Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBLIM:2023:2007 
 
Datum uitspraak:08-03-2023
Datum gepubliceerd:24-03-2023
Instantie:Rechtbank Limburg
Zaaknummers:ROE 22/2388
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Omgevingsvergunning wijziging veebezetting agrarisch bedrijf. Eiser woont naast nevenlocatie van dit bedrijf maar op afstand van circa 2.000 meter van de locatie waarop de vergunning ziet. Geen veranderingen op nevenlocatie. Eiser is geen belanghebbende.
Trefwoorden:fijnstof
melkvee
omgevingsvergunning
perceel
vee
veestapel
vleesvarkens
wabo
wet milieubeheer
 
Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 22/2388


proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2023 in de zaak tussen




[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: J.C.A. Akkerman-Mulder)

en


het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roerdalen, verweerder
(gemachtigden: mr. S.M.Y. Huijnen, D. Aerts-Houben).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam vergunninghouder] uit [vestigingsplaats] (vergunninghouder).




Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 29 augustus 2022 (het bestreden besluit) op 8 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beoordeling door de rechtbank. Zoals bij het doen van de uitspraak vermeld, is de motivering van de uitspraak in dit proces-verbaal iets uitgebreider weergegeven dan de mondeling gegeven motivering en is dit, voor een goede leesbaarheid, aangevuld met de door partijen ingenomen standpunten. Ook is in dit proces-verbaal een inleiding opgenomen waaruit blijkt waar de zaak over gaat.




Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit dus in stand blijft.




Inleiding

1. Op 19 oktober 2021 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het wijzigen en uitbreiden van de veebezetting binnen de inrichting voor het fokken, mesten of houden van dieren aan de [adres 1] in [vestigingsplaats] .
2. Bij besluit van 19 januari 2022 heeft verweerder aan vergunninghouder de gevraagde omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De wijziging van de inrichting heeft betrekking op het milieuneutraal wijzigen van de veebezetting in stal D van 1.288 vleesvarkens naar 190 melkkoeien. Het aantal melkkoeien neemt hiermee toe van 289 tot 479. Tevens wordt een nieuwe melkstal met wachtruimte gerealiseerd. Het aantal stuks jongvee en pony’s blijft gelijk. Bij besluit van 3 maart 2022 heeft verweerder het besluit van 19 januari 2022 gewijzigd (correctie van verschrijvingen).

3. Vergunninghouder heeft naast de locatie [adres 1] een nevenlocatie, gelegen aan de [adres 2] in [vestigingsplaats] , waar ook vee wordt gestald. De omgevingsvergunning ziet alleen op de locatie aan de [adres 1] . De twee locaties bevinden zich hemelsbreed op een afstand van circa 2.000 meter van elkaar (over de openbare weg circa 2.800 meter).

4. Eiser woont aan de [adres 3] , direct naast de locatie van vergunninghouder aan de [adres 2] . Eiser heeft tegen de besluiten van 19 januari 2022 en 3 maart 2022 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar van eiser bij het bestreden besluit van 29 augustus 2022 niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser volgens verweerder geen belanghebbende is. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.




Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank ziet zich allereerst, naar aanleiding van het standpunt van verweerder dat het beroep niet tijdig is ingediend, gesteld voor de vraag of het beroep van eiser ontvankelijk is. De rechtbank stelt vast dat 10 oktober 2022 de laatste dag van de beroepstermijn was. Eiser heeft het beroepschrift aangetekend per post verzonden op deze dag en dus voor het einde van de beroepstermijn. De rechtbank heeft het beroepschrift ontvangen op 12 oktober 2022. Dit betekent dat het beroepschrift tijdig is ingediend.

6. De rechtbank stelt verder vast dat, nu eisers beroep gericht is tegen een besluit op zijn bezwaar, hij een belang heeft bij de beoordeling van dat besluit en dat zijn beroep dus ontvankelijk is. In deze zaak ligt ter beoordeling voor de vraag of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dus de vraag of eiser belanghebbende is bij de omgevingsvergunning die bij de besluiten van 19 januari en 3 maart 2022 is verleend.

7. Eiser betoogt dat hij direct belanghebbende is bij de omgevingsvergunning. Op basis van de kenmerken van het project (uitbreiden van de veebezetting aan de [adres 1] ), de omgeving waarin het project plaatsvindt, en het feit dat de nevenlocatie van vergunninghouder direct grenst aan zijn woonperceel, zullen er zeer nadelige gevolgen zijn voor het milieu, het Natura 2000-gebied ‘Roerdal’ en de gezondheid van direct omwonenden en hemzelf door het verlenen van de omgevingsvergunning. Eiser stelt dat iedere inwoner van Nederland bezwaar kan maken tegen zaken die milieu en gezondheid betreffen. Ter zitting heeft eiser gesteld dat door het vergunnen van extra melkvee op de locatie [adres 1] de hoeveelheid gehouden dieren en transportbewegingen aan de [adres 2] zullen toenemen en dat hij tevens op grond hiervan als belanghebbende kan worden aangemerkt.

8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt omdat zijn perceel niet in de nabijheid ligt van het perceel waarop de omgevingsvergunning ziet en hij geen gevolgen van enige betekenis ondervindt. De kortste afstand van het perceel van eiser tot aan de grens van de inrichting bedraagt hemelsbreed circa 1.900 meter. Dat er tussen de beide locaties 5 tot 6 keer per jaar kalveren worden vervoerd, maakt het standpunt niet anders. Gelet op de genoemde, grote afstand en op de aard van de vergunde activiteit is het volgens verweerder niet aannemelijk dat eiser rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van de vergunde activiteit en indien eiser deze wel ondervindt, zijn deze niet van enige betekenis voor zijn woon- en leefsituatie. Beide inrichtingen kunnen bovendien, omdat zij niet in elkaars onmiddellijke nabijheid liggen, niet als één inrichting worden aangemerkt.

9. De rechtbank overweegt als volgt.


9.1.
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder een belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van de vergunde activiteit in beginsel belanghebbende is bij het besluit tot verlening van de vergunning. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene zo gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere: geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. Verder wordt de eigenaar of bewoner van een perceel dat grenst aan het perceel waarover de vergunning gaat, of dat gelijk is te stellen met een aangrenzend perceel, in beginsel als belanghebbende aangemerkt. Bij dergelijke percelen wordt ervan uitgegaan dat feitelijke gevolgen, indien die zich voordoen, in beginsel van enige betekenis zijn.



9.2.
De aanvraag van vergunninghouder heeft geen betrekking op activiteiten die zullen worden uitgevoerd op de nevenlocatie direct nabij eiser, maar enkel op de locatie aan de Bergerweg. Aan de [adres 2] verandert ingevolge het bestreden besluit (juridisch of feitelijk) niets. De afstand van het perceel van eiser tot de inrichting aan de [adres 1] bedraagt hemelsbreed circa 2.000 meter. Daar ligt nog een dorpskern tussen. Er is geen sprake van zicht op de inrichting aan de [adres 1] . Vanuit het afstands- en zichtcriterium kan eiser daarom niet worden aangemerkt als belanghebbende.



9.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat eiser geen feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervindt als gevolg van de omgevingsvergunning. Uit de van de vergunning deel uitmakende Aerius-berekening volgt dat de depositie van stikstof op het Natura 2000-gebied ‘Roerdal’ zal afnemen, wat gelet op de afname van de veestapel ook logisch is. Dit betekent dat ook als dit Natura 2000-gebied wordt aangemerkt als de directe leefomgeving van eiser, dit eiser geen belanghebbende maakt bij de omgevingsvergunning. Ook voor andere emissies, zoals geur en fijnstof, is berekend dat deze zullen afnemen. Eiser heeft de uitkomsten van deze berekeningen niet gemotiveerd bestreden en de rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de conclusies daaruit. Voor zover eiser stelt dat de vergunde activiteiten en de daarbij behorende emissies feitelijke gevolgen zullen hebben voor zijn gezondheid, overweegt de rechtbank dat dit gelet op de afstand onvoldoende aannemelijk wordt geacht en dat dit geen belang is waarmee eiser zich voldoende kan onderscheiden van de vele anderen omwonenden (waaronder de gehele dorpskern Vlodrop) in deze grote straal rondom de inrichting.



9.4.
De rechtbank heeft tot slot geen aanleiding om te veronderstellen dat de omgevingsvergunning gevolgen heeft voor de inrichting van vergunninghouder aan de Kasteelweg. De juridische situatie (toegestane milieuruimte op die locatie) wijzigt niet. De rechtbank acht het verder onaannemelijk dat als gevolg van de vergunning, het aantal dieren aan en transportbewegingen van en naar de Kasteelweg feitelijk zullen toenemen ten opzichte van de huidige feitelijke situatie aldaar. Dit volgt immers niet uit de omgevingsvergunning(aanvraag). Bovendien heeft vergunninghouder tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase aangegeven dat door de nieuwe vergunning juist een vermindering zal optreden van de activiteiten aan de [adres 2] . Eiser heeft ook zelf aangegeven dat het aantal dieren aan de locatie [adres 2] nu al fluctueert, maar dat de daar beschikbare/ vergunde milieuruimte regelmatig al volledig wordt gebruikt. Daar kan en zal de verleende omgevingsvergunning dan geen verandering in brengen en als dat toch wel zo zou zijn, dan zal vergunninghouder daartoe een aanvraag moeten indienen bij verweerder of kan eiser een verzoek om handhaving indienen bij verweerder.

10. De conclusie is dat eiser geen belanghebbende is bij de verleende omgevingsvergunning en dat verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het bestreden besluit blijft overeind (en de omgevingsvergunning dus ook).





Mededeling rechtsmiddel

Bij de uitspraak heeft de rechtbank medegedeeld dat een partij die het niet eens is met deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan, hoger beroep kan instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak.





Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023 door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. N.C.M. van Bijnen, griffier.



Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal,




rechter

De griffier is verhinderd dit proces-verbaal mede te ondertekenen.



Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 20 maart 2023


Zoals bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).


Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.


Artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer.


Zie de uitspraken van de Afdeling van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737, 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, en 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1671.
Link naar deze uitspraak