Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:GHARL:2023:4099 
 
Datum uitspraak:16-05-2023
Datum gepubliceerd:26-05-2023
Instantie:Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Zaaknummers:21/01503
Rechtsgebied:Belastingrecht
Indicatie:BPM. Vermindering (afschrijving).
Trefwoorden:bpm
naheffingsaanslag
taxatie
 
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer 21/01503
uitspraakdatum: 16 mei 2023


Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer


op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen/Team Auto BPM (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 augustus 2021, nummer AWB 20/1667, in het geding tussen de Inspecteur en



[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende).





1Ontstaan en loop van het geding


1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 22 november 2019 een naheffingsaanslag in de Belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) naar een bedrag van € 3.366 opgelegd. Het aanslagnummer van de naheffingsaanslag is [nummer1] .



1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 maart 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.



1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 31 augustus 2021 het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag van de Inspecteur vernietigd. Daarbij heeft de Rechtbank aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend van € 1.598 en de Inspecteur gelast het bij de Rechtbank betaalde griffierecht van € 178 aan belanghebbende te vergoeden.



1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.



1.5.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.



1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2023. De onderhavige zaak is met instemming van partijen gezamenlijk behandeld met de zaken met nummers 21/00536, 21/00537, 21/01511, 21/01512, 21/01513 en 21/01514. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.






2Vaststaande feiten


2.1.
Belanghebbende heeft op 20 mei 2019 aangifte BPM gedaan voor een gebruikte Jeep Renegade 1.6 E Torq Longitude met voertuigidentificatienummer (VIN) [nummer2] (hierna: de auto). De auto is in België voor het eerst toegelaten op de weg op 28 april 2017.



2.2.
In de aangifte heeft belanghebbende de te betalen BPM berekend op € 703. Belanghebbende heeft de waarde van de auto laten vaststellen door [naam1] , taxateur van [naam2] . De taxatie heeft plaatsgevonden op 3 mei 2019. De taxateur heeft de historische nieuwprijs van de auto in het taxatierapport van 13 mei 2019 vastgesteld op € 27.995. De historische bruto-BPM heeft hij vastgesteld op € 7.876. De handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is vastgesteld op € 15.000. De in het rapport gecalculeerde schade aan de auto bedraagt € 14.449,95. De taxateur heeft op deze handelsinkoopwaarde een bedrag van € 12.500 (86% van € 14.449,95) in mindering gebracht in verband met schade aan de auto ten tijde van de taxatie. De taxateur heeft de waarde van de auto op het moment van taxatie daarmee vastgesteld op € 2.500.



2.3.
De staat van de auto is in het taxatierapport als volgt weergegeven:








Voertuig


*


Zware schade op meerdere delen




Lak


**


Diverse lakschades over meerdere delen




Motor


****


Voor zover geen motor gebreken zichtbaar en/of waarneembaar




Versnellingsbak


****


Geen bak bijzonderheden/afwijkingen/schades waarneembaar




Aandrijving


****


Voor zover geen aandrijving bijz/afwijkingen/schades zichtbaar




Stuurinrichting


*****


Voor zover geen stuurinrichting bijz./afw./schades waarneembaar




Vering


****


Voor zover geen vering bijz./afwijkingen/schades waarneembaar




Remsysteem


****


Voor zover geen remsysteem bijz./afwijkingen/schades waarneembaar




Onderstel


*****


Voor zover geen onderstel bijz./afwijkingen/schades waarneembaar




Velgen/banden


****


Geen velgen/banden (maten zie calc)(afwijkingen/schades) zichtbaar




Interieur


***


Geen interieur bijz./afwijkingen/schades waarneembaar




Airbags/gordels


*****


Airbags en gordels zijn in goede staat




Elektrisch systeem


****


Voor zover geen elektr/systeem bijz./afw./schades waarneembaar





Volgens de legenda bij dit overzicht staat een ster voor ‘slechte staat’, twee sterren voor ‘matige staat’, drie sterren voor ‘voldoende staat’, vier sterren voor ‘goede staat’ en vijf sterren voor ‘zeer goede staat’.



2.4.
Op 10 mei 2019 heeft de RDW de auto gekeurd. Bij die keuring zijn door de RDW geen foto’s gemaakt van de staat waarin de auto zich op dat moment bevond.



2.5.
De auto is op 22 mei 2019 te naam gesteld van belanghebbende.



2.6.
Op 22 mei 2019 heeft op verzoek van de Inspecteur de dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) belanghebbende opgeroepen de auto voor controle van de aangegeven waarden te tonen. De DRZ heeft daartoe (ook) een e-mail verzonden aan het e-mailadres info@welk.nl. Dit is een ander e-mailadres dan het e-mailadres dat was opgegeven in de aangifte BPM.



2.7.
Belanghebbende heeft de auto niet getoond aan de taxateur van de DRZ. De taxateur van de DRZ heeft wel een taxatierapport opgemaakt, maar de auto daarbij niet gezien. In het taxatierapport van 12 juni 2019 heeft de taxateur de handelsinkoopwaarde op basis van de laagste waarde vermeld in koerslijsten (in dit geval: Eurotax XchangeNet) vastgesteld op € 13.196. Hij heeft geen vermindering in verband met schade toegepast. Evenmin is rekening gehouden met een bijstelling in verband met de marktsituatie of dealersituatie. Beide factoren zijn op nihil gewaardeerd door de DRZ-taxateur.



2.8.
De Inspecteur heeft bij brief van 3 oktober 2019 de naheffingsaanslag als volgt gemotiveerd:
“Motivering van de voorgenomen naheffingsaanslag
• Het is mij opgevallen dat het door u overlegde taxatierapport, bedoeld in artikel 8, vierde lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, niet aan alle voorwaarden voldoet. Zo moet er spraken zijn van een gedegen fysieke opname met deugdelijk beeldmateriaal. Aangezien de foto's uit het taxatierapport geen duidelijk beeld geven van de volgens [naam2] aanwezige schade is er geen sprake van een gedegen fysieke opname en deugdelijk beeldmateriaal. Door het niet voldoen aan de toonplicht heeft DRZ zich ook geen oordeel kunnen vellen over de staat van het voertuig. Ook ontbreken de vereiste overzichtsfoto's van de buitenkant van het voertuig, diagonaal genomen vanuit de posities linksvoor en rechtsachter. Er is geen enkele foto waarop de auto vanuit deze posities in zijn totaliteit is te zien. Tevens is het chassisnummer niet volledig gefotografeerd en is het gissen welke kilometerstand er op de teller staat weergeven. Om deze redenen zal ik het taxatierapport niet accepteren en had ik u normaliter gevolgd in de handelswaarde á € 14.951,- die vermeld staat op Autotelex koerslijst. Echter is uit mijn berekening gebleken dat u met een aangifte op basis de forfaitaire tabel voordeliger uit bent.
• Over de overlegde schadecalculatie valt ook het nodige op te merken. Zo komt deze niet overeen met de vermelde staat van het voertuig in het taxatierapport. Hier staat namelijk vermeld dat er aan de wielophanging en elektra geen schades/afwijkingen zijn waargenomen. Echter is er in de schadecalculatie het vervangen van de koplampen, mistlampen, sensoren van de parkeerhulp, voorasdrager en dwarsarm als schadepost opgenomen. Ook zou het volledige voertuig gespoten moeten worden, echter zijn van veel panelen geen foto's gemaakt.
• In mijn berekening ben ik uitgegaan van de voor u meest gunstige manier van aangifte. In uw geval is dat een aangifte op basis van de forfaitaire tabel.”
De Inspecteur berekent de verschuldigde BPM in zijn kennisgeving op € 4.069.



2.9.
De Inspecteur heeft met dagtekening 22 november 2019 een naheffingsaanslag BPM opgelegd ter grootte van € 3.366 (€ 4.069 -/- € 703).



2.10.
Op 23 september 2021 heeft de Inspecteur de taxateur van de DRZ onder meer verzocht aan te geven of de auto, op basis van de staat zoals deze volgt uit het taxatierapport van belanghebbende, gebruik zou kunnen maken van de weg. De taxateur heeft daarop – voor zover hier relevant – op diezelfde dag geantwoord:
“[…] Als ik kijk de schadecalculatie die de aangever heeft ingediend dan gaat het bij onderdelen over de laatste 2 posten:
 Voorasdrager V (DVN 60100)
 Dwarsarm VL (DVN 61511)
Deze komen dan bij arbeidsloon weer terug. Daar kun je e.v.t. het uitlijnen ook nog meenemen.

Op pagina 25 zie je op de laatste 2 foto’s wel de schade aan het dragende gedeelte (en een los/nieuw onderdeel?) maar of deze onderdelen daadwerkelijk vervangen zijn om het voertuig rollend te krijgen dat kan ik n.a.v. de foto’s niet bepalen. En aangezien het voertuig niet is getoond bij DRZ is de noodzaak daarvan niet vast te stellen.

Om jou laatste vraag te beantwoorden. Als deze onderdelen daadwerkelijk kapot zijn dan kan het voertuig in die staat niet (rollend/rijdend) over de openbare weg. […]”






3Geschil


3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld. Het geschil spitst zich primair toe op de vraag of op de handelsinkoopwaarde van de auto een bedrag aan waardevermindering in verband met schade van de auto in mindering kan worden gebracht.



3.2.
De Inspecteur meent primair dat de naheffingsaanslag moet worden gehandhaafd. Hij meent dat het taxatierapport niet tot bewijs kan dienen omdat er formele gebreken aan kleven en – nevengeschikt – dat belanghebbende met het taxatierapport de gestelde schade niet aannemelijk maakt. Daarom komt volgens de Inspecteur aan het rapport geen bewijskracht toe. Subsidiair meent hij dat als een waardevermindering moet worden toegekend, er uitgegaan moet worden van een waardevermindering van 72% van de reparatiekosten tenzij belanghebbende aannemelijk maakt dat dit meer moet zijn. Meest subsidiair meent de Inspecteur dat de bewijslast dat de koerslijst EurotaxGlass’s van toepassing is, bij belanghebbende ligt. Aangezien de koerslijst EurotaxGlass’s volgens de Inspecteur niet de meest juiste koerslijst is, meent hij dat deze koerslijst in dit geval niet kan worden toegepast, en dat moet worden teruggevallen op de waarde van de auto zoals die bij de aankondiging van de naheffingsaanslag is aangegeven, waarbij de afschrijving op basis van de forfaitaire tabel heeft plaatsgevonden.



3.3.
Belanghebbende meent dat de uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd. Subsidiair stelt belanghebbende dat moet worden uitgegaan van koerslijst EurotaxGlass’s met de bijstellingen markt- en dealersituatie, waarbij de inkoopwaarde op basis van deze koerslijst moet worden vastgesteld op € 11.287. Subsidiair voert zij aan dat daarbij een waardevermindering van € 3.625 moet worden toegekend omdat de auto een schadeverleden heeft. De naheffingsaanslag zou dan tot € 1.452 moeten worden verminderd. Meest subsidiair meent zij dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd naar € 2.472, uitgaande van de inkoopwaarde op basis van koerslijst EurotaxGlass’s met bijstelling markt- en dealersituatie.





4Beoordeling van het geschil


4.1.
Op grond van artikel 1 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet BPM) wordt – voor zover hier van belang – voor een personenauto BPM verschuldigd ter zake van de registratie ervan in het Nederlandse kentekenregister. Indien de personenauto ten tijde van het belastbare feit eerder gebruikt is geweest, wordt het bij die personenauto behorende bedrag aan BPM berekend met inachtneming van een vermindering (artikel 10, lid 1, van de Wet BPM). Die vermindering is de afschrijving.



4.2.
Met een gebruikte personenauto in de zin van artikel 10, lid 1, van de Wet BPM is bedoeld de personenauto die in het buitenland geregistreerd is geweest met het oog op toelating op de weg en die ook daadwerkelijk aldaar op de weg in gebruik is geweest. Tussen partijen is niet in geschil dat ten tijde van het belastbare feit sprake was van een gebruikte auto. De ter zake van de registratie van een gebruikte personenauto verschuldigde BPM wordt bepaald ten tijde van die registratie in het Nederlandse kentekenregister aan de hand van het destijds geldende tarief (2017). Tussen partijen is niet in geschil dat de historische nieuwprijs van de auto € 27.995 bedraagt en de bruto BPM voor de auto ten tijde van de eerste toelating € 7.876 bedroeg.


Bewijslastverdeling



4.4.
Bij een personenauto met meer dan normale gebruiksschade, niet zijnde een voertuig dat ten gevolge van een beschadiging niet langer deugdelijk van bouw en inrichting is (schadevoertuig als bedoeld in artikel 1, lid 1, onderdeel u (https://new.navigator.nl/openCitation/idac3d903aa11cb48e66af651b8e215f77), van de Wegenverkeerswet 1994), wordt de afschrijving op een bij aangifte gedaan verzoek vastgesteld op de som van de catalogusprijs en de historische BPM, verminderd met de taxatiewaarde vermeld in een taxatierapport (artikel 10, lid 8 (https://new.navigator.nl/openCitation/id9ca5544b7d28a08ae0481837d398ee54), Wet BPM). Het ligt op de weg van belanghebbende om feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de handelsinkoopwaarde tot gevolg hebben (vgl. HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:318 en HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63). Belanghebbende heeft om de waardevermindering aannemelijk te maken gebruik gemaakt van een taxatierapport (zie 2.2. en 2.3.).



4.5.
De Inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat het taxatierapport van belanghebbende tot uitgangspunt kan worden genomen voor de door belanghebbende bepleite waardevermindering van de auto in verband met schadeherstel. Op belanghebbende rust dus de last te bewijzen in hoeverre de door hem gemaakte kosten uit schadeherstel voortvloeien en wat de invloed van de ex-schade op de waarde van de auto is. Daartoe heeft belanghebbende opnieuw verwezen naar het taxatierapport. Daarnaast heeft zij gesteld dat zij niet is opgeroepen voor het tonen van de auto ter controle en dat de gevolgen van een onjuiste uitnodiging voor het tonen van de auto voor rekening van de Inspecteur blijven.


Toonplicht en gevolgen no-show



4.6.
Belanghebbende meent dat zij niet juist is uitgenodigd om aan de op haar rustende toonplicht te voldoen. Volgens haar vervalt de grondslag van de naheffingsaanslag doordat niet aan haar kan worden tegengeworpen dat zij de auto niet ter controle heeft getoond. De DRZ had namelijk een uitnodiging per e-mail verzonden aan een ander e-mailadres dan in de door haar gedane aangifte was vermeld. Volgens belanghebbende is de naheffingsaanslag (mede) gebaseerd op het niet-verschenen zijn voor de hertaxatie. De inspecteur betwist dat dat laatste het geval is.




4.8.
Belanghebbende stelt niet door de Inspecteur te zijn uitgenodigd voor een eventuele hertaxatie in de hiervoor genoemde zin. Uit de wettelijke systematiek en de jurisprudentie volgt dat het niet-beschikbaar houden van de auto geen integraal onderdeel uitmaakt van het doen van aangifte. Er worden door de Wet BPM ook geen gevolgen verbonden aan het niet-voldoen van de toonplicht (vgl. HR 21 februari 2020, hiervoor aangehaald). Het niet-voldoen aan de toonplicht heeft op zichzelf daarmee geen gevolgen voor de beoordeling van de juistheid van de ingediende aangifte. Daarom kan in het midden blijven of belanghebbende juist is uitgenodigd de auto bij de DRZ te tonen.


Bruikbaarheid taxatierapport



4.9.
Zoals hiervoor, in 4.4., is overwogen rust op belanghebbende de bewijslast dat de auto meer dan normale gebruiksschade heeft. Zij moet de feiten stellen, en bij betwisting aannemelijk maken, dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de handelsinkoopwaarde tot gevolg hebben. In dit verband heeft belanghebbende de door de taxateur getaxeerde handelsinkoopwaarde van € 15.000 verminderd met € 12.500 in verband met de volgens de taxateur geconstateerde schade. Dit bedrag correspondeert met 86% van de door de taxateur van belanghebbende begrote bruto reparatiekosten van € 14.449,95. Van de door de taxateur begrote bruto reparatiekosten is een opstelling gemaakt die in het taxatierapport is opgenomen. De taxatiewaarde van auto in de staat zoals deze zich ten tijde van de taxatie bevond werd door de taxateur daarmee vastgesteld op € 2.500 inclusief BPM.



4.10.
De Inspecteur heeft gemotiveerd gesteld dat het taxatierapport niet voldoet aan de formele vereisten van artikel 10, lid 8 Wet BPM jo. artikel 8, lid 4 en bijlage I Uitvoeringsregeling BPM 1992 (tekst 2019). Zo ontbreken onder andere de inkoopfactuur van belanghebbende en diverse (overzichts-)foto’s. Daarnaast heeft hij gesteld dat uit de foto’s in het rapport volgt dat ten tijde van de opname van de schade sprake was van essentiële gebreken aan de auto (zo ontbrak onder meer het linkervoorwiel), waardoor belanghebbende op grond van artikel 10, lid 8 Wet BPM de taxatiemethode niet kon toepassen. De RDW heeft de auto wel heeft goedgekeurd. De Inspecteur leidt daaruit af dat de auto tussen de datum van de taxatie (3 mei 2019) en de keuring van de RDW (10 mei 2019) geheel of gedeeltelijk is gerepareerd. Het taxatierapport geeft volgens de Inspecteur geen beeld van de schade die voor en na de keuring is gerepareerd en kan ook daarom niet dienen als onderbouwing van de in aanmerking te nemen handelsinkoopwaarde.



4.11.
Niet in geschil is dat de auto door de RDW is goedgekeurd. Op basis daarvan had de auto ten tijde van de keuring door de RDW, op 10 mei 2019, kennelijk geen essentiële gebreken (vgl Hof Arnhem-Leeuwarden 21 februari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:1516, r.o. 4.2-4.5). Belanghebbende kan de volgens artikel 9 Wet BPM verschuldigde BPM voldoen met toepassing van de in artikel 10 Wet BPM bedoelde vermindering (vgl. HR 26 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:415, r.o. 3.5.5).



4.12.
Het Hof merkt op dat de keuring door de RDW op 10 mei 2019 heeft plaatsgevonden, twaalf dagen voor het belastbare feit: de voltooiing van de registratie op 22 mei 2019. Uit geen enkel stuk in het dossier volgt dat de auto na de keuring door de RDW in een andere staat is gebracht dan de staat ten tijde van die keuring. Het Hof neemt daarom de staat van de auto waarin deze verkeerde ten tijde van de RDW-keuring tot uitgangspunt voor de staat van de auto ten tijde van het belastbare feit. De Inspecteur heeft gesteld dat in het door belanghebbende overgelegde taxatierapport gebreken zijn geconstateerd die, als de RDW daarvan ten tijde van de keuring kennis had genomen, niet tot een goedkeuring zouden hebben geleid. Hij verwijst daarbij onder meer naar de e-mail van 23 september 2021 van de DRZ-taxateur (zie 2.10.), alsmede het ontbreken van een wiel, het ontbreken van de gehele binnenkant van een deur en aanwezigheid van scherpe delen op de foto’s in het taxatierapport en de in de schadecalculatie opgenomen te vervangen koplampen en kapotte bumper. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting daarover verklaard dat het voorwiel ontbrak om de taxateur goed zicht te geven op de op te nemen reparaties en dat de auto aan de RDW ter keuring is aangeboden zonder functionerende koplampen en zonder bumper. De schade aan de asoplegging zou, volgens zijn verklaring ter zitting van het Hof, niet hebben geleid tot een essentieel gebrek. Wel erkende hij dat de auto met het linkervoorwiel gemonteerd is aangeboden aan de RDW. De verklaring van de gemachtigde ter zitting van het Hof dat de auto aan de RDW zou zijn aangeboden zonder functionerende koplampen en zonder bumper, acht het Hof niet geloofwaardig. Evenmin acht het Hof aannemelijk dat de auto ten tijde van de keuring door de RDW nog scherpe delen had. De auto is immers goedgekeurd. Het Hof neemt daarom tot uitgangspunt dat aan de auto (deel-)herstel heeft plaatsgevonden tussen het moment van opname door de taxateur van belanghebbende en het moment van de latere RDW-keuring (en daarmee de voltooiing van de registratie). Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat, en in hoeverre, de gecalculeerde schade nog aanwezig was ten tijde van het voltooien van de registratie. In het taxatierapport is immers niet aangegeven in hoeverre reparatiekosten van schades zijn opgenomen die ten tijde van het voltooien van de registratie van de auto niet meer aanwezig waren. Reeds om die reden maakt belanghebbende met het taxatierapport niet aannemelijk dat er op het tijdstip van het voltooien van de registratie meer (andere dan normale gebruiks-)schade aan de auto was. Aan het rapport komt daarom geen bewijskracht toe. In het midden kan blijven of het door belanghebbende overgelegde taxatierapport formeel niet voldoet aan de eisen die daaraan in artikel 10, achtste lid ,Wet BPM, gelezen in verbinding met artikel 8, vierde lid, Uitvoeringsregeling BPM 1992.



4.13.
Belanghebbende heeft geen andere stukken ingebracht om de door haar gestelde schade te onderbouwen. Dit houdt in dat zij niet in de op haar rustende bewijslast slaagt dat sprake zou zijn van meer dan normale gebruiksschade in de zin van artikel 10, lid 8 sub a Wet BPM.


Toepasselijkheid koerslijst EurotaxGlass’s met de correctiefactoren



4.14.
Op grond van het voorgaande dient de waarde van de auto ten tijde van het belastbare feit te worden vastgesteld aan de hand van een koerslijst dan wel de forfaitaire tabel.



4.15.
Belanghebbende stelt dat koerslijst EurotaxGlass’s (ook: Eurotax XchangeNet) met de bijstellingen markt- en dealersituatie op een handelsinkoopwaarde van € 11.287 uitkomt. Hij verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 15 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1783. De verschuldigde BPM zou in dat geval volgens belanghebbende € 3.175 bedragen, waardoor de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 2.472.



4.16.
Bij het opleggen van de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur verwezen naar de waarde zoals deze uit koerslijst AutotelexPro volgt (€ 14.951). Op basis daarvan meende de Inspecteur dat de forfaitaire tabel tot de voor belanghebbende meest gunstige waarde leidde. De waarde uit koerslijst AutotelexPro is echter niet de laagste waarde die uit het taxatierapport van de DRZ volgt. Daarin werd als laagste koerslijstwaarde Eurotax XchangeNet vermeld (handelsinkoopwaarde: € 13.196). In die berekening van Eurotax XchangeNet is geen rekening gehouden met een bijstelling in verband met de marktsituatie of dealersituatie. Beide factoren zijn op nihil gesteld door de DRZ-taxateur. Die laatste koerslijst is volgens de Inspecteur niet bruikbaar omdat een van de opties (het navigatiesysteem) niet op die koerslijst is aangevinkt. Daarom sluit, volgens de Inspecteur, de koerslijst AutotelexPro het dichtst bij de hier voorwerp van geschil zijnde auto aan. Belanghebbende meent daarentegen dat het navigatiesysteem wel in de koerslijst Eurotax XchangeNet is opgenomen als “infotainment-systeem met 5.0 inch touchscreen”.



4.17.
De regelgever heeft, bij de invoering van artikel 8, lid 4 Uitvoeringsregeling BPM op 1 februari 2007 geen nadere toelichting gegeven op de zinsnede “een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de verkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland”. Volgens de jurisprudentie kan met die zinsnede niet anders bedoeld zijn dan dat het gaat om een overzicht van in Nederland geregistreerde gebruikte motorvoertuigen van een bepaald merk, model, type aandrijving, leeftijd en uitrusting, waarvoor de samensteller een algemene, reële richtprijs (koers) heeft kunnen vaststellen (HR 23 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1666).



4.18.
Het Hof stelt vast dat in ieder geval koerslijst van Eurotax XchangeNet leidt tot een lagere waarde dan die door de Inspecteur op basis van de forfaitaire tabel is berekend. De taxateur van de DRZ heeft deze koerslijst dan ook tot uitgangspunt genomen. Voorts heeft de Inspecteur tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende, niet aannemelijk gemaakt dat niet alle opties zijn meegenomen in die koerslijst. Het Hof neemt daarom de door de DRZ vastgestelde handelsinkoopwaarde van € 13.196, zoals die volgt uit koerslijst Eurotax XchangeNet, tot uitgangspunt voor zijn verdere berekeningen.



4.19.
Belanghebbende heeft gesteld dat de hiervoor bedoelde koerslijstwaarde moet worden verminderd met de correctiefactoren bijstelling markt- en dealersituatie. De Inspecteur heeft aangegeven dat deze correctiefactoren niet in zijn algemeenheid kunnen worden toegepast. Naar het oordeel van het Hof brengt het arrest van de Hoge Raad van 15 november 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1783), alsmede het op basis van het naar aanleiding van het Wet open overheid besluit van 9 februari 2023 gepubliceerde beleid van de Inspecteur naar aanleiding van dit arrest, met zich mee dat met alle in die koerslijst gespecificeerde factoren die van invloed kunnen zijn op de prijs die een wederverkoper bereid is te betalen bij de inkoop van een particulier van een in Nederland geregistreerd en gebruikt voertuig rekening moet worden gehouden. Het Hof neemt daarom de bedoelde correctiefactoren mee in de bepaling van de handelsinkoopwaarde. Tussen partijen is niet in geschil dat de handelsinkoopwaarde voor die situatie moet worden vastgesteld op € 11.287. Het Hof volgt partijen daarin.



4.20.
Belanghebbende heeft daarnaast gesteld dat de handelsinkoopwaarde moet worden verminderd met een correctie van € 3.625 in verband met het schadeverleden van de auto. Zij verwijst daarbij naar de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 27 augustus 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6889. Het Hof volgt belanghebbende daarin niet. De bewijslast voor een eventuele waardevermindering in verband met het schadeverleden ligt bij belanghebbende. Belanghebbende heeft enkel gesteld dat een waardevermindering van 25% in dit verband passend is, maar daarvoor geen onderbouwing geleverd. Dientengevolge kan geen waardevermindering in verband met het schadeverleden van de auto worden toegepast.



4.21.
Het Hof stelt op basis van het voorgaande de handelsinkoopwaarde van de auto ten tijde van het belastbare feit vast op € 11.287. De op basis daarvan verschuldigde BPM bedraagt € 3.175. Dit brengt met zich mee dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 2.472 (€ 3.175 -/- € 703).


Proceskostenvergoeding



4.22.
De Rechtbank heeft de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten. Bij de vaststelling van de vergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand heeft de Rechtbank rekening gehouden met een waarde per punt van € 534.



4.23.
Belanghebbende heeft ter zitting, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, gesteld dat de Rechtbank een te lage waarde per punt in aanmerking heeft genomen.



4.24.
Belanghebbende heeft evenwel noch principaal, noch incidenteel hoger beroep ingesteld tegen (een onderdeel van) het dictum van de Rechtbank, waartoe ook de beslissing over de proceskostenvergoeding behoort. De Inspecteur heeft geen grief gericht tegen de proceskostenvergoeding zoals deze is vastgesteld door de Rechtbank. Daarmee vormde de proceskostenveroordeling zoals de Rechtbank die heeft vastgesteld geen onderdeel van het aan het Hof voorgelegde geschil. Dit houdt in dat de beslissing van de Rechtbank met betrekking tot de proceskostenvergoeding onherroepelijk vast staat.


Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond. De naheffingsaanslag wordt echter wel verminderd onder verwijzing naar overweging 4.21.






5Griffierecht en proceskosten


5.1.
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.



5.2.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 837).






6Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank met uitzondering van zijn beslissing met betrekking tot de proceskostenvergoeding en de vergoeding van het griffierecht,
– vernietigt de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur,
– vermindert de bestreden naheffingsaanslag tot € 2.472,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten in hoger beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 1.674.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. E. Breedveld, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van de Lagemaat als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2023.


De griffier, De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. In verband daarmee is de uitspraak ondertekend door mr. M.G.J.M. van Kempen,




(G.J. van de Lagemaat) (M.G.J.M. van Kempen)

Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 17 mei 2023.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),


Postbus 20303,


2500 EH DEN HAAG.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Link naar deze uitspraak