het grondgebied van de lidstaat moet verlaten. Behalve in naar behoren aangetoonde dringende gevallen mag deze termijn niet korter zijn dan een maand na de datum van kennisgeving.
    Artikel 31
1. In geval van besluit tot verwijdering om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid heeft de betrokkene in het gastland toegang tot gerechtelijke en in voorkomend geval administratieve rechtsmiddelen om tegen het besluit beroep in te stellen.
[…].
Terugkeerrichtlijn (PB 2008 L 348)
    Artikel 1
1. Deze richtlijn is van toepassing op illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijvende onderdanen van derde landen.
[…].
3. Deze richtlijn is niet van toepassing op personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen in de zin van artikel 2, punt 5, van de Schengengrenscode.
    Artikel 3
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
1. „onderdaan van een derde land": eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag en die geen persoon is, die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer valt, als bepaald in artikel 2, punt 5, van de Schengengrenscode;
[…];
4. „terugkeerbesluit": de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld;
5. „verwijdering": de tenuitvoerlegging van de terugkeerverplichting, d.w.z. de fysieke verwijdering uit de lidstaat;
[…];
8. „vrijwillig vertrek": het nakomen van de verplichting om binnen de in het terugkeerbesluit gestelde termijn terug te keren;
[…].
Schengengrenscode (PB 2016 L 77)
    Artikel 2
In deze verordening wordt verstaan onder:
[…];
5. „personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen":
a) de burgers van de Unie in de zin van artikel 20, lid 1, VWEU en de in Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad (21) bedoelde onderdanen van derde landen die familielid zijn van een burger van de Unie die zijn recht van vrij verkeer uitoefent;
b) de onderdanen van derde landen en hun familieleden die, ongeacht hun nationaliteit, uit hoofde van overeenkomsten tussen de Unie en haar lidstaten enerzijds, en die landen anderzijds, rechten inzake vrij verkeer genieten die gelijkwaardig zijn aan die van de burgers van de Unie;
[…].
Nationaal recht
Vw 2000
    Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…];
gemeenschapsonderdanen:
1°. onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie die op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven;
[…];
vreemdeling: ieder die de Nederlandse nationaliteit niet bezit en niet op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander moet worden behandeld.
    Artikel 8
De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
[…];
e. als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
[…].
    Artikel 61
1. De vreemdeling die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, dient Nederland uit eigen beweging te verlaten binnen de in artikel 62 bepaalde termijn.
[…].
    Artikel 62
1. Nadat tegen de vreemdeling een terugkeerbesluit is uitgevaardigd dan wel, indien het een gemeenschapsonderdaan betreft, nadat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling is geëindigd, dient hij Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten.
[…].
    Artikel 62a
1. Onze Minister stelt de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen, tenzij:
[…].
    Artikel 63
1. De vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft en die niet binnen de bij deze wet gestelde termijn Nederland uit eigen beweging heeft verlaten, kan worden uitgezet.
[…]
Link naar deze uitspraak