Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RVS:2021:746 
 
Datum uitspraak:07-04-2021
Datum gepubliceerd:07-04-2021
Instantie:Raad van State
Zaaknummers:202000118/1/R2
Rechtsgebied:Omgevingsrecht
Indicatie:Bij besluit van 23 februari 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maastricht een omgevingsvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het verbouwen en uitbreiden van zijn woning aan de [locatie A] in Maastricht. Het gaat om een extra bouwlaag op de woning en een aanbouw aan de achterzijde van de woning. [appellant sub 1] en anderen zijn omwonenden. Volgens hen wordt de woning met de extra bouwlaag te hoog en met de aanbouw te diep. Zij vrezen dat de uitbreiding van de woning zal leiden tot nadelige gevolgen op hun woon- en leefsituatie.
Trefwoorden:agrarisch
bestemmingsplan
omgevingsvergunning
perceel
wabo
 
Uitspraak
202000118/1/R2.
Datum uitspraak: 7 april 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1.       [appellant sub 1];
2.       [appellant sub 2];
3.       [appellante sub 3];
4.       [appellanten sub 4];
5.       [appellanten sub 5];
6.       [appellanten sub 6];
allen wonend te Maastricht (hierna gezamenlijk: [appellant sub 1] en anderen),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 11 november 2019 in zaak nr. 18/2826 in het geding tussen:
[appellant sub 1] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.
Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2018 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het verbouwen en uitbreiden van zijn woning aan de [locatie A] in Maastricht (hierna: de woning).
Bij besluit van 12 oktober 2018 heeft het college het bezwaar van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ongegrond verklaard en het bezwaar van de overige appellanten niet-ontvankelijk verklaard.
[appellant sub 1] en anderen hebben beroep daartegen ingesteld.
Bij besluit van 1 april 2019 heeft het college het besluit van 12 oktober 2018 ingetrokken, het bezwaar van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] opnieuw ongegrond verklaard met aanvulling van de motivering, en het bezwaar van de overige appellanten opnieuw niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 11 november 2019 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 12 oktober 2018 niet-ontvankelijk verklaard, het beroep van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 2 april 2019 (lees: 1 april 2019) ongegrond verklaard en dat van de overige appellanten hiertegen gegrond verklaard, met vernietiging van dat besluit voor zover hun bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, waarbij is bepaald dat dit bezwaar ongegrond is en de uitspraak voor het vernietigde deel van het besluit in de plaats treedt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De vergunninghouder heeft een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2020, waar [appellant sub 1] en de overige appellanten, bijgestaan en vertegenwoordigd door mr. S.L. Smits-Emons, advocaat te Echt, en vergezeld door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Emre en C.W.H. Apers, zijn verschenen. Voorts is de vergunninghouder, bijgestaan door mr. F.H.L. Vossen, ter zitting gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       In het besluit van 23 februari 2018, gehandhaafd met een nadere motivering in het besluit van 1 april 2019, heeft het college een omgevingsvergunning aan de vergunninghouder verleend voor het realiseren van een extra bouwlaag op de woning en een aanbouw aan de achterzijde van de woning.
2.       [appellant sub 1] en anderen zijn omwonenden. Volgens hen wordt de woning met de extra bouwlaag te hoog en met de aanbouw te diep. Zij vrezen dat de uitbreiding van de woning zal leiden tot nadelige gevolgen op hun woon- en leefsituatie.
Wettelijk kader
3.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4.       Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c en artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) kan een omgevingsvergunning worden verleend in afwijking van het bestemmingsplan, indien dat plan in die mogelijkheid voorziet.
Het college kan op grond van artikel 15.4 van de planregels van het   bestemmingsplan "Maastricht Zuidwest" (hierna: het plan) afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.2, aanhef en onder b, van de planregels, voor de uitbreiding van een hoofdgebouw in de hoogte, als is voldaan aan drie voorwaarden. Ten eerste mag het aantal bouwlagen niet meer bedragen dan het maximum aantal bouwlagen dat ter plaatse van de aanduiding is aangegeven. Ten tweede mag de uitbreiding niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu. Ten derde mag de uitbreiding geen afbreuk doen aan het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
Op grond van artikel 1.24 van de planregels wordt onder bouwlaag verstaan, een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een woning of woongebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balken binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder, en dat een maximale hoogte heeft van 3,50 meter.
Op grond van artikel 1.59 van de planregels wordt onder onderbouw verstaan, een gedeelte van een gebouw dat niet als een bouwlaag wordt aangemerkt en maximaal 1,50 m boven peil is gelegen, tenzij in de regels een andere maat is aangegeven.
Op grond van artikel 1.63 van de planregels wordt onder peil verstaan, voor zover hier van belang, de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
Uitspraak van de rechtbank
5.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan de drie voorwaarden van artikel 15.4 van de planregels voor uitbreiding in de hoogte is voldaan. De rechtbank heeft overwogen dat volgens de bij het plan behorende verbeelding ter plaatse van de woning twee bouwlagen zijn toegestaan. De garage is als "onderbouw" en niet als een bouwlaag in de zin van de planregels aan te merken. De woning heeft in de bestaande situatie dus één bouwlaag en na uitbreiding twee, zodat is voldaan aan de eerste voorwaarde van artikel 15.4 van de planregels. De rechtbank heeft verder overwogen dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van een zodanige aantasting van de privacy en daarmee het bestaande woonmilieu, dat het college niet tot vergunningverlening mocht overgaan. Inkijk in de woningen van [appellant sub 1] en anderen acht de rechtbank niet aannemelijk, gelet op de tussenliggende afstand. Mogelijk zicht vanuit de extra bouwlaag op hun percelen wordt volgens de rechtbank door de beplanting beperkt. Bovendien was er al enige inkijk op elkaars percelen mogelijk vóór toevoeging van de extra bouwlaag. De rechtbank heeft het college ook gevolgd in het standpunt dat met de uitbreiding van de woning aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk wordt gedaan.
Het betoog dat de aanbouw de maximale toegestane diepte van de woning van 15 meter als bedoeld in artikel 15.4 van de planregels overschrijdt, heeft de rechtbank verworpen. Zij heeft overwogen dat het college geen gebruik heeft gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 15.4, maar van de zogenoemde "kruimelgevallenregeling", waarin geen maximale diepte is voorgeschreven.
Hoger beroep
Extra bouwlaag, voldaan aan eerste voorwaarde?
6.       [appellant sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de woning in de bestaande situatie al twee bouwlagen heeft. Uit het Gebouwrapport van Planviewer volgt volgens hen dat het peil op een hoogte ligt van NAP + 78,81 m. Omdat de woning berekend vanaf dat peil 4,49 meter hoog is, meer dan het maximum van 3,50 m van een "bouwlaag", is in de bestaande situatie al sprake van twee bouwlagen. Dit betekent dat met toevoeging van een extra bouwlaag niet aan de eerste voorwaarde van artikel 15.4 van de planregels is voldaan.
Voor zover het Gebouwrapport van Planviewer niet gebruikt kan worden om het peil te bepalen, voeren [appellant sub 1] en anderen aan, dat het aansluitende maaiveld niet alleen bij de garage maar ook bij de voordeur, over een lengte van in totaal 7,74 m, op een hoogte ligt van NAP + 77,87 m. Daarmee rekening houdend, ligt het aansluitende afgewerkte maaiveld volgens hen gemiddeld op een hoogte van NAP + 79,96 m. De rechtbank heeft overwogen dat de garage op een hoogte van NAP + 83,30 m ligt. Volgens [appellant sub 1] en anderen is dit 3,34 m boven het peil van NAP + 79,96 m, en daarmee meer dan 1.50 m daarboven, zodat de garage niet is aan te merken als onderbouw als bedoeld in de planregels.
Ook voeren [appellant sub 1] en anderen aan dat de woning in totaal 8,72 meter hoog is, gelet op de stelling van de architect dat de woning met de extra bouwlaag 6,35 m hoog is, berekend vanaf peil 0, gelezen in samenhang met de stelling van het college dat de garage 2,37 m lager ligt dan het peil. Omdat een bouwlaag op grond van de definitie in de planregels een maximale hoogte heeft van 3,50 meter, bestaat de woning met de extra bouwlaag uit drie bouwlagen.
[appellant sub 1] en anderen verwijzen naar woningen aan de Athoslaan te Maastricht, die volgens het college bestaan uit twee bouwlagen. Die woningen zijn volgens [appellant sub 1] en anderen vergelijkbaar met de woning die hier aan de orde is.
Tot slot voeren zij aan dat door het afgraven van het maaiveld het peil is verlaagd. In de nieuwe situatie zal de gevel voor 25% van de totale omtrek aansluiten op een lager maaiveld, zodat de gevel daar een grotere hoogte heeft, waardoor het gemiddelde van 3,50 meter wordt overschreden en sprake is van meer dan een bouwlaag.
6.1.    Uit de bij het plan behorende verbeelding volgt dat ter plaatse van de woning twee bouwlagen zijn toegestaan. Niet in geschil is dat de woning geen hoofdtoegang heeft die onmiddellijk aan de weg grenst. Dit betekent op grond van artikel 1.63 van de planregels dat het peil wordt bepaald door de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
6.2.    Het college heeft ter bepaling van het peil op basis van laseraltimetrie berekend dat de gemiddelde hoogte van het aan de woning aansluitende afgewerkte maaiveld NAP + 80,08 m bedraagt. Volgens het college is dit een betrouwbare en gebruikelijke methode waarover de gemeente sinds 2009 beschikt en die tot op de centimeter nauwkeurig is. De gegevens zijn ingewonnen door vluchten boven Maastricht, met pulsen naar de grond die worden weerkaatst. Zo worden de NAP gegevens van de maaivelden en de hoogtes van gebouwen vastgelegd. Ter toelichting van de berekening van het peil van NAP + 80,08 m, heeft het college verwezen naar het besluit op bezwaar waarin is vermeld dat de woning aansluit op een hoogte van NAP + 80,24 m, de garage van de woning 2,37 m lager ligt, op NAP + 77,87 m, over een lengte van 4,49 m. De totale omtrek van de woning waarop het maaiveld aansluit is 65,37 m. Dit betekent dat 6,87% van de omtrek (4,49 m van 65,37 m) 2,37 m lager ligt, zodat het gemiddelde is 80,24 - (0,0687x2,37) = peil van NAP + 80,08 m.
Het college heeft daarnaast een tekening overgelegd waarin op grond van het gemiddelde van 60 meetgegevens uit de laseraltimetrie is berekend dat de gemiddelde hoogte van het aan de woning aansluitende afgewerkte maaiveld NAP + 80,07 m bedraagt. Dit komt nagenoeg overeen met het hiervoor vermelde resultaat van NAP + 80,08 m.
Het college heeft verder op globalere wijze inzicht geboden in de hoogtes van de woning door een weergave met 3D-geometrie in verschillende kleuren. Dit heeft geresulteerd in een wit vlak op een hoogte van ongeveer 83,3 m, het aansluitende maaiveld in groen op ongeveer 80,3 m en een donker blauwe vlek, ter plaatse van de entree naar de garage in het souterrain, op een hoogte van ongeveer 77,8 m. Het college heeft gesteld dat dit strookt met het beeld vanaf de openbare weg: vrijwel overal is maar één bouwlaag te zien. De garage is maar vanuit een heel beperkt venster zichtbaar en die bevindt zich onder het peil/maaiveld.
Het college heeft op basis van het berekende peil als bedoeld in artikel 1.63 van de planregels, de meetgegevens en de definitie van bouwlaag in de planregels, geconcludeerd dat de woning in de bestaande situatie uit één bouwlaag bestaat.
Ter verificatie heeft het college op 13 oktober 2020 hoogtemetingen laten uitvoeren door een landmeter van de gemeente langs de gevels van de woning met een digitaal waterpastoestel. De metingen hebben geen aanleiding gegeven tot een ander standpunt van het college.
6.3.    In het Gebouwrapport van Planviewer is vermeld dat de hoogte van het maaiveld ten opzichte van NAP + 78,81 m is. Daaruit blijkt niet dat dit de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld als bedoeld in artikel 1.63 van de planregels is. Het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat het peil op een hoogte ligt van NAP + 78,81 m slaagt daarom niet.
De enkele, niet onderbouwde, stelling van [appellant sub 1] en anderen dat het aansluitende maaiveld bij de toegangsdeur evenals bij de garage op een hoogte ligt van NAP + 77,87, is onvoldoende om hun betoog te volgen dat het peil, bij doorrekening van die hoogte bij de toegangsdeur en garage, op een hoogte ligt van NAP + 79,96. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2665, gaat niet op, omdat daarin een andere definitie van peil van toepassing is, namelijk de hoogte van het terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
Wat [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd, geeft dus geen aanleiding het standpunt van het college dat het peil op een hoogte ligt van NAP + 80,08 voor onjuist te houden.
6.4.    [appellant sub 1] en anderen betogen ook tevergeefs dat de garage op een hoogte ligt van NAP + 83,3 m, meer dan 1,50 m boven het peil, zodat deze meetelt als bouwlaag.
Volgens de bouwtekeningen bij de aanvraag is de garage in het souterrain gesitueerd. Uit de meetgegevens van het college volgt dat de garage van de woning op een hoogte ligt van NAP + 77,87 m. Dat is dus onder het peil van NAP + 80,08, waarmee de garage voldoet aan de in artikel 1.59 van de planregels voor "onderbouw" gestelde grens. Een onderbouw wordt op grond van artikel 1.24 van de planregels niet aangemerkt als bouwlaag. Het college heeft de garage daarom terecht niet als bouwlaag meegeteld en kan, mede gelet op de gegevens die hij op basis van 3D-geometrie heeft ingewonnen, worden gevolgd in de stelling dat de hoogte van NAP + 83,3 m niet de hoogte van de garage is, zoals de rechtbank kennelijk abusievelijk heeft overwogen, maar de hoogte van het bestaande gebouw.
6.5.    Het betoog dat uit de hoogte van het gebouw volgt dat de woning in de bestaande situatie uit twee bouwlagen bestaat, wordt niet gevolgd.
Vaststaat dat het peil op een hoogte van NAP+80,08 ligt en het gebouw een hoogte heeft van NAP+ 83,3 m. Het hoogteverschil van 3,22 m bedraagt minder dan de maximale bouwhoogte van 3,5 m als bedoeld in artikel 1.24 van de planregels. In de bestaande situatie is dus sprake van één bouwlaag.
Het college heeft onweersproken gesteld dat de twee woningen aan de Athoslaan waarnaar [appellant sub 1] en anderen verwijzen, een bouwhoogte hebben van meer dan 3,5 meter. In die gevallen is daarom, anders dan hier, sprake van meer dan één bouwlaag.
6.6.    [appellant sub 1] en anderen betogen ook tevergeefs dat uit bijlage 2 van de toelichting bij het plan volgt dat de woning twee bouwlagen heeft. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is de toelichting van het plan niet bindend. Deze kan slechts inzicht geven in de bedoeling van de planwetgever indien de bestemming en bijbehorende regels op zichzelf noch in samenhang duidelijk zijn. Die onduidelijkheid is hier niet aan de orde.
6.7.    Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de huidige bebouwing één bouwlaag heeft. Met de toevoeging van een bouwlaag zal de woning uit twee bouwlagen bestaan. Daarmee is voldaan aan het toegestane maximum aantal bouwlagen en dus aan de eerste voorwaarde van artikel 15.4 van de planregels.
Het betoog faalt.
Tweede voorwaarde: onevenredig nadelige gevolgen voor woonmilieu?
7.       [appellant sub 1] en anderen betogen verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan de tweede voorwaarde van artikel 15.4 van de planregels is voldaan. Onder verwijzing naar een nadere ruimtelijke onderbouwing met 3D model-standpunten, fotomontages en een digitale presentatie ter zitting, voeren zij aan dat de extra bouwlaag op de woning tot onevenredig nadelige gevolgen voor hun woongenot, in het bijzonder hun privacy, leidt. Er wordt een dakterras op de eerste verdieping aan de  achterzijde van de woning gerealiseerd, waar vandaan direct inkijk mogelijk is in de tuin en in de woning, waaronder de slaapkamers, van [appellant sub 1] aan de [locatie B]. De achtergevel van de woning zal na de realisatie van de aanbouw op een afstand van nog geen vier meter van de erfgrens van dat perceel komen te liggen. In die aanbouw zullen ramen worden gerealiseerd, die zicht geven op de percelen van [appellant sub 1] en anderen. Verder voeren [appellant sub 1] en anderen aan dat het vrije uitzicht op het landschap dat achter de woning van de vergunninghouder ligt door de extra bouwlaag aan hun zicht zal worden onttrokken. De uitbreiding van de woning leidt volgens hen dus tot onevenredig nadelige gevolgen voor hun woonmilieu. [appellant sub 1] en anderen merken hierbij op dat het gebruik van daken ten behoeve van een dakterras niet is toegestaan op grond van artikel 15.5.10 van de planregels.
7.1.    De woningen van [appellant sub 1] en van de vergunninghouder zijn vrijstaand en liggen op relatief ruime percelen met oppervlaktes van ruim 800 m² en ruim 1.200 m². De huidige afstand tussen de woning en de woning van [appellant sub 1] bedraagt ongeveer 23 meter. Na de realisatie van de aanbouw op de begane grond zal die afstand nog zo’n 21 meter bedragen. Gelet op die afstand kan het standpunt van het college worden gevolgd dat inkijk vanuit die woning in die van [appellant sub 1] niet aannemelijk is. Daarbij komt dat op de aanbouw van de woning die het dichtste bij de grens met het perceel van [appellant sub 1] is voorzien een sedumdak wordt beoogd dat niet toegankelijk is vanuit de woning. Verder zal het beoogde terras bij de slaapkamer van de woning op de eerste verdieping ongeveer 3,5 meter terug liggen en daarmee op een grotere afstand van ongeveer 24,5 meter van de woning van [appellant sub 1]. Ook is van belang dat uit de foto’s die de vergunninghouder bij nader stuk heeft overgelegd, blijkt dat de betrokken woningen zijn ingebed in het groen van hoge bomen, dichte struiken en andere beplanting. Ook daardoor is het zicht vanuit de woning van de vergunninghouder op de rondom gelegen woningen, waaronder die van [appellant sub 1], beperkt. Onder deze omstandigheden bestaat onvoldoende grond om de nadelige gevolgen voor zijn woongenot onevenredig te achten. De door [appellant sub 1] gestelde beperking van het uitzicht vanuit zijn woning op het omliggende landschap geeft geen aanleiding tot een ander oordeel. Zijn uitzicht zal slechts deels door de extra bouwlaag worden belemmerd, gelet op de vrijstaande ligging van zijn woning, schuin achter die van de vergunninghouder. Bovendien bestaat geen recht op een vrij uitzicht, zoals het college terecht heeft opgemerkt.
7.2.    Voor zover het betoog mede betrekking heeft op het woongenot van de overige appellanten, is van belang dat hun woningen op vergelijkbare of grotere afstand van de woning van de vergunninghouder liggen dan hiervoor genoemd en dat ook die woningen ingebed zijn in het groen. Voor zover hun uitzicht op het omliggende landschap al wordt belemmerd door de uitbreiding van de woning, is dit slechts in beperkte mate.
7.3.    Naar het oordeel van de Afdeling bestaat dus geen aanleiding voor het oordeel dat de privacy en het woongenot van [appellant sub 1] en anderen onevenredig worden benadeeld door de uitbreiding van de woning. De rechtbank heeft het college terecht gevolgd in het standpunt dat aan de tweede voorwaarde van artikel 15.4 van de planregels is voldaan.
Het betoog faalt in zoverre.
Strijdigheid met artikel 15.5.10
7.4.    Op grond van artikel 15.5.10 van de planregels van het geldende bestemmingsplan "Maastricht Zuidwest" is het gebruik van daken ten behoeve van een dakterras ter plaatse niet toegestaan.
7.5.    [appellant sub 1] en anderen hebben de grond over de strijdigheid met artikel 15.5.10 van de planregels en de daaraan ten grondslag liggende feiten voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Dit betoog moet buiten beschouwing blijven, omdat het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom dit betoog dat het gebruik van daken ten behoeve van een dakterras niet is toegestaan op grond van artikel 15.5.10 van de planregels niet al bij de rechtbank kon worden gehouden. [appellant sub 1] en anderen hadden dit uit het oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen wel moeten doen.
Derde voorwaarde uitbreiding in hoogte: geen afbreuk doen aan stedenbouwkundig beeld en ruimtelijke kwaliteit
8.       [appellant sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte hun betoog heeft verworpen dat ook niet aan de derde voorwaarde van artikel 15.4 van de planregels is voldaan. De toevoeging van een extra bouwlaag aan de woning doet volgens hen afbreuk aan het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. [appellant sub 1] en anderen verwijzen naar de door hen in beroep overgelegde "Ruimtelijke onderbouwing [locatie A]" van Anteagroup van april 2019. Ook verwijzen zij naar de door hen in hoger beroep overgelegde "Ruimtelijke verkenning inzake de voorgenomen uitbreiding van woning [locatie A]" van Heusschen Copier van 19 oktober 2020, waarin is vermeld dat bestudering van de situatie ter plekke leidt tot een met Anteagroup gedeelde conclusie dat de voorgenomen uitbreiding te hoog en te individualistisch is en te sterk afwijkt van de stedenbouwkundige eenheid in de wijk, en naar de digitale presentatie ter zitting. Verder betogen [appellant sub 1] en anderen dat zij recht hebben op een onverstoord uitzicht op het Jekerdal. Zij verwijzen hiervoor naar de toelichting bij het bestemmingsplan "Biesland/Campagne/Wolder", waarin onder meer is vermeld dat "de zichtlijnen vanaf bijvoorbeeld de Aramislaan naar het Jekerdal zorgvuldig bewaard dienen te blijven" en dat "deze doorzichten behouden dienen te blijven".
8.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat de tweede bouwlaag van de woning niet tot een negatieve beeldwijziging van de stedenbouwkundige structuur ter plekke leidt. De woning heeft een solitaire ligging en de woning blijft ook na de uitbreidingen vrijstaand in het midden van een grote kavel. Dit past in het bebouwingsbeeld van de wijk. De uitbreiding met een aanbouw aan de achterzijde van de woning is niet zichtbaar vanaf de openbare weg en ligt op ruimte afstand van de perceelgrenzen. Ook de uitbreiding met een tweede bouwlaag zal volgens het college niet leiden tot een negatieve beeldwijziging binnen het stedenbouwkundig karakter. Daarbij heeft het college opgemerkt dat verderop in de straat van de vergunninghouder meerdere woningen voorkomen met een tweede bouwlaag en ook de woningen aan de d’Artagnanlaan, waar een aantal appellanten wonen en waar het plan ook van toepassing is, merendeels uit twee bouwlagen bestaan. Het college heeft verder gewezen op het positieve advies van de Welstands- en Monumentencommissie.
Het college heeft verder opgemerkt naar aanleiding van het betoog over het recht op een onverstoord uitzicht op het Jekerdal, dat het recht op een volledig vrij uitzicht nooit kan worden gegarandeerd en dat dit betoog is gebaseerd op het bestemmingsplan "Biesland/Campagne/Wolder", dat is komen te vervallen met de vaststelling van het bestemmingsplan "Maastricht Zuidwest". Volgens het college is de wijk opgezet met een reeks vrijstaande eengezinswoningen, zonder dat onderscheid werd gemaakt tussen bungalows en bebouwing in meerdere bouwlagen in het gebied rondom de Aramislaan. De verkaveling volgt de hoogtelijnen ter vermijding van  terrasvormige vergraving. Dat de woningen verschillende maaiveldhoogtes kennen, heeft volgens het college niets te maken met planvormige opzet, maar met praktische aspecten zoals grondkering en hellingshoeken van wegen. Tot slot heeft het college opgemerkt dat de tweede bouwlaag niet het volledige vrije uitzicht vanuit de woningen aan de d’Artagnanlaan zal belemmeren, maar hooguit over een hoek van 40 graden (van 360 graden).
8.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college hiermee  voldoende deugdelijk gemotiveerd dat de toevoeging van een tweede bouwlaag aan de woning geen afbreuk doet aan het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Daarbij is van belang dat het college mocht aansluiten bij het positieve advies van de Welstands- en Monumentencommissie, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen.
De rechtbank heeft ook terecht overwogen dat noch uit de planregels van het plan, noch uit de toelichting bij het plan volgt, dat de stedenbouwkundige opzet van de wijk is dat de raad het gestelde uitzicht op het Jekerdal heeft willen garanderen en daarom heeft willen uitsluiten dat een tweede bouwlaag wordt toegevoegd aan een woning. Volgens de toelichting bij het plan kan de wijk Biesland, waar de woning van de vergunninghouder ligt, in ruimtelijk opzicht worden getypeerd als een woonbuurt, die hoofdzakelijk bestaat uit vrijstaande en geschakelde woningen met een hoogte van twee lagen met kap. Gelet hierop wordt het college gevolgd in het standpunt dat de toevoeging van de tweede bouwlaag aan de woning niet zal leiden tot een negatieve beeldwijziging binnen het stedenbouwkundig karakter.
8.3.    De door [appellant sub 1] en anderen overgelegde "Ruimtelijke onderbouwing" van Anteagroup geeft geen aanleiding tot aan ander oordeel. Anteagroup heeft geconcludeerd dat de woning qua architectuur voldoet aan de welstandscriteria en inspeelt op zijn omgeving door gevelopeningen te richten op het uitzicht op het Jekerdal. Volgens Anteagroup is de architectuur modernistisch van aard en van voldoende kwaliteit. Het materiaalgebruik past bij deze stijlstroming en de overige woningen in de wijk. Ook de kleurstelling van de woning past volgens Anteagroup daarbij.
De conclusie van Anteagroup dat de woning té individualistisch van aard is en niet voldoet aan de gebiedsspecifieke kenmerken, is gebaseerd op de constatering van Anteagroup dat de toevoeging van een derde bouwlaag de geordendheid en de structuur van de wijk, die uit hoofdzakelijk bebouwing van twee lagen bestaat, doorbreekt. Die conclusie volgt de Afdeling niet, omdat de woning na uitbreiding niet uit drie maar uit twee bouwlagen bestaat, zoals hiervoor is vastgesteld. De constatering van Anteagroup over toevoeging van een derde bouwlaag is ook innerlijk tegenstrijdig met de bouwtekeningen die zij in de onderbouwing heeft opgenomen. Daaruit volgt dat de woning in de bestaande situatie - weergegeven in het wit - één bouwlaag heeft, die reikt tot een hoogte van 3,10 boven peil, en na de toevoeging van de extra bouwlaag - weergegeven in het rood - in totaal twee bouwlagen heeft, die reiken tot een hoogte van 6,68 meter boven peil.
8.4.    In de Ruimtelijke verkenning van Heusschen Copier is geconcludeerd dat bestudering van de situatie ter plekke leidt tot een gedeelde conclusie met de AnteaGroup over het te hoge en te individualistische planvoorstel. Heusschen Copier stelt dat het toevoegen van een extra bouwlaag ertoe leidt dat de woning hoger wordt dan de ernaast gelegen woningen waardoor de eenheid wordt doorbroken en wordt afgeweken van het ruimtelijke concept van de wijk. Hiermee heeft Heusschen Copier naar het oordeel van de Afdeling niet onderkend dat de woning na uitbreiding twee bouwlagen heeft, zoals elders in de wijk.
De conclusie van Heusschen Copier dat het ontwerp van de woning zich eenzijdig op het Jekerdal lijkt te oriënteren en dat het volume monumentaal is, wordt kennelijk niet gedeeld door Anteagroup, gelet op haar conclusie dat de woning qua architectuur voldoet aan de welstandscriteria en inspeelt op zijn omgeving door gevelopeningen te richten op het uitzicht op het Jekerdal. Die conclusie van Heusschen Copier geeft daarom evenmin aanleiding tot twijfel aan het standpunt van het college.
8.5.    De Afdeling concludeert dat de Ruimtelijke onderbouwing van Anteagroup en Ruimtelijke verkenning van Heusschen Copier onvoldoende grond bieden om [appellant sub 1] en anderen te volgen in hun betoog dat de toevoeging van een extra bouwlaag aan de woning afbreuk doet aan het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat aan de derde voorwaarde van artikel 15.4 van de planregels is voldaan.
Het betoog faalt.
8.6.    Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de rechtbank terecht het standpunt van het college heeft onderschreven dat aan alle voorwaarden van artikel 15.4 van de planregels voor uitbreiding in de hoogte is voldaan.
Het betoog faalt.
De aanbouw
9.       [appellant sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de in artikel 15.4 van de planregels gestelde voorwaarde over de maximale afstand tussen voor- en achtergevel van het hoofdgebouw van 15 meter, niet geldt. Volgens [appellant sub 1] en anderen is die bepaling van toepassing en had het college geen omgevingsvergunning mogen verlenen, omdat de woning na de uitbreiding een afstand heeft van 16,2 meter van voor- naar achtergevel.
[appellant sub 1] en anderen betogen verder dat niet is voldaan aan de eisen voor toepassing van de kruimelgevallenregeling, omdat het besluit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij voeren aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de aanbouw geen ramen heeft die zicht bieden op het perceel van [appellant sub 1]. Uit de bouwtekeningen blijkt dat de aanbouw wel dergelijke ramen heeft. Omdat vanuit die ramen en het dakterras op de aanbouw zicht bestaat op dat perceel, wordt inbreuk gemaakt op de privacy van [appellant sub 1].
9.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college geen toepassing heeft gegeven aan de afwijkingsmogelijkheid van artikel 15.4 van de planregels. De daarin opgenomen maximale afstand tussen voor- en achtergevel van 15 meter is daarom ook niet van toepassing.
9.2.    De aanbouw is 4 meter hoog en daarom in strijd is met de maximale goothoogte van 3,5 meter als bedoeld in artikel 15.2.4, aanhef en onder f, van de planregels van het plan. Het college heeft daarom de grondslag van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, gelezen in samenhang met de in artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) opgenomen regeling (de zogenaamde "kruimelgevallenregeling"), gebruikt om af te wijken van het bestemmingsplan. Gelet op hetgeen is overwogen onder 7.1 bestaat geen grond voor het oordeel dat de aanbouw leidt tot een onevenredige aantasting van de privacy van [appellant sub 1]. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de beroepsgrond dat het besluit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening niet slaagt.
Het betoog faalt.
Conclusie
10.     Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
11.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A de Vlieger-Mandour, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2021
 
BIJLAGE - Wettelijk kader
 
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
(…)
Bijlage II Besluit omgevingsrecht
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
(…)
Planregels van het bestemmingsplan Maastricht Zuidwest
Artikel 1.24 bouwlaag:
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een woning of woongebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balken binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder, en dat een maximale hoogte heeft van 3,50 meter.
Artikel 1.59 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw dat niet als een bouwlaag wordt aangemerkt en maximaal 1,50 m boven peil is gelegen, tenzij in de regels een andere maat is aangegeven.
Artikel 1.63 peil:
-  voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang (of die) onmiddellijk aan een weg grenzen: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang of:
- in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
4.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Artikel 15.2.2 Bouwregels voor grondgebonden woningen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
(…)
b. het bestaande hoofdgebouw mag niet worden uitgebreid, met uitzondering van de in artikel 15 lid 4 beschreven uitbreidingsmogelijkheden;
(…)
Artikel 15.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende algemene bepalingen:
(…)
f. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 meter;
(…)
Artikel 15.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
(…)
artikel 15 lid 2.2 sub b voor de uitbreiding van een hoofdgebouw aan de achtergevel, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
1. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' is aangegeven;
2. als gevolg van de uitbreiding mag de afstand tussen voor- en achtergevel van het hoofdgebouw niet meer dan 15 meter bedragen. Hoofdgebouwen waarvan de afstand tussen voor- en achtergevel reeds in de bestaande situatie 15 meter of meer bedraagt mogen niet worden uitgebreid;
3. de uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu;
4. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
artikel 15 lid 2.2 sub b voor de uitbreiding van een hoofdgebouw in de hoogte c.q. het realiseren van een andere dakvorm, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
1. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' is aangegeven;
2. de uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu;
3. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
(…)
artikel 15.5.10 Dakterras
Het gebruik van daken ten behoeve van een dakterras is niet toegestaan.
Link naar deze uitspraak