Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBROT:2021:8933 
 
Datum uitspraak:08-09-2021
Datum gepubliceerd:14-09-2021
Instantie:Rechtbank Rotterdam
Zaaknummers:C/10/595643 / HA ZA 20-42 C/10/595643 / HA ZA 20-42
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Factoringmaatschappij doet onrechtmatige mededelingen over haar klant aan één, mogelijk twee afnemers van die klant en aan de directeur van die klant. Dit geeft de klant geen recht om overgedragen vorderingen op die afnemers te crediteren, maar leidt wel tot schadeplichtigheid van de factoringmaatschappij.
Trefwoorden:burgerlijk wetboek
wettelijke rente
 
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/595643 / HA ZA 20-423


Vonnis van 8 september 2021


in de zaak van

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

PAYFIX FACTORING B.V.,
gevestigd te Schiedam,
(hierna: PayFix Factoring),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

PAYFIX B.V.,
gevestigd te Schiedam,
(hierna: Payfix),
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. L.J. van Gastel te Amstelveen,

tegen

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

BON BRAVOUR B.V.,
gevestigd te Herveld,
(hierna: BB),
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. F.J. Laagland te Eindhoven,
2. [naam gedaagde 1],
wonende te [woonplaats gedaagde 1],
(hierna: [naam gedaagde 1]),
gedaagde in conventie,
advocaat mr. R.G.M. Sleutels te Nijmegen,
3. [naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2],
(hierna: [naam gedaagde 2]),
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R.W. Legters te Enter,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

VAN OSCH SNACKS B.V.,
gevestigd te Zaltbommel,
(hierna: Van Osch),
gedaagde in conventie,
advocaat mr. P.L.M.F. Roosendaal te Oss,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

MEATMASTER B.V.,
gevestigd te Doesburg,
(hierna: MeatMaster),
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. F.J. Laagland te Eindhoven,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

MARITIEME OFFSHORE SERVICE B.V.,
gevestigd te Ochten,
(hierna: MOS),
gedaagde in conventie,
niet verschenen.

De dagvaarding was oorspronkelijk tevens uitgebracht tegen Van Viegen Riooltechniek B.V. te Ochten (hierna: Van Viegen). De procedure tegen deze gedaagde is na een minnelijke regeling doorgehaald.

In dit vonnis worden partijen gezamenlijk als volgt aangeduid:


PayFix c.s.: Payfix Factoring en PayFix,


de afnemers: [naam gedaagde 2], Van Osch, MeatMaster en MOS,


BB c.s.: BB, [naam gedaagde 1] en de afnemers.







1. Inleiding

1.1.
PayFix c.s. vormen samen een factoringbedrijf. BB is een groothandel in vlees die tot voor kort klant was bij PayFix c.s. [naam gedaagde 1] was tot 19 maart 2020 bestuurder van BB. Hij heeft aan PayFix een garantie afgegeven voor schulden van BB. De afnemers zijn of waren afnemers van BB. In het kader van de financiering van BB zijn de vorderingen uit hoofde van de aan de afnemers verzonden facturen overgedragen aan PayFix c.s. De afnemers waren hiermee bekend.



1.2.
Op 23 maart 2020 heeft BB aan [naam gedaagde 2], Van Osch en MeatMaster creditnota’s verzonden. PayFix c.s. stellen dat BB hiertoe niet gerechtigd was en vorderen daarom van deze afnemers betaling van de betreffende vorderingen. Subsidiair vorderen zij dezelfde bedragen van BB en [naam gedaagde 1]. BB, [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2], Van Osch en MeatMaster stellen dat BB op grond van de factorvoorwaarden creditnota’s kon verzenden. Bovendien stellen ze dat PayFix c.s. de crediteringen aan zichzelf te danken hebben, omdat PayFix het gerucht had verspreid dat er bij BB en diverse afnemers sprake was van btw-fraude en een btw-carrousel. Volgens BB hebben PayFix c.s. om die reden ingestemd met de crediteringen. [naam gedaagde 2], Van Osch en MeatMaster stellen daarom de facturen van BB niet meer te hoeven betalen, BB stelt grote schade geleden te hebben door deze uitlatingen van PayFix. Naast de discussie omtrent de btw-fraude speelt in de relatie tussen PayFix c.s., Van Osch en BB een discussie over crediteringen vanwege door BB en Van Osch gestelde kwaliteitsproblemen.



1.3.
Zoals hierna nader zal worden toegelicht, heeft PayFix inderdaad onrechtmatig gehandeld door onjuiste mededelingen te doen over BB. PayFix is daarom schadeplichtig tegenover BB voor de daardoor ontstane schade van BB. Die mededelingen gaven BB echter niet het recht om openstaande, aan PayFix c.s. overgedragen vorderingen te crediteren zonder toestemming van PayFix c.s. Als die toestemming ontbrak, kunnen [naam gedaagde 2], Van Osch en MeatMaster zich niet op de creditnota’s beroepen. Er worden in dit vonnis diverse bewijsopdrachten gegeven over de omvang van de gedane mededelingen, over de vraag of toestemming voor creditering is verleend en met betrekking tot de door BB geleden schade. Ook wordt een bewijsopdracht gegeven in verband met de door Van Osch gestelde kwaliteitsproblemen.



1.4.
In de zaak van [naam gedaagde 1] zullen alle vorderingen worden afgewezen omdat de door hem afgegeven garantie door zijn echtgenote op grond van artikel 1:88 BW is vernietigd.



1.5.
Gedaagde MOS is in deze procedure een vreemde eend in de bijt. In de zaak tegen MOS speelt de discussie over de fraudebeschuldigingen niet. Het gaat in die zaak om de incasso van openstaande facturen waartegen geen verweer is gevoerd. De vordering op MOS zal worden toegewezen.



1.6.
In § 2 van dit vonnis volgt een beschrijving van het procesverloop, in § 3 een beschrijving van vaststaande feiten en in § 4 een samenvatting van de vorderingen over en weer. De beoordeling van het geschil en de beslissingen van de rechtbank zijn opgenomen in § 5 en 6 van dit vonnis.






2. De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:



de dagvaarding en de akte overlegging producties;


de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van BB en MeatMaster;


de conclusie van antwoord van [naam gedaagde 1];


de incidentele conclusie met een exceptie van onbevoegdheid, tevens conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van [naam gedaagde 2];


de conclusie van antwoord van Van Osch;


de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident van PayFix c.s.;


het vonnis van deze rechtbank van 11 november 2020 in het bevoegdheidsincident;


de brieven van de rechtbank van 3 december 2020, waarin een mondelinge behandeling is gelast;


de akte overlegging en uitlating producties, tevens conclusie van antwoord in reconventie, van PayFix c.s.;


de brieven van de rechtbank van 8 februari 2021 met een zittingsagenda;


het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 februari 2021 (op welke zitting PayFix c.s. hun productie 47 hebben teruggetrokken ten aanzien van Van Osch), de spreekaantekeningen van mrs. Roosendaal en Huisman en de reacties op het proces-verbaal van mrs. Van Gastel (29 maart en 6 juni 2021), Laagland (12 april 2021), Roosendaal (26 maart 2021) en Huisman (2 april en 8 juni 2021);


de akte na mondelinge behandeling van BB;


de antwoordakte van PayFix c.s.;


de brief van mr. Van Gastel van 7 juni 2021 met een akte houdende producties en daarbij producties 50-59 van PayFix c.s., de bezwaren tegen de akte houdende producties van mrs. Roosendaal (8 juni 2021) en Huisman (10 juni 2021), twee reacties van mr. Van Gastel van 10 juni 2021 op de bezwaren, met een aanvullende productie 60, en de reactie van mr. Huisman van 11 juni 2021 op de reacties van mr. Van Gastel;


de brief van de rechtbank van 11 juni 2021 waarin producties 50 tot en met 56 zijn toegelaten in de zaken PayFix c.s. versus Van Osch en BB en geweigerd in de andere zaken en de producties 57 tot en met 59 zijn geweigerd in alle zaken;


de brief van mr. Laagland van 11 juni 2021 met producties 31 tot en met 33 van BB;


de brief van mr. Van Gastel van 18 juni 2021 met productie 61 van PayFix c.s.;


het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 juni 2021 (tijdens welke zitting is bepaald dat productie 60 alleen geldt als overgelegd in de zaken tegen BB en Van Osch en dat productie 61 alleen geldt als overgelegd in de zaak tegen BB), de spreekaantekeningen van mrs. Van Gastel, Laagland en Roosendaal en de reacties op het proces-verbaal van mrs. Legters (25 juni 2021), Van Gastel (1 juli 2021), Huisman (30 juni 2021) en Roosendaal (1 juli 2021);


de brief van mr. Huisman van 2 juli 2021 waarin bezwaar wordt gemaakt tegen een deel van de spreekaantekeningen van mr. Van Gastel en de reactie daarop van de rechtbank van 2 juli 2021;


de antwoordakte van BB;


de antwoordakte van Van Osch;


het bericht van mr. M. Blok van 4 augustus 2021 dat hij zich alsnog stelde namens Van Viegen, het bezwaar daartegen van mr. Van Gastel van 5 augustus 2021 en de e-mails van de rechtbank van 9 en 11 augustus 2021 aangaande een telefonisch (regie)overleg van 10 augustus 2021;


de akte eisvermindering van PayFix c.s.





2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.






3. De feiten
A. Vaststaande feiten tussen alle partijen


Partijen



3.1.
PayFix is een factoringbedrijf. Zij financiert klanten op basis van bevoorschotting. Handelsvorderingen van klanten van PayFix worden in dat kader aan haar overgedragen en PayFix draagt die vorderingen vervolgens over aan PayFix Factoring.



3.2.
BB is een groothandel in vlees. [naam gedaagde 1] was tot 19 maart 2020 bestuurder van BB, tezamen met Bon Bravour Holding B.V (hierna: BB Holding). Sinds 19 maart 2020 zijn [naam 1] (hierna: [naam 1]) en BB Holding de bestuurders van BB.


De factoringovereenkomst en de garantie van [naam gedaagde 1]




3.3.
PayFix en BB hebben op 9 oktober 2018 een factoringovereenkomst gesloten.



3.4.
De factoringovereenkomst bepaalt onder meer dat deze overeenkomst geldt als akte van cessie en bevat verder de navolgende bepalingen:

[7.1] Verkoper (rechtbank: BB) is verplicht PayFix B.V. direct te informeren over klachten en bezwaren van afnemers ten aanzien van hetgeen met de aan overgedragen facturen aan hen in rekening is gebracht (…).
[7.2] Verkoper is verplicht PayFix B.V. onmiddellijk in kennis te stellen van alle eventuele crediteringen aan afnemers waarop PayFix B.V. Vorderingen van Verkoper heeft gekocht, door toezending aan PayFix B.V. van de desbetreffende creditfactuur in origineel en in kopie in tweevoud en voorzien van de in artikel 6 lid 1 genoemde cessietekst.
[7.3] Het bedrag van de in artikel 7 lid 2 genoemde creditfactuur dient direct door Verkoper aan PayFix B.V, te worden terugbetaald.”



3.5.

[naam gedaagde 1] heeft een persoonlijke garantie (hoofdelijkheidsverklaring) afgeven aan PayFix in verband met de factoringovereenkomst tussen PayFix en BB (hierna: de garantie).


Facturen, inkennisgevingsformulieren, accordering van facturen door de afnemers en creditering in maart 2020




3.6.
Voorafgaand aan de leveringen door BB hebben de afnemers, ieder voor zich, een inkennisstellingsformulier getekend. In dat formulier staat onder meer dat de afnemer ermee bekend is dat de opdrachtnemer (bedoeld is: BB) haar vorderingen op de afnemer heeft overgedragen aan PayFix en dat PayFix deze heeft overgedragen aan PayFix Factoring en dat er alleen bevrijdend betaald kan worden aan PayFix Factoring. Ook verklaart de afnemer in dit formulier dat er ‘nu en in de toekomst’ geen verrekeningen zullen plaatsvinden met de overgedragen vorderingen.



3.7.
Voordat PayFix een factuur bevoorschot, zendt zij een e-mail aan de betreffende klant van BB over die factuur. In die e-mail zit een knop ‘akkoord’ en een knop ‘afkeuren’. Boven die knoppen wordt gevraagd om de factuur te accorderen en wordt gevraagd om een bevestiging dat de factuur voldoet aan de afspraken die zijn gemaakt tussen BB en de klant, dat de factuur niet betwist wordt door de klant en geen onderdeel uitmaakt of zal uitmaken van verrekening. In de betreffende e-mail staat ook dat verdere communicatie over de factuur via PayFix moet gebeuren. Dergelijke e-mails zijn verzonden voor de hierna onder 3.8 genoemde facturen en de afnemers hebben vervolgens op akkoord gedrukt.



3.8.
BB heeft de afnemers (voor zover van belang) de navolgende facturen verzonden (hierna: de facturen):


[naam gedaagde 2]
Factuurnummer Factuurdatum Vervaldatum Factuurbedrag
19700325 17 december 2019 15 februari 2020 € 6.866,18 (restant)
19700326 17 december 2019 15 februari 2020 € 18.773,62
19700327 17 december 2019 15 februari 2020 € 23.680,25
19700328 17 december 2019 15 februari 2020 € 17.875,46
20700003 14 januari 2020 14 maart 2020 € 17.787,17

Van Osch
Factuurnummer Factuurdatum Vervaldatum Factuurbedrag
20700002 13-01-2020 13-03-2020 € 28.663,21
20700008 28-01-2020 28-03-2020 € 84.226,43
20700012 19-02-2020 19-04-2020 € 34.098,42
20700013 05-03-2020 04-05-2020 € 40.122,98
20700014 05-03-2020 04-05-3030 € 39.664,93

MeatMaster
Factuurnummer Factuurdatum Vervaldatum Factuurbedrag
19700308 5 december 2019 3 februari 2020 € 32.445,52
19700319 10 december 2019 8 februari 2020 € 23.986,51
19700320 10 december 2019 8 februari 2020 € 23.874,50

MOS
Factuurnummer Factuurdatum Vervaldatum Factuurbedrag
19700294 12 november 2019 11 januari 2020 € 26.475,44
19700295 12 november 2019 11 januari 2020 € 24.129,88
19700322 10 december 2019 8 februari 2020 € 24.110,80
19700321 10 december 2019 8 februari 2020 € 24.987,47



3.9.
Op iedere factuur staat vermeld dat BB haar vorderingen uit hoofde van die factuur heeft overgedragen aan Payfix, dat PayFix de vorderingen heeft overgedragen aan PayFix Factoring en dat betaling dient te geschieden op rekening [bankrekeningnummer] van PayFix Factoring.



3.10.
De facturen zijn tot op heden niet betaald. BB heeft PayFix begin maart 2020 voorgesteld de facturen van diverse debiteuren zelf te voldoen aan PayFix vanwege betalingsproblemen bij die debiteuren.



3.11.
Op 23 maart 2020 heeft BB diverse creditnota’s verzonden aan [naam gedaagde 2], Van Osch en MeatMaster (hierna: de creditnota’s). Nadat op 23 maart 2020 een bespreking had plaatsgevonden tussen BB ([naam 1] en PayFix ([naam 2], directeur van PayFix, hierna: [naam 2]), is er die dag en tijdens de daaropvolgende dagen tussen BB en PayFix per e-mail over de crediteringen gecorrespondeerd. In die e-mails stelt BB dat [naam 2] op 23 maart 2020 heeft ingestemd met de crediteringen omdat [naam 3] (hierna: [naam 3]) van PayFix twee klanten van BB had benaderd met de (onjuiste) mededeling dat er sprake was van btw-fraude bij BB en BB met de crediteringen de door PayFix veroorzaakte schade probeerde te beperken. Ook bevestigt BB in de e-mails dat [naam 2] met een voorstel zal komen voor schadevergoeding. PayFix betwist in die e-mails dat [naam 2] hiermee heeft ingestemd. Per e-mail van 24 maart 2020 heeft PayFix aan [naam gedaagde 2] en MeatMaster bericht dat zij niet instemde met de door BB uitgevoerde crediteringen.


Gelegde beslagen




3.12.
PayFix c.s. hebben beslagen gelegd ten laste van BB/[naam gedaagde 1], MOS, [naam gedaagde 2] en MeatMaster.

B. Vaststaande feiten tussen PayFix c.s. en BB, [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2], Van Osch en MeatMaster



3.13.
De heer [naam 3] van PayFix heeft op 18 maart 2020 aan [naam gedaagde 1] het volgende Whatsapp-bericht gezonden:

“Hi [naam gedaagde 1] [rechtbank: [naam gedaagde 1]], net ff gesprek gehad met [naam 4] [rechtbank: directie PayFix c.s.). Blijkbaar is de druk heel hoog nu. Weet je al iets? Hoor iig dat er morgen na 12.00 uur gebeld wordt met alle huidige en vorige debiteuren van Bon Bravour met de mededeling dat hij weet hoe de constructie in elkaar zit en dat alle debiteuren de financiële recherche kunnen verwachten voor een kas/factuur onderzoek van [naam 5], de debiteuren in kwestie & QRA. Geen idee waar ik het over heb of wat er aan de hand is, ik word nu ook maar gestuurd door de directie. Schijnt iets te maken te hebben met o.a. [naam 1] maar meer dan dat krijg ik ook niet los.”

C. Vaststaande feiten tussen PayFix c.s. en [naam gedaagde 1]



3.14.
Bij brieven van 20 april en 20 mei 2020 heeft de echtgenote van [naam gedaagde 1] verklaard de garantie op grond van artikel 1:88 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) te vernietigen.






4. Het geschil in conventie en reconventie
A. De vorderingen van PayFix c.s. in conventie


4.1.
Payfix c.s. vorderen – samengevat en na eisvermindering – dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:


ten aanzien van de afnemers

I. [naam gedaagde 2] veroordeelt tot betaling van € 84.912,68;
II. Van Osch veroordeelt tot betaling van € 226.776,27;
III. MeatMaster veroordeelt tot betaling van € 81.654,55;
IV. MOS veroordeelt tot betaling van € 101.180,69,
steeds te vermeerderen met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling (waar toepasselijk) in de beslag-, proces- en nakosten,


ten aanzien van BB en [naam gedaagde 1]

V. primair:
voor recht verklaart dat BB niet gerechtigd was tot creditering dan wel dat de crediteringen nietig zijn en dat BB geen recht op verrekening toekomt;
subsidiair (voor het geval de afnemers zich op de creditering mogen beroepen):
BB en/of [naam gedaagde 1] veroordeelt tot betaling aan PayFix c.s. van de creditbedragen binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis,
VI. BB en/of [naam gedaagde 1] veroordeelt in de beslag-, proces- en nakosten.



4.2.
Aan hun vorderingen leggen PayFix c.s. de volgende stellingen ten grondslag.


4.2.1.
Als gevolg van de overdracht van de vorderingen op de afnemers aan PayFix c.s. behoren deze niet langer toe aan BB en kon BB daarover niet langer beschikken. Daarmee zijn de door BB opgestelde creditnota’s ongeldig. De afnemers wisten van de cessie en mochten er dus niet op vertrouwen dat een creditering door BB rechtsgeldig is.



4.2.2.
De afnemers hebben ieder voor zich de juistheid van de facturen bevestigd, verklaard dat de goederen voldeden aan de met BB gesloten overeenkomst, afstand gedaan van het recht op verrekening en bevestigd tijdig te zullen betalen aan PayFix Factoring. Zij wisten verder dat alle correspondentie over de facturen moest plaatsvinden met PayFix. Een kwaliteitsdispuut zoals Van Osch heeft aangevoerd, kan dus geen reden zijn om de facturen niet te betalen.



4.2.3.
Het is opmerkelijk dat de afnemers achteraf, ruim na de leveringen en de vervaldata van de facturen en na herinnering en sommatie door PayFix pas bezwaren zijn gaan opwerpen tegen de facturen. Er is vermoedelijk sprake van een samenwerking tussen BB en de afnemers met als doel om PayFix c.s. te benadelen.

B. Het verweer van BB




4.3.
Het verweer van BB strekt tot afwijzing van de vorderingen van PayFix c.s., met veroordeling van PayFix c.s. bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten (primair op basis van de werkelijke kosten, subsidiair op basis van het liquidatietarief), te vermeerderen met rente.



4.4.
Aan haar verweer legt zij de volgende stellingen ten grondslag.


4.4.1.
In maart 2020 werd BB benaderd door MeatMaster, Van Osch en [naam gedaagde 2]. Van Osch en [naam gedaagde 2] verklaarden dat PayFix hen had gezegd dat er sprake is van fraude binnen BB in de vorm van een zogeheten btw-carrousel. Van Osch had MeatMaster daarover geïnformeerd. Vanwege die beschuldiging hebben Van Osch, [naam gedaagde 2] en MeatMaster zich teruggetrokken als klant van BB.



4.4.2.
Er was geen sprake van btw-fraude of een btw-carrousel. Dat laatste kan niet eens, want geen van de betrokkenen zit in andere landen van de Europese Unie. De uitlatingen van PayFix zijn onrechtmatig en hebben geleid tot het verlies van de klanten Van Osch, [naam gedaagde 2], MeatMaster, M&W Exploitatie, Gidaco B.V., MMM Holding B.V. en Bijsterbouw B.V. Voordat PayFix de klanten benaderd had, heeft zij nooit contact opgenomen met BB over de verdenking van fraude. Pas op 23 maart 2020 vond er een bespreking plaats. Tijdens dat gesprek heeft PayFix erkend dat er geen btw-fraude had plaatsgevonden.



4.4.3.
Van Osch, [naam gedaagde 2] en MeatMaster hebben na de opzegging van de samenwerking met BB grote hoeveelheden vlees retour gezonden. BB heeft vervolgens een deel van het vlees verkocht aan HSB Trading Company B.V. (hierna: HSB Trading) voor een bedrag van € 179.590,11 met de vermelding dat zij diende te betalen aan PayFix. Aangenomen moet worden dat dit is betaald en dit zou dus in mindering moeten strekken op de vorderingen van PayFix.



4.4.4.
BB heeft vervolgens creditnota’s verzonden aan Van Osch, [naam gedaagde 2] en MeatMaster om de door PayFix veroorzaakte schade te beperken. BB had dit gezegd tijdens de bespreking van 23 maart 2020 en PayFix heeft daar toen mee ingestemd. BB heeft per mail van 23 maart 2020 de gemaakte afspraken bevestigd en heeft die dag de creditnota’s aan PayFix en de afnemers toegezonden.



4.4.5.
Onder de factoringovereenkomst had BB geen toestemming van PayFix nodig voor de creditering. Artikel 7 bepaalt alleen dat BB PayFix moet informeren over de creditering. Dit artikel bevat (impliciet) een volmacht tot creditering. Maar los daarvan: BB werd door het onrechtmatig handelen van PayFix gedwongen om te crediteren om de schade te beperken. Dit maakt het onaanvaardbaar dat PayFix nog zou kunnen stellen dat creditering niet zonder haar toestemming kon. BB was wel gehouden om PayFix te informeren over de creditering en heeft dat op 23 maart 2020 gedaan.



4.4.6.
BB betwist dat zij is tekortgeschoten in de nakoming van de factoringovereenkomst met de crediteringen. Zij beroept zich op verrekening met de schade die zij lijdt en nog zal lijden door het onrechtmatig handelen van PayFix (vooralsnog begroot op € 956.733,40). De factoringovereenkomst verbiedt verrekening tussen BB en PayFix niet. Meer subsidiair (voor het geval het beroep op verrekening niet slaagt) stelt zij dat PayFix in schuldeisersverzuim is en vraagt zij opheffing van eventuele verplichtingen onder artikel 7 lid 3 van de factoringovereenkomst.

C. Het verweer van [naam gedaagde 1]




4.5.
Het verweer van [naam gedaagde 1] strekt tot afwijzing van de vorderingen van PayFix c.s., met hoofdelijke veroordeling van PayFix c.s. bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proces- en nakosten.



4.6.
Aan zijn verweer legt hij onder meer de volgende stellingen ten grondslag.


4.6.1.
De garantie van [naam gedaagde 1] kwalificeert als een particuliere borgtocht. Zijn echtgenote heeft geen toestemming verleend voor het afgegeven van de garantie. De garantie is door haar daarom vernietigd op grond van artikel 1:88 BW. Verder is de garantie door [naam gedaagde 1] zelf vernietigd op grond van dwaling.



4.6.2.
PayFix c.s. kunnen zich ook overigens niet op de garantie beroepen. De garantie bepaalt dat deze alleen geldt in geval van bedrog en daarvan is geen sprake. De instemming door de klanten met de overdracht van de vorderingen aan PayFix kwalificeert bovendien als een schuldvernieuwing. Daardoor heeft de afnemer geen schuld meer aan BB maar aan PayFix c.s. en is BB gekweten richting PayFix c.s. Dit betekent dat BB en [naam gedaagde 1] niet meer aan te spreken zijn.



4.6.3.
PayFix c.s. geven geen deugdelijke onderbouwing van hun gestelde schade. Er is sprake van eigen schuld bij PayFix c.s. BB heeft – naar [naam gedaagde 1] van BB heeft vernomen – nog een aanzienlijke tegenvordering op PayFix c.s. en na verrekening resteert er vermoedelijk niets voor PayFix c.s. om van BB (en in het verlengde daarvan van [naam gedaagde 1]) te vorderen.

D. Het verweer van [naam gedaagde 2]




4.7.
Het verweer van [naam gedaagde 2] strekt tot afwijzing van de vorderingen van PayFix c.s., met veroordeling van PayFix c.s. bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten.



4.8.
Aan zijn verweer legt [naam gedaagde 2] de volgende stellingen ten grondslag.


4.8.1.
De aan hem gerichte facturen van BB zijn gecrediteerd nadat hij het door BB aan hem geleverde vlees retour had gezonden. Daardoor zijn de facturen verrekend met de creditnota. Hij had de relatie met BB beëindigd en het vlees op 20 maart 2020 geretourneerd nadat PayFix hem op 19 maart 2020 had gezegd dat BB zich schuldig maakte aan oplichting en dat er sprake was van een btw-carrousel.



4.8.2.
BB had op basis van artikel 7 van de factoringovereenkomst geen toestemming van PayFix c.s. nodig voor creditering. Voor zover [naam gedaagde 2] weet, zijn PayFix c.s. door BB tijdig geïnformeerd over de crediteringen.



4.8.3.
Op grond van artikel 6:145 BW mag hij zich op verrekening beroepen. Hij heeft jegens PayFix c.s. geen afstand gedaan van het recht op verrekening en voor zover hij dit wel gedaan zou hebben, beroept hij zich op dwaling. Het inkennisgevingsformulier is een mededeling aan hem en daarin horen geen slinksheden als het doen van afstand van verrekening verwerkt te worden. Dit is niet bedoeld als een overeenkomst tussen [naam gedaagde 2] en PayFix. Om dezelfde reden kan de per e-mail gegeven akkoordverklaring niet als overeenkomst gelden.



4.8.4.
Van BB heeft [naam gedaagde 2] vernomen dat het geretourneerde vlees is verkocht aan een derde en dat BB de daarvoor verstrekte facturen heeft verpand dan wel overgedragen aan PayFix. Daarmee is onaannemelijk dat PayFix c.s. door de creditering aan [naam gedaagde 2] schade heeft geleden.



4.8.5.

[naam gedaagde 2] beroept zich uiterst subsidiair op verrekening met zijn hierna te bespreken vordering in reconventie.

E. Het verweer van Van Osch




4.9.
Het verweer van Van Osch strekt tot afwijzing van de vorderingen van PayFix c.s., met veroordeling van PayFix c.s. in de proceskosten.



4.10.
Aan haar verweer legt Van Osch de volgende stellingen ten grondslag.


4.10.1.
PayFix heeft haar in maart 2020 benaderd en gezegd dat er sprake was van btw-fraude / een btw-carrousel bij BB, waarbij ook MeatMaster, een zakelijke relatie van Van Osch, betrokken was. Ook informeerde PayFix Van Osch dat [naam 1] betrokken was bij BB. [naam 1] heeft binnen de branche een twijfelachtige reputatie en Van Osch wil niet met hem vereenzelvigd worden. Ook haar klanten hebben aangegeven dat zij het vlees van BB niet meer wilden hebben. Van Osch heeft daarom de relatie met zowel BB als MeatMaster beëindigd. Het door BB geleverde vlees heeft Van Osch retour gezonden. Er is geen sprake van enige opzet om PayFix c.s. te benadelen.



4.10.2.
Voor een deel van de geleverde goederen geldt dat deze kwaliteitsgebreken hadden. Dat blijkt uit een analyserapport van 13 maart 2020. De goederen zijn (mede) om die reden geretourneerd.



4.10.3.
Het klopt dat Van Osch online formulieren heeft ondertekend. Dat betekent niet dat Van Osch op voorhand afstand heeft gedaan van haar recht van reclame, terwijl zij de goederen helemaal niet heeft kunnen inspecteren. De gebreken waarom het gaat, waren bij aflevering niet zichtbaar. Van Osch beroept zich op artikel 6:145 BW.



4.10.4.
Van Osch betwist dat het BB niet toegestaan was om creditnota’s te verzenden. Van Osch wist dit in ieder geval niet en heeft terecht bij BB en niet bij PayFix geklaagd over de leveringen.

F. Het verweer van MeatMaster




4.11.
Het verweer van MeatMaster strekt tot afwijzing van de vorderingen van PayFix c.s., met veroordeling van PayFix c.s. bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten (primair op basis van de werkelijke kosten, subsidiair op basis van het liquidatietarief), te vermeerderen met rente.



4.12.
Aan haar verweer legt MeatMaster de volgende stellingen ten grondslag.


4.12.1.
MeatMaster is door Van Osch geïnformeerd dat PayFix c.s. beschuldigingen uitte over btw-fraude waarbij ook MeatMaster betrokken zou zijn. Van fraude is geen sprake, maar vanwege die beschuldigingen heeft MeatMaster de relatie met BB beëindigd en het vlees op 20 maart 2020 aan BB geretourneerd. Inmiddels weet MeatMaster dat er bij BB geen fraude werd gepleegd, maar dat wist zij toen niet.



4.12.2.
In het door MeatMaster getekende inkennisgevingsformulier van PayFix staat niet dat BB de opdrachtgever zou zijn. Dit formulier is getekend ruim voordat MeatMaster bekend werd met de onrechtmatige uitlatingen van PayFix. Had zij dit geweten, dan had zij dit nooit getekend en zij beroept zich dan ook op dwaling. Sowieso staat het formulier er niet aan in de weg dat MeatMaster, in de door PayFix (naar later bleek valselijk) gecreëerde overtuiging dat BB fraudeerde, goederen retour mag zenden en zich op creditering kan beroepen.



4.12.3.
Op grond van artikel 6:145 BW kan MeatMaster zich op de verweermiddelen die zij oorspronkelijk jegens BB had ook beroepen na overgang van een vordering. MeatMaster heeft geen afstand gedaan van verweermiddelen. Een beroep van PayFix op de formulieren zou onder de gegeven omstandigheden in strijd zijn met artikel 6:248 lid 2 BW. Op grond van artikel 7 van factoringovereenkomst kon BB crediteren. Er was alleen een kennisgeving van de creditering vereist, maar daaraan heeft BB voldaan.



4.12.4.
Indien de creditering niet toegestaan mocht zijn, dan heeft MeatMaster nog steeds een tegenvordering op BB van gelijke omvang van de gecrediteerde bedragen en kan zij zich op verrekening beroepen. In ieder geval moet van de vordering van PayFix een al betaald bedrag van € 22.445,52 afgetrokken worden.

G. Geen verweer van MOS




4.13.
MOS heeft zich niet gesteld in deze procedure en dus ook geen verweer gevoerd.

H. De reconventionele vordering van BB en het verweer daartegen van PayFix c.s.



4.14.
BB vordert – samengevat – dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
A. voor recht verklaart dat PayFix onrechtmatig heeft gehandeld jegens BB en aansprakelijk is voor de schade die BB daardoor lijdt;
B. PayFix veroordeelt tot betaling van € 956.733,40 (excl. btw), vermeerderd met rente;
C. voor recht verklaart dat PayFix in (schuldeisers)verzuim verkeert jegens BB en bepaalt dat BB is bevrijd van haar verbintenissen jegens PayFix c.s., al dan niet onder door de rechtbank te stellen voorwaarden;
D. PayFix veroordeelt tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met rente;
E. PayFix c.s. hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met rente, en in de nakosten.



4.15.
Aan haar vorderingen legt BB ten grondslag dat de uitlatingen van PayFix over de btw-fraude / btw-caroussel onrechtmatig zijn. Hierdoor heeft BB schade geleden: zij heeft 50% van haar omzet verloren en is klanten kwijtgeraakt. Deze schade bedraagt ten minste € 956.733,40 aan gederfde winst.



4.16.
Payfix c.s. voeren verweer. Het verweer strekt tot afwijzing van de vorderingen van BB, met veroordeling van BB in de proceskosten.



4.17.
Aan hun verweer leggen zij de volgende stellingen ten grondslag.


4.17.1.
PayFix c.s. ontkennen zich onrechtmatig uitgelaten te hebben over BB. Zij betwisten dat zij tegenover afnemers gezegd hebben dat BB btw-fraude pleegt en dat er sprake is van een btw-carrousel. Zij betwisten ook dat afnemers om die reden goederen geretourneerd hebben en BB om die reden creditnota’s heeft opgesteld.



4.17.2.
De werkelijkheid is dat er betalingsproblemen waren bij diverse debiteuren van BB en dat daarover contact is geweest tussen PayFix c.s. en [naam gedaagde 1]. BB heeft begin maart 2020 het voorstel gedaan om de facturen van die debiteuren te voldoen. PayFix c.s. hebben aangegeven dat dit kan, maar dat de vorderingen op de debiteuren blijven bestaan totdat alles voldaan was. [naam 1] – de nieuwe bestuurder van BB na het vertrek van [naam gedaagde 1] – heeft vervolgens op eigen houtje allerlei facturen gecrediteerd en PayFix c.s. in de c.c. gezet van de betreffende e-mails aan de afnemers. Dit was niet afgestemd met PayFix c.s.



4.17.3.
De geruchten dat er sprake is van frauduleuze praktijken zijn niet door PayFix c.s. verzonnen, maar deze zijn bij hen terechtgekomen via de afnemers zelf. [naam gedaagde 2] heeft ongevraagd PayFix c.s. benaderd. [naam gedaagde 2] vertelde dat BB zich schuldig maakte aan praktijken die niet door de beugel konden. Hij vertelde vlees voor BB te versnijden. In het verleden stuurde hij daarvoor BB een factuur, maar dit is veranderd nadat BB hem had gevraagd of hij een centje extra wilde verdienen. Vanaf toen factureerde BB hem voor het vlees dat hij versneed en leverde hij het terug aan QRA Nederland B.V., een vennootschap van [naam gedaagde 1], met een opslag voor de versnijding. Daarbij werden volgens [naam gedaagde 2] facturen buiten de boekhouding gehouden. PayFix c.s. hebben [naam gedaagde 2] in reactie daarop gezegd dat dit niet kan, maar ze hebben niet gezegd dat er sprake is van btw-fraude of een btw-carrousel. Het enige contact dat PayFix c.s. zelf hebben geïnitieerd, is dat zij Van Osch hebben gebeld met de vraag of hij [naam 1] kende. Zij deden dit omdat [naam gedaagde 2] had gezegd dat [naam 1] betrokken was bij BB. [naam 1] heeft binnen de branche een slechte reputatie. PayFix c.s. hebben ook geen enkel belang om de reputatie van BB bij haar afnemers in gevaar te brengen. Ook PayFix c.s. zijn afhankelijk van de betalingen door de afnemers.



4.17.4.
Het is volstrekt ongeloofwaardig dat meerdere afnemers soortgelijke brieven op vrijwel dezelfde datum hebben verzonden aan BB. Als er al geruchten waren over BB en PayFix c.s. hierbij enige betrokkenheid hadden, dan is het niet geloofwaardig dat klanten van BB geleverd vlees terug geleverd hebben. Vlees is een bederfelijke waar. Bovendien zijn dergelijke geruchten geen juridische grond voor een ontbinding. Ze zouden hooguit een reden kunnen zijn om in de toekomst geen nieuwe bestellingen bij BB te plaatsen, maar niet om vlees dat al geruime tijd geleverd is (en waarvan de vordering tot betaling allang opeisbaar is en betaalbaar is aan PayFix c.s. en niet aan BB) terug te geven.



4.17.5.
Als afnemers geen zaken meer willen doen met BB, dan is dat vermoedelijk omdat sinds 19 maart 2020 duidelijk is geworden dat [naam 1] bij BB betrokken is. Zijn slechte reputatie zal daaraan debet zijn. PayFix c.s. betwisten dat enige uitlating van hen debet is aan enige weigering van afnemers om nog langer zaken te doen met BB.



4.17.6.
PayFix c.s. betwisten dat er daadwerkelijk vlees is geretourneerd aan BB. Niet alleen is dat niet logisch, maar het verhaal van BB en de afnemers klopt ook niet. BB stelt dat het retour gezonden vlees is doorgezonden aan HSB Trading. Die stelling is in strijd met de waarheid. Onderzoekers voor PayFix c.s. hebben HSB Trading ernaar gevraagd en het antwoord van HSB Trading was dat ze geen vlees van BB hebben gekocht. Sterker nog, de bedrijfsvoering van HSB Trading ligt al enige tijd stil. Ook hieruit blijkt dat er sprake is van een opzetje van de zijde van BB en de afnemers om maar niet te hoeven betalen. Met onrechtmatig handelen van PayFix c.s. heeft dit niets van doen.



4.17.7.
De gestelde schade is buitensporig hoog. Een deel van de gestelde gederfde omzet en winst zal het gevolg zijn van de corona-crisis. Dat blijkt al uit het feit dat Van Osch – voordat het btw-verhaal op de proppen kwam – tegen PayFix c.s. had verklaard vanwege de corona-crisis niet te kunnen betalen.



4.17.8.
BB verkeerde al lange tijd in verzuim als zij wel gerechtigd zou zijn tot creditering. Er kan dus ook geen verzuim aan de zijde van PayFix c.s. ingetreden zijn.

I. De reconventionele vordering van [naam eiser] en het verweer daartegen van PayFix c.s.




4.18.

[naam eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
F. PayFix c.s. veroordeelt tot betaling van € 15.825,68 (een hoofdsom van € 14.500,00, € 405,68 aan rente tot 22 juli 2020 en € 920,00 aan buitengerechtelijke incassokosten), vermeerderd met rente over € 14.500,00 vanaf 23 juli 2020;
G. PayFix c.s. veroordeelt tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat, in verband met het gelegde beslag, vermeerderd met rente.
H. PayFix c.s. veroordeelt in de proces- en nakosten, vermeerderd met rente.



4.19.
Aan zijn vorderingen legt [naam eiser] dezelfde stellingen ten grondslag als aan zijn verweer in conventie (zie onder 4.8): [naam eiser] heeft het door BB geleverde vlees geretourneerd vanwege de geruchten die PayFix c.s. hadden verspreid en BB heeft daarvoor (terecht en rechtmatig) creditnota’s verzonden. Een bedrag van € 14.500,00 was reeds betaald en dient dus als onverschuldigd terugbetaald te worden. Verder stelt [naam eiser] dat PayFix c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door beslag te leggen en dat hij daardoor schade heeft geleden; hij kreeg hierdoor een BKR-registratie en zijn bedrijfsvoering is geblokkeerd. Verder heeft hij buitengerechtelijke incassokosten moeten maken.



4.20.
Payfix c.s. voeren verweer. Het verweer strekt tot afwijzing van de vorderingen van [naam eiser], met veroordeling van [naam eiser] in de proceskosten.



4.21.
Aan hun verweer leggen PayFix c.s. dezelfde stellingen ten grondslag als aan hun vorderingen in conventie (zie hieronder onder 4.2). Zij betogen dat de betaling van € 14.500,00 dus een verschuldigde betaling was. Volgens hen is de beslaglegging niet onrechtmatig. PayFix c.s. hebben een vordering op [naam eiser] en kunnen daarvoor beslag leggen. [naam eiser] is bij herhaling gevraagd dan wel gesommeerd tot betaling. Hij heeft nooit de verschuldigdheid van de facturen van BB betwist, sterker nog: hij heeft ze erkend. PayFix c.s. verkeerden dan ook in de gerechtvaardigde veronderstelling dat hun beslaglegging rechtmatig was (en zijn nog steeds van opvatting dat dat zo is). [naam eiser] heeft bovendien eigen schuld aan enige schade doordat hij niet direct PayFix c.s. heeft geïnformeerd wat volgens hem de situatie was. Zij betwisten dat er buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt.

J. De reconventionele vordering van MeatMaster en het verweer daartegen van PayFix c.s.



4.22.
MeatMaster vordert – samengevat – dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. PayFix Factoring veroordeelt tot betaling van € 22.445,52, vermeerderd met rente;
J. PayFix Factoring veroordeelt tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met rente;
L. PayFix c.s. hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met rente, en in de nakosten.



4.23.
Aan deze vorderingen legt MeatMaster dezelfde stellingen ten grondslag als aan haar verweer in conventie (zie hiervoor onder 4.12): MeatMaster heeft het door BB geleverde vlees geretourneerd vanwege de geruchten die PayFix c.s. hadden verspreid en BB heeft daarvoor (terecht en rechtmatig) creditnota’s verzonden. Een bedrag van € 22.445,52 was reeds betaald en dient dus als onverschuldigd terugbetaald te worden. Verder heeft MeatMaster buitengerechtelijke incassokosten gemaakt.



4.24.
Payfix c.s. voeren verweer. Het verweer strekt tot afwijzing van de vorderingen van MeatMaster, met veroordeling van MeatMaster in de proceskosten.



4.25.
Aan hun verweer leggen PayFix c.s. dezelfde stellingen ten grondslag als aan hun vorderingen in conventie (zie hieronder onder 4.2). Zij betogen dat de betaling van € 22.445,52 dus een verschuldigde betaling was.






5. De beoordeling

A. Processuele overwegingen

A.1. De structuur van de vorderingen en het belang van PayFix c.s. bij de primaire vordering tegen BB en [naam gedaagde 1]


5.1.
De vorderingen van PayFix c.s. op de verschillende gedaagden verhouden zich als volgt tot elkaar: PayFix c.s. willen (i) primair een veroordeling van de afnemers en een verklaring voor recht tegen BB en [naam gedaagde 1] dat creditering niet mogelijk is en (ii) subsidiair een veroordeling van BB en/of [naam gedaagde 1] tot betaling van de gecrediteerde factuurbedragen. Op een vraag van de rechtbank welk belang PayFix c.s. hebben bij de gevraagde verklaring voor recht dat BB niet mag crediteren, hebben zij verklaard dat het van belang is om duidelijkheid te verschaffen om te voorkomen dat andere klanten misbruik maken van een vermeende mogelijkheid tot creditering. Daarmee hebben zij bij deze gevraagde verklaring voor recht onvoldoende belang: de taak van de rechtbank is niet om in een procedure tussen PayFix c.s. en deze gedaagden uit te maken wat rechtens is voor de verhoudingen tussen PayFix c.s. en andere partijen. PayFix c.s. zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun primaire vorderingen op BB en [naam gedaagde 1]. Dit betekent uiteraard niet dat de rechtbank niet zal onderzoeken in dit vonnis of creditering toegestaan is, maar zij doet dat alleen voor zover nodig voor de beoordeling van deze zaak.


A.2. Verhouding PayFix en PayFix Factoring als eisende partijen




5.2.
Het is niet in geschil dat PayFix BB heeft gefinancieerd, dat BB haar vorderingen op de afnemers uit hoofde van de facturen heeft overgedragen aan PayFix en dat PayFix de vorderingen vervolgens aan PayFix Factoring heeft overgedragen. Los van de vraag of de gevoerde verweren doel treffen, betekent dit voor de vorderingsgerechtigdheid het volgende.


5.2.1.
De primaire vorderingen op de afnemers zijn gebaseerd op de gestelde gerechtigdheid van PayFix Factoring op die vorderingen. Alleen PayFix Factoring en niet PayFix kan die vorderingen dus instellen. PayFix c.s. stellen geen andere grondslag op basis waarvan – naast PayFix Factoring – ook PayFix die vorderingen kan instellen.



5.2.2.
De subsidiaire vordering op BB is gebaseerd op artikel 7 lid 3 van de factoringovereenkomst. Dat bepaalt dat BB na creditering gehouden is om PayFix het factuurbedrag terug te betalen. Alleen PayFix en niet PayFix Factoring kan dus de subsidiaire vordering instellen. PayFix c.s. stellen geen andere grondslag op basis waarvan – naast PayFix– ook PayFix Factoring die vordering kan instellen.




5.3.
Gelet op de hierna onder 5.24 en verder volgende beoordeling van de vorderingen op [naam gedaagde 1] laat de rechtbank in het midden welke eiser vorderingsgerechtigd is ten opzichte van hem.

A.3. Heeft BB haar reconventionele vordering overgedragen aan een derde partij?



5.4.
Het betoog van PayFix c.s. dat BB haar reconventionele vordering heeft gecedeerd aan I-factoring, een andere factormaatschappij, slaagt niet. Op de zitting van 21 juni 2021 is dit gemotiveerd betwist door BB en in dat licht bezien is deze stelling onvoldoende onderbouwd gehandhaafd door PayFix c.s.

A.4. Beroepen van BB en MM op artikel 21 en 113 Rv



5.5.
BB en MM hebben in hun conclusie van eis in conventie, tevens van eis in reconventie betoogd dat PayFix c.s. het recht zou moeten worden ontzegd te reageren op de stellingen en producties in en bij die conclusie. Zij leggen hieraan, kort gezegd, ten grondslag dat PayFix c.s. in de dagvaarding geen melding hebben gemaakt van de uitvoerige correspondentie over de uitlatingen van PayFix en van de tegenvordering van BB. Tevens zouden PayFix c.s. om dezelfde reden moeten worden veroordeeld in de daadwerkelijke proceskosten, ongeacht de verdere uitkomst van deze procedure.



5.6.
De rechtbank volgt hen daarin niet. Als productie 37 bij dagvaarding is (in ieder geval een belangrijk deel van) de door BB bedoelde correspondentie in het geding gebracht. Uit die productie blijkt ook de tegenvordering van BB. Daarmee valt een deel van de grondslag van dit betoog weg. Voor het overige geldt dat het niet vermelden van bekende verweren (bij lange na) niet voldoende is voor de door BB en MM beoogde sancties.

A.5. Bezwaar tegen inhoud van de spreekaantekeningen mr. Van Gastel



5.7.
In de brief van mr. Huisman van 2 juli 2021 is in de zaak van MeatMaster bezwaar gemaakt tegen het citeren van een e-mail van MeatMaster in de spreekaantekeningen van mr. Van Gastel voor de zitting van 21 juni 2021. Dit bezwaar wordt gehonoreerd. Het debat in die zaak was immers al afgerond op de zitting van 25 februari 2021. De tweede zitting was bedoeld voor de zaak van BB en (deels) Van Osch en de advocaten van de overige partijen konden aan die zitting deelnemen voor het geval er zaken besproken zouden worden die ook hun cliënten aanging. Het was niet bedoeld om in de zaak MeatMaster verkapte aanvullende producties in het geding te brengen.

B. Heeft Payfix geruchten verspreid over BB, en zo ja welke? Wat betekent dit in de verhouding PayFix c.s. versus BB?



5.8.
Uit het dossier en op de zitting van 25 februari 2021 is gebleken dat PayFix in maart 2020 zich inderdaad, zoals BB, [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2], Van Osch en MeatMaster stellen, negatief heeft uitgelaten over BB. Voor zover in deze procedure relevant, gaat het om het volgende.


5.8.1.
PayFix heeft op 16 maart 2020 tegen [naam gedaagde 2] gezegd dat de facturering in de relatie BB – [naam gedaagde 2] niet deugde, meer specifiek dat er iets niet klopte met de btw. PayFix c.s. stellen dit slechts in vragende vorm opgemerkt te hebben, maar in de door hen overgelegde verklaring van hun manager debiteurenbeheer [naam 6] blijkt dat is gezegd, niet gevraagd, dat de facturen ten aanzien van de btw niet juist waren (productie 44 van PayFix c.s.). Feitelijk komt dit neer op een beschuldiging van btw-fraude, hetgeen in ieder geval zakelijk weergegeven overeenkomt met wat [naam gedaagde 2] over dit gesprek zegt. Deze opmerking ziet, naar de rechtbank begrijpt, op de verhouding BB – [naam gedaagde 2].



5.8.2.
Op 18 maart 2020 is er contact geweest tussen [naam 3] en [naam gedaagde 1]. [naam 3] schreef [naam gedaagde 1] in het hiervoor onder 3.13 aangehaalde bericht dat de druk erg hoog lag en dat er morgen (dus 19 maart 2020) gebeld zou worden met alle huidige en vorige debiteuren van BB met de mededeling dat bekend is hoe de constructie in elkaar zit en dat alle debiteuren de financiële recherche konden verwachten voor een kas/factuur onderzoek. Dit kan slechts worden begrepen als een beschuldiging dat BB en haar klanten fraudeerden, met btw of anderszins; waarom zou anders de financiële recherche op pad moeten? Ook was er op 18 maart 2020 telefonisch contact tussen [naam 3] en [naam gedaagde 1]. Partijen twisten over de inhoud van dat gesprek. PayFix c.s. stellen dat er tijdens dit gesprek niet over btw-fraude is gesproken, [naam gedaagde 1] verklaarde op zitting dat het hier wel over ging. Gelet op het gesprek met [naam gedaagde 2] van de dag ervoor, ligt het voor de hand dat het gesprek inderdaad ging om btw-fraude. Maar wat daar ook van zij, vaststaat dat PayFix [naam gedaagde 1] zonder meer duidelijk heeft gemaakt dat BB en haar klanten werden verdacht van fraude (in welke vorm dan ook). Dat volgt immers uit het hiervoor genoemde Whatsapp-bericht.



5.8.3.
Op 19 maart 2020 heeft [naam 3] contact gehad met Van Osch. [naam 3] heeft op zitting verklaard dat hij [naam 7] van Van Osch (hierna: [naam 7]) verteld heeft dat [naam 1] de nieuwe directeur van BB was en dat hij Van Osch gevraagd heeft of die wist wat er aan de hand was. Daarbij is volgens [naam 3] gezegd dat PayFix vermoedde dat er iets niet klopte, maar is niet aangegeven wat dat precies zou zijn en is ook geen link gelegd met MeatMaster. [naam 7] heeft op zitting verklaard dat [naam 3] hem heeft verteld dat er sprake was van btw-fraude en van een btw-carrousel en dat [naam 3] had gezegd dat MeatMaster daarbij betrokken zou zijn.




5.9.
Over deze mededelingen oordeelt de rechtbank in de relatie tussen PayFix c.s. en BB als volgt.


5.9.1.
PayFix c.s. stellen dat PayFix de hiervoor gedane mededeling aan [naam gedaagde 2] heeft gedaan nadat [naam gedaagde 2] PayFix had gezegd dat hij en BB hun wijze van samenwerking hadden gewijzigd. Voorheen liet BB vlees door [naam gedaagde 2] versnijden en factureerde [naam gedaagde 2] BB voor de versnijding. Dat was echter omgezet in: BB levert vlees aan [naam gedaagde 2], die versnijdt het en verkoopt het terug aan een aan BB gelieerde onderneming, terwijl er facturen buiten de boeken werden gehouden. [naam gedaagde 2] ontkent dergelijke uitlatingen gedaan te hebben. De rechtbank is van oordeel dat, indien [naam gedaagde 2] dit inderdaad gezegd heeft, PayFix niet onrechtmatig heeft gehandeld door de evidente conclusie te trekken (en tegen [naam gedaagde 2] te uiten) dat de btw niet klopte. Indien [naam gedaagde 2] niet gezegd heeft dat facturen buiten de boeken werden gehouden, dan zijn de uitlatingen van PayFix tegen [naam gedaagde 2] onrechtmatig tegenover BB. PayFix c.s. hebben immers geen andere (adequate) basis gesteld voor een beschuldiging van btw-fraude. PayFix c.s. zullen, als degene die zich – als rechtvaardiging voor de uitlatingen van PayFix – op de rechtsgevolgen van de mededeling van [naam gedaagde 2] beroepen, worden toegelaten tot het bewijs dat [naam gedaagde 2] PayFix heeft verteld dat er facturen buiten de boeken om werden gehouden.



5.9.2.
De mededelingen van PayFix aan Van Osch zijn zonder meer onrechtmatig jegens BB. Ook indien tegenover Van Osch niet expliciet over (btw)fraude is gesproken, de kern van de al dan niet vragenderwijs gestelde mededelingen is dat PayFix vermoedde dat er bij BB iets niet klopte. Wanneer een factoringmaatschappij ongevraagd belt met een afnemer (Van Osch) van haar klant (BB) met de vraag wat er aan de hand is bij de klant en zegt te vermoeden dat er iets niet klopt bij de klant, dan ligt het in de rede dat dit zal worden begrepen als: dat er bij de klant vermoedelijk wordt gefraudeerd of dat er een faillissement dreigt. Zoals gezegd, dit is zonder meer onrechtmatig. Immers, zelfs als Payfix uit uitlatingen van [naam gedaagde 2] een vermoeden van (btw)fraude zou kunnen ontlenen, heeft zij zonder enig eigen onderzoek, zonder deugdelijke reden en zonder ook maar BB een reële mogelijkheid te geven om te reageren, een derde van dat vermoeden op de hoogte gebracht. Aan bewijsvoering over de precieze inhoud van het gesprek tussen PayFix en Van Osch wordt niet toegekomen. Mede in het licht van de hiernavolgende beoordeling over de crediteringen is het voor de verdere beoordeling van de zaak niet relevant of [naam 3] nu expliciet btw-fraude en btw-carrousel heeft benoemd of dat het is gebleven bij een algemene ‘er klopt iets niet’ beschuldiging.



5.9.3.
PayFix c.s. kunnen niet hard maken dat er sprake was van (btw)fraude of dat er ‘iets niet klopte bij BB’; zij stellen dat ook niet. De hiervoor bedoelde mededeling van [naam gedaagde 2], ook als die mededeling komt vast te staan, is daarvoor onvoldoende. Ook als een verzekeringsmaatschappij in januari 2020 tegen PayFix had gezegd dat er ongespecificeerde en niet-onderbouwde verdenkingen tegen BB waren (“ze lieten doorschemeren dat er iets speelde”, aldus PayFix c.s.) dan is er onvoldoende rechtvaardiging om dit soort geruchten de wereld in te helpen. Onder deze omstandigheden hoort een factoringmaatschappij zich van dergelijke uitlatingen tegen afnemers van haar klanten te onthouden. Het is immers evident dat dit kan leiden tot substantiële schade bij BB. Zoals één van de gedaagden het uitdrukte: een dergelijke beschuldiging van een factoringmaatschappij is niet hetzelfde als een gerucht dat je bij de slager op de hoek hoort. Dit geldt te meer omdat PayFix er rekening mee diende te houden dat de afnemers deze informatie zouden delen met derden en dat het op die manier bekend zou worden bij andere afnemers van BB. Zo groot is de vleesverwerkende wereld in Nederland immers ook niet.



5.9.4.
De mededelingen van PayFix tegen [naam gedaagde 1] liggen iets anders. [naam gedaagde 1] was geen buitenstaander, maar de toenmalige directeur van BB. Het is niet in alle gevallen onrechtmatig als een factoringmaatschappij verdenkingen tegen een klant met de directeur van de klant bespreekt. Sterker nog: afhankelijk van de aard en sterkte van de verdenkingen kan het juist aangewezen zijn om die verdenkingen te toetsen in een gesprek met de klant, zeker voordat er aan die verdenkingen bekendheid wordt gegeven. De inhoud en toonzetting van het onder 3.13 aangehaalde bericht laten echter zien dat van toetsing door PayFix in het contact met [naam gedaagde 1] weinig sprake was. Dat bericht was niets meer dan een mededeling dat PayFix de huidige en voormalige afnemers van BB zou gaan bellen en dat iedereen een boekenonderzoek zou krijgen. Dit botte confronteren zonder voldoende onderbouwing en zonder een duidelijk rechtmatig doel – de rechtbank heeft sterk de indruk dat het is ingezet om BB en [naam gedaagde 1] aan te sporen betalingsachterstanden in te lopen – is onrechtmatig jegens BB, zij het dat wel de vraag is of en tot welke schade dit leidt nu [naam gedaagde 1] geen afnemer is. Op die vraag zal later, bij de vaststelling van de door BB geleden schade, worden ingegaan. Op voorhand merkt de rechtbank op dat niet uit te sluiten is dat deze mededelingen schade hebben berokkend aan BB, omdat [naam 7] op de zitting van 25 februari 2021 heeft gezegd dat het vertrek van [naam gedaagde 1] voor hem een bevestiging was van de mededelingen van [naam 3] over BB.



5.9.5.
Deze mededelingen van [naam 3] en andere medewerkers van PayFix worden door de rechtbank zowel PayFix als PayFix Factoring toegerekend, vanwege de nauwe relatie tussen de beide vennootschappen en het feit dat de mededelingen zijn gedaan in verband met de incasso van openstaande facturen van PayFix Factoring. PayFix c.s. hebben overigens niet bepleit dat enige onrechtmatige uitlating alleen aan PayFix of alleen aan PayFix Factoring zou moeten worden toegerekend.




5.10.
De conclusie is dat PayFix c.s. in ieder geval onrechtmatig hebben gehandeld tegenover BB met de mededelingen tegen [naam gedaagde 1] en Van Osch en, afhankelijk van de uitkomst van bewijsvoering, mogelijk ook met de mededeling tegen [naam gedaagde 2]. Zij zijn dan ook aansprakelijk voor de schade die BB hierdoor heeft geleden. Op de omvang daarvan wordt later nader ingegaan.



5.11.
Volledigheidshalve overweegt de rechtbank nog het volgende.


5.11.1.
Naast de hiervoor besproken contacten met [naam gedaagde 2], [naam gedaagde 1] en Van Osch heeft PayFix, in de persoon van [naam 2], contact gehad met een financieel rechercheur over BB en de vermoedens die PayFix had. Naar [naam 2] op zitting heeft verklaard, heeft hij de rechercheur verteld wat hij van [naam gedaagde 2] heeft gehoord. Die rechercheur zou toen tegen hem hebben gezegd dat er al een onderzoek liep. Voor de beoordeling van de verschillende vorderingen is dit contact niet van belang. Dit contact vond na de crediteringen plaats en kan deze dus niet hebben veroorzaakt. Verder zijn er geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat dit contact ertoe heeft geleid dat afnemers niet langer zaken willen doen met BB. Weliswaar stelt BB dat dit contact heeft geleid tot een boekenonderzoek bij diverse partijen door de belastingdienst (PayFix c.s. betwisten overigens dat zij daarvan de oorzaak zijn), maar BB stelt ook dat de beslissing van afnemers om geen zaken meer met haar te doen, was ingegeven door de mededelingen tegen [naam gedaagde 2], Van Osch en [naam gedaagde 1]. Daarmee zijn de mededelingen van [naam 2] aan een financiële rechercheur verder niet relevant voor de beoordeling van deze zaak. De rechtbank zal daarom hierop niet verder ingaan.



5.11.2.
BB stelt dat PayFix c.s. in januari 2020 ook uitlatingen over vermeende fraude bij BB heeft gedaan tegenover kredietverzekeraar Atradius. Of dat is gebeurd kan echter verder in het midden blijven. Gesteld noch gebleken is immers dat die (gestelde) uitlatingen hebben geleid tot de in geschil zijnde crediteringen in het algemeen of concrete schade voor BB in het bijzonder. Overigens volgt uit productie 30 van BB niet dat PayFix onjuiste of onrechtmatige mededelingen tegen Atradius heeft gedaan.

C. Kan BB door haar verzonden facturen crediteren zonder instemming van PayFix c.s.? Wat betekenen de door PayFix c.s. gedane onrechtmatige uitlatingen in de relatie tot [naam gedaagde 2], Van Osch en MeatMaster?


Inleiding





5.12.
De rechtbank komt thans tot de vraag of BB gerechtigd was tot creditering van de facturen van [naam gedaagde 2], Van Osch en MeatMaster. Het processuele debat hierover kent een aantal aspecten: de uitleg van artikel 7 van de factoringovereenkomst, de vraag of de uitlatingen van PayFix een rechtvaardiging voor crediteringen opleveren en de vraag of PayFix c.s. hebben ingestemd met de crediteringen van maart 2020. Bij Van Osch speelt daarnaast een discussie over de kwaliteit van geleverd vlees.


Welke bevoegdheid heeft BB tot creditering in het algemeen?




5.13.
De eerste conclusie van de rechtbank over dit onderwerp is dat artikel 7 van de factoringovereenkomst niet toelaat dat BB zonder redelijke grond overgaat tot creditering van aan PayFix c.s. overgedragen vorderingen, maar dat crediteringen met goede grond wel waren toegestaan en PayFix c.s. daarvoor in ieder geval geen toestemming konden weigeren. De rechtbank licht dit als volgt toe.


5.13.1.
Vaststaat dat BB de vorderingen op de afnemers heeft overgedragen aan PayFix en dat die de vorderingen vervolgens heeft overgedragen aan PayFix Factoring. Als gevolg van die overdrachten vallen de vorderingen uit hoofde van de facturen niet langer in het vermogen van BB, maar behoren zij toe aan PayFix Factoring. Het uitgangspunt is dus dat BB niet langer over die vorderingen kon beschikken en dus ook geen creditnota kon versturen; dat kon alleen PayFix Factoring. Dat wordt niet anders door het beroep van verschillende gedaagden op artikel 6:145 BW. Dat artikel ziet op verweermiddelen die kunnen worden ingeroepen tegen de verkrijger van een vordering en niet op de vraag of de oorspronkelijke schuldeiser nog gerechtigd is tot creditering.



5.13.2.
Partijen bij een factorrelatie kunnen van dit uitgangspunt afwijken door andersluidende afspraken te maken. In dit verband is artikel 7 van de factoringovereenkomst van belang (zie rechtsoverweging 3.4). De premisse van dit artikel is – evident – dat een creditfactuur ook na de overdracht aan PayFix c.s. nodig kan zijn. BB dient dan een creditfactuur op te stellen en die in origineel en in kopie toe te zenden aan PayFix. Daaruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de crediteringen via PayFix dienen te verlopen en daarmee de toestemming van PayFix vereisen. Dat ligt ook voor de hand, omdat het gaat om vorderingen die zijn overgedragen aan PayFix c.s. Hoewel het artikel niet uitspelt onder welke voorwaarden PayFix vervolgens die toestemming kan weigeren, legt de rechtbank – met toepassing van artikel 6:248 lid 1 BW – het artikel zo uit dat PayFix niet zonder goede gronden kan besluiten de creditnota’s niet door te sturen naar de betreffende afnemer. Een verdergaande weigeringsbevoegdheid past niet bij de premisse waarop het artikel is gebaseerd, namelijk dat crediteringen soms nodig zijn. Dat PayFix toestemming niet zomaar kan weigeren werd min of meer erkend door PayFix c.s. op de zitting met hun opmerking dat in geval van terechte crediteringen naar een oplossing gezocht moet worden. Indien PayFix c.s. hadden gewild dat de factoringovereenkomst anders uitgelegd zou worden, hadden zij ervoor moeten zorgen dat de tekst ervan duidelijker was. Het is immers hun standaardcontract.



5.13.3.
BB stelt dat het in de praktijk voorkwam dat crediteringen door haar rechtstreeks aan klanten werden verzonden en dat PayFix c.s. daarmee genoegen namen. Desgevraagd kon zij op de tweede zitting echter niet aangeven hoe vaak en in welke omvang dit in de regel gebeurde anders dan dat het sporadisch voorkwam. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de stelling van BB in haar akte na de eerste mondelinge behandeling dat dit veelvuldig gebeurde. Ook maakt BB niet duidelijk onder welke omstandigheden die eerdere crediteringen plaatsvonden. De twee overgelegde voorbeelden (productie 25 en 26 van BB) betreffen creditnota’s van redelijk beperkte omvang. Daarmee heeft BB onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot een uitleg van artikel 7 waarin crediteringen zonder goede reden mogelijk zijn. De rechtbank gaat dus voorbij aan de lezing van met name BB, [naam gedaagde 2] en MeatMaster dat BB om willekeurig iedere reden mocht crediteren en daarvoor enkel mededeling hoefde te doen aan PayFix.



5.13.4.
Ook Van Osch stelt dat BB in het verleden zelfstandig crediteerde. Zij verwijst naar een e-mail van 5 maart 2020 met twee creditnota’s voor een prijscorrectie van €0,15 (per product of kilogram). Van Osch stelt dat BB die creditfactuur rechtstreeks aan haar heeft verzonden. Ook uit dit voorbeeld volgt niet dat BB zonder geldige reden mocht crediteren; er volgt hooguit uit dat de route in de praktijk niet altijd via PayFix c.s. liep, een conclusie die PayFix c.s. overigens betwisten.



5.13.5.
Het argument van BB dat de beslissing tot crediteringen bij haar moet liggen omdat PayFix geen koelcellen heeft en geen verstand heeft van vlees, leidt niet tot een ander oordeel. Dit laat immers onverlet wie de eigenaar van de betreffende vorderingen is en wat de inhoud is van artikel 7 van de factoringovereenkomst.



5.13.6.
Of uit de door BB en Van Osch gestelde bestaande praktijk afgeleid kan worden dat BB rechtstreeks crediteerde of dat het via PayFix liep, kan gelet op de hierna onder 5.14 volgende beoordeling verder in het midden blijven.


Mocht BB crediteren vanwege door PayFix verspreide geruchten?





5.14.
Anders dan BB, [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2], Van Osch en MeatMaster beschouwt de rechtbank de door PayFix gedane uitlatingen over BB als onvoldoende reden voor de crediteringen, zelfs als volledig uitgegaan wordt van de stelling van deze gedaagden dat PayFix BB heeft beschuldigd tegenover [naam gedaagde 2], [naam gedaagde 1] en Van Osch van btw-fraude en betrokkenheid bij een btw-carrousel en dat ook MeatMaster daarbij betrokken was. De rechtbank licht dit als volgt toe.


5.14.1.
Dergelijke uitlatingen zijn onrechtmatig jegens BB en (op voorwaarde dat ook MeatMaster is genoemd) MeatMaster. PayFix is daarvoor schadeplichtig. Maar dit doet er niet aan af dat voor de partijen vlees die al geleverd waren gewoon betaald moet worden. De stelling van [naam gedaagde 2], Van Osch en MeatMaster dat zij niet geassocieerd willen worden met een bedrijf dat van btw-fraude wordt beschuldigd, is niet genoeg om mogelijk te maken dat een reeds aangegane verbintenis voor uitgevoerde leveringen alsnog ongedaan gemaakt kan worden. Op zich wil de rechtbank wel aannemen dat [naam gedaagde 2], Van Osch en MeatMaster een associatie met BB wilden voorkomen, maar zij hebben de rechtbank er niet van overtuigd dat daarvoor de crediteringen nodig waren en niet volstaan kon worden met (louter) het verbreken van de relatie met BB door geen nieuwe bestellingen meer te doen. Het teruggeven van reeds geleverd vlees is een te vergaande reactie.



5.14.2.
Van Osch heeft op de mondelinge behandeling erkend dat haar reactie extreem was. Zij heeft verwezen naar een eerdere zaak waarin zij schade leed door problemen met een ander bedrijf en naar de paardenvleesfraude van vleesbedrijf Selten. In die laatste zaak werden, zo stelt Van Osch, producten uit de schappen gehaald ook voordat vaststond dat het fraude was. Die fraude betrof echter, zo begrijpt de rechtbank, de verkoop van paardenvlees als rundvlees: er gefraudeerd met het vlees zelf en niet met de achterliggende financiële afwikkeling. De stelling van Van Osch dat verdenking van btw-fraude ertoe zou kunnen leiden dat de handel in uitgeleverd vlees, dat bij de levering was voorzien van een factuur, zou worden stopgelegd, is onvoldoende aannemelijk en in ieder geval niet voldoende onderbouwd. Aan bewijsvoering daarover wordt daarom niet toegekomen.



5.14.3.
MeatMaster heeft op zitting verklaard dat zij in een (geheel los van deze zaak staande) strafzaak betrokken is en dat zij ook daarom zich niet kon veroorloven in verband gebracht te worden met btw-fraude. De rechtbank beschouwt dit als een MeatMaster zelf aangaande omstandigheid die geen reden is waarom een aan PayFix overgedragen vordering voor geleverd vlees door BB eenzijdig gecrediteerd mocht worden. Dat Van Osch vanwege die beschuldigingen besloten heeft geen zaken meer te willen doen met MeatMaster, is evenmin grond voor die crediteringen. Indien PayFix de naam van MeatMaster tegen Van Osch heeft genoemd in verband met een btw-carrousel, dan is dat onrechtmatig jegens MeatMaster en is PayFix ook aansprakelijk jegens MeatMaster voor daardoor geleden schade, maar dat laat onverlet dat voor geleverd vlees gewoon betaald moet worden en dat er onvoldoende reden was om het vlees te retourneren. Of PayFix onrechtmatig heeft gehandeld jegens MeatMaster door haar naam in verband te brengen met een btw-carrousel kan verder in het midden blijven. MeatMaster vordert hiervoor immers geen schadevergoeding.



5.14.4.
Dat de afnemers niet bekend waren met de precieze afspraken tussen PayFix en BB in de factoringovereenkomst is niet relevant. Zij wisten van de cessie van de vorderingen aan PayFix c.s. en moesten er dus rekening mee houden dat BB niet vrijelijk en onbeperkt meer over de vorderingen kon beschikken.



5.14.5.
BB op haar beurt had met de crediteringen niet mogen instemmen, omdat zij niet langer gerechtigd is tot de vorderingen en een dergelijke creditering niet valt onder de bevoegdheid van BB tot creditering, zoals hiervoor onder 5.13 uiteengezet is. BB had dus zonder toestemming van PayFix c.s. niet mogen crediteren en, als zij die toestemming had gevraagd, hadden PayFix c.s. die mogen weigeren. In het verlengde van het voorgaande gaat de rechtbank ook voorbij aan het betoog van BB dat zij de crediteringen verstrekt heeft om de door PayFix c.s. veroorzaakte schade te beperken. Ook hier geldt dat dergelijke crediteringen een te vergaande stap zijn die niet door BB gezet kon worden zonder toestemming van PayFix c.s. Het beroep van BB op artikel 6:248 lid 2 BW maakt dit niet anders: er is geen sprake van een situatie waarin toepassing van de tussen partijen geldende afspraken onaanvaardbaar is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.



5.14.6.

[naam gedaagde 2], Van Osch en MeatMaster kunnen zich dus niet beroepen tegenover PayFix c.s. op de creditnota’s, voor zover deze zijn verstrekt vanwege de door PayFix verstrekte geruchten. Dat is alleen anders indien – zoals [naam gedaagde 2], Van Osch en MeatMaster stellen en PayFix c.s. betwisten – PayFix tijdens de bespreking van 23 maart 2020 vanwege die geruchten heeft ingestemd met de creditering van openstaande facturen. [naam gedaagde 2], Van Osch en MeatMaster zullen worden toegelaten tot het bewijs dat PayFix tijdens die bespreking deze toestemming heeft verleend.



5.14.7.
Tussen partijen is verder in geschil of het vlees waarop de creditfacturen zien, door [naam gedaagde 2], Van Osch en MeatMaster weer ter beschikking is gesteld aan BB. Formeel is dit niet relevant. PayFix c.s. zijn geen rechthebbende op het vlees. Voor zover door of na de creditering er verplichtingen van deze afnemers bestaan tot teruggave van het vlees, zijn dit verplichtingen jegens BB, niet jegens PayFix c.s. Indien één van deze afnemers in deze teruggaveverplichting tekortgeschoten is, kan BB en niet PayFix c.s. nakoming en/of schadevergoeding vorderen. Gesteld noch gebleken is dat die vorderingen van BB zijn overgedragen aan Payfix c.s. Kortom, de teruggave van het vlees door deze afnemers aan BB is een kwestie waar PayFix c.s. formeel buiten staan. Praktisch gezien is het voor de geloofwaardigheid van de verklaringen van BB, [naam gedaagde 2], Van Osch en MeatMaster echter wel degelijk relevant is of het vlees retour gegaan is. Zij hebben in deze procedure immers gesteld dat dit is gebeurd, dat dit gedaan vanwege geruchten die PayFix heeft verspreid en dat PayFix daarom instemde met de creditering. Indien zou blijken dat het vlees nooit geretourneerd is aan BB (zoals PayFix c.s. stellen), dan kan dat een materieel punt zijn voor de bewijsbeoordeling. Het is om die reden dat het bij de bewijsvoering over de al dan niet gegeven toestemming wel aan de orde kan komen of het vlees daadwerkelijk weer ter beschikking is gesteld aan BB.



5.15.
De rechtbank gaat voorbij aan het betoog van PayFix c.s. dat het verweer van MeatMaster over het retourneren van het vlees op 20 maart 2020 niet kan kloppen omdat MeatMaster naar eigen zeggen pas op 29 maart 2020 over de beschuldigingen werd geïnformeerd. Dit betoog lijkt te zeer te zijn gebaseerd op een verschrijving van de advocaat van MeatMaster in de brief van 2 april 2021 met opmerkingen op het proces-verbaal van de eerste mondelinge behandeling.


Mocht BB crediteren vanwege kwaliteitsproblemen (zaak Van Osch)?




5.16.
De rechtbank gaat hierna in op de vraag of kwaliteitsproblemen een geldige reden voor de creditering van facturen aan Van Osch waren. De beantwoording van deze vraag is uiteraard alleen van belang voor het geval uiteindelijk wordt geoordeeld dat Van Osch zich niet al op grond van het voorgaande op de creditnota’s kan beroepen.



5.17.
Voor de levering van 28 januari 2020 geldt het volgende.


5.17.1.
Van Osch stelt dat de levering van 28 januari 2020 gebrekkig was. Zij stelt op 30 januari 2020 daarover per e-mail geklaagd te hebben bij BB (productie 1 bij haar conclusie van antwoord). Van Osch beroept zich in dit verband verder onder meer op een overgelegd rapport van 13 maart 2020, waarvan de inhoud door PayFix c.s. gemotiveerd betwist is.



5.17.2.
Indien dit vlees inderdaad niet aan de overeenkomst tussen BB en Van Osch voldeed, dan was dit redelijkerwijs grond voor creditering. Weliswaar hebben PayFix c.s. Van Osch laten tekenen voor afstand van allerlei rechten, maar op zitting is erkend dat, als er legitieme klachten zijn over een levering, er naar een oplossing gezocht moet worden. De rechtbank houdt PayFix c.s. hieraan.



5.17.3.
Van Osch zal daarom worden toegelaten tot het bewijs dat het vlees van de levering van 28 januari 2020 niet voldeed aan de overeenkomst tussen BB en Van Osch. Bij de bewijsvoering kan onder meer het volgende aan de orde komen:


of het geanalyseerde monster inderdaad ziet op de levering van 28 januari 2020 en of er betekenis kan/moet worden toegekend aan het gebruik van verschillende aanduidingen van het betreffende vlees (grondstoffen varkensnekken versus snippers 90/10),


hoe betrouwbaar de door Van Osch overgelegde analyse na twee maanden nog is, indachtig wat het rapport er zelf over zegt,


waarom in de overgelegde brief van 30 januari 2020 wordt gesproken over een bemonstering die al is ingezonden, terwijl in het analyserapport wordt gesproken over monsters die op 6 maart 2020 zijn ontvangen,


of de door Van Osch overgelegde correspondentie tussen BB en Van Osch, zoals PayFix c.s. stellen, vervalst is.





5.17.4.
Bij deze bewijsopdracht kan verder aan de orde komen of het vlees van de levering van 28 januari 2020 daadwerkelijk door Van Osch retour gezonden is aan PayFix en later met een korting is doorverkocht aan HSB Trading (zoals PayFix c.s. betwisten). Weliswaar staan PayFix c.s. formeel hier buiten (vergelijk overweging 5.14.7). Echter, als zou komen vast te staan dat deze terug- en doorlevering niet hebben plaatsgevonden, dan doet dit afbreuk aan de geloofwaardigheid van de stelling van Van Osch dat er een probleem met dit vlees was.



5.17.5.
Bij de waardering van het bewijs kan een factor zijn dat Van Osch de kwaliteitsproblemen pas in een laat stadium aan PayFix heeft gemeld. Daarmee heeft Van Osch zelf de situatie gecreëerd dat na afloop alsnog vastgesteld moet worden of er inderdaad een kwaliteitsprobleem was. Om misverstanden te voorkomen: deze melding aan PayFix is geen toepassing van artikel 7 van de factoringovereenkomst (Van Osch is bij die overeenkomst geen partij). Het gaat erom dat Van Osch ondanks de wetenschap van de cessie lange tijd geen overleg over de gestelde kwaliteitsproblemen had met de eigenaar van de vordering die zij gecrediteerd wilde zien.




5.18.
Wat betreft andere leveringen dan die van 28 januari 2020 geldt dat gesteld noch gebleken is dat er met die leveringen iets aan de hand was. Anders dan Van Osch is de rechtbank van oordeel dat kwaliteitsproblemen met de levering van 28 januari 2020 onvoldoende grond vormen voor een eenzijdige creditering door BB van facturen voor andere partijen. Dat de afnemer van Van Osch erop stond om vlees dat nog niet getest was terug te geven (vergelijk productie 4 van Van Osch) is geen reden waarom BB of PayFix zou moeten instemmen met creditering. Als Van Osch om deze reden een creditering had gewild, had zij dat met PayFix moeten bespreken voordat het vlees retour gezonden werd. Zij wist immers dat de vorderingen van BB op haar aan PayFix c.s. waren overgedragen.


Het beroep van [naam gedaagde 2] en MeatMaster op verrekeningen en het beroep van verschillende gedaagden op artikel 6:145 BW




5.19.

[naam gedaagde 2] en MeatMaster hebben een beroep op verrekening gedaan, ook als zou komen vast te staan dat BB niet gerechtigd was tot creditering. Deze afnemers stellen uit hoofde van teruglevering van het vlees een vordering hebben op BB. Die vordering willen zij verrekenen met de door BB aan PayFix c.s. gecedeerde vorderingen uit hoofde van de facturen. Dit betoog slaagt niet, alleen al omdat de afnemers afstand hebben gedaan van het recht op verrekening met de ondertekening van de inkennisgevingsformulieren. Dit is vervolgens herhaald per e-mail met de accordering van de facturen. Dat is een geldige afstand van het recht op verrekening. Bovendien is verrekening na een overdracht van een vordering alleen mogelijk indien de te verrekenen vorderingen voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding (zie artikel 6:130 BW). Daarvoor is een nauwe samenhang vereist tussen de verschillende vorderingen en dat moet in beginsel beoordeeld worden ten tijde van het moment dat er mededeling is gedaan van de overdacht, tenzij in de verhouding tussen de partijen bij de gecedeerde vordering iets anders is bepaald of daaruit iets anders voortvloeit (Hoge Raad 27 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3777). Wanneer een leverancier na mededeling van de overdracht van de vordering onverplicht het geleverde terugneemt, dan ontbreekt deze vereiste nauwe samenhang met de oorspronkelijke levering. Dat wordt niet anders door het feit dat PayFix onrechtmatige uitlatingen heeft gedaan over BB. Dat leidt tot schadeplichtigheid jegens BB maar geeft geen recht op verrekening door de afnemers.


Verder




5.20.
In aanvulling op het voorgaande overweegt de rechtbank over de crediteringen het volgende.


5.20.1.
In de zaak van [naam gedaagde 2] beroepen PayFix c.s. zich erop dat de door BB aan [naam gedaagde 2] verzonden creditnota’s zien op facturen die niet aan PayFix waren overgedragen. Het zou gaan om facturen die bevoorschot zijn door I-Factoring, een andere factoringmaatschappij. In reactie daarop heeft [naam gedaagde 2] uitgelegd dat BB zowel facturen die via PayFix c.s. liepen als facturen die via I-Factoring liepen had gecrediteerd, met overlegging van producties. PayFix c.s. hebben die uitleg niet (voldoende) gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank voorbijgaat aan het betoog dat de aan [naam gedaagde 2] verzonden creditnota’s niet zagen op aan BB overgedragen vorderingen.



5.20.2.

[naam gedaagde 2] heeft het verweer gevoerd dat hij niet gebonden kan worden geacht aan iedere overeenkomst die BB sluit met een factoringmaatschappij. Op zich is dit juist. Dit verweer gaat er echter aan voorbij dat het uitgangspunt is dat een schuldeiser die de vordering heeft overgedragen aan een derde, nadien niet meer over die vordering kan beschikken. Het is om die reden dat de rechtbank eerder in dit vonnis artikel 7 van de factoringovereenkomst heeft beoordeeld ondanks het feit dat de afnemers zelf bij die overeenkomst geen partij zijn.



5.20.3.

[naam gedaagde 2] beroept zich ten aanzien van het inkennisgevingsformulier op dwaling, omdat de daarop opgenomen afstand van rechten niet in een dergelijke verklaring thuishoort en deze niet bedoeld is als een overeenkomst tussen hem en PayFix. Dit betoog slaagt niet. Uit het formulier blijkt dat er afstand wordt gedaan van het recht op verrekening. Een dergelijke afstand kan eenzijdig plaatsvinden en is niet onrechtmatig. De in de verklaring opgenomen bepalingen kunnen tegen de afnemers worden ingeroepen. Daarbij is van belang dat [naam gedaagde 2] beroepsmatig handelt en zich, voorafgaand aan het ondertekenen van stukken, rekenschap moet geven van waar hij voor tekent. De tekst is voor een professioneel handelende partij ruimschoots voldoende duidelijk.



5.20.4.
Het verweer van [naam gedaagde 2] dat Payfix c.s. geen schade hebben geleden door de crediteringen omdat BB het door hem retour gezonden vlees heeft doorverkocht aan een derde en de daarvoor verstrekte facturen heeft verpand dan wel gecedeerd aan PayFix c.s., slaagt niet. Indien [naam gedaagde 2] zich niet op de creditnota’s kan beroepen, dient hij de aan hem gerichte facturen te betalen aan PayFix Factoring. Of HSB Trading wel of niet heeft betaald, staat buiten zijn verhouding met PayFix Factoring.



5.20.5.
MeatMaster heeft in haar conclusie van antwoord (onderdeel 78) in het midden gelaten of zij het inkennisgevingsformulier heeft getekend. Dat is geen gemotiveerde betwisting van de stelling van BB dat zij dit heeft gedaan, zodat de rechtbank aan deze opmerking voorbijgaat. MeatMaster voert verder aan dat in haar inkennisgevingsformulier niet de naam van BB is ingevuld, maar gesteld noch gebleken is dat MeatMaster niet wist dat het om BB ging. Bovendien heeft MeatMaster op verzoek van PayFix akkoord gegeven op de facturen van BB en daarbij nogmaals afstand gedaan van het recht op verrekening. Daarnaast heeft MeatMaster de ondertekening van de afstand van het recht op verrekening vernietigd, stellende dat zij gedwaald heeft omdat zij niet verwacht had dat PayFix onrechtmatige geruchten zou verspreiden. Dat betoog miskent dat dwaling bij een rechtshandeling niet kan zien op toekomstige omstandigheden (artikel 6:228 lid 2 BW) en daar vallen de uitlatingen van PayFix in maart 2020 onder. Ook dit verweer slaagt dus niet.



5.20.6.
Verschillende gedaagden hebben verder een beroep gedaan op artikel 6:145 BW, stellend dat dit een beroep op verrekening mogelijk maakt. Dit artikel ziet echter niet op verrekening na een cessie, zoals al is toegelicht bij het wetsvoorstel waarbij de tekst van dit artikel is vastgesteld. Voor verrekening ná een cessie geldt het hiervoor besproken regime van artikel 6:130 BW.



5.20.7.
Anders dan MeatMaster betoogt, is het onder de hiervoor geschetste omstandigheden niet in strijd met artikel 6:248 lid 2 BW dat PayFix c.s. zich beroepen op de afstand van het recht op verrekening.

D. De afrekening tussen BB en PayFix c.s.




5.21.
Op zitting is al besproken dat begroting van de schade van BB geen sinecure zal zijn. De rechtbank overweegt over (onderdelen van) de schadediscussie het volgende.


5.21.1.
BB vordert schadevergoeding voor beschadiging van haar goede naam, wat zich volgens haar vertaald heeft in het verlies van klanten en daarmee uiteindelijk van winst.

a. Eén van de klanten die BB zegt te hebben verloren, is [naam gedaagde 2]. In de in opdracht van BB opgestelde schadebegroting (productie 24 van BB) is verlies van omzet/winst ten opzichte van deze afnemer echter niet meegenomen. De rechtbank gaat ervan uit dat dit is gedaan omdat uit het dossier blijkt dat BB weliswaar vlees verkocht aan [naam gedaagde 2] maar dit vlees vervolgens terugverkocht werd aan een aan BB gelieerde partij nadat [naam gedaagde 2] het vlees had versneden. Wat daarvan ook zij, nu het verlies van [naam gedaagde 2] als contractuele wederpartij niet is meegenomen in de schadebegroting en ook niet anderszins is toegelicht waaruit het verlies van toekomstige omzet/winst op transacties met [naam gedaagde 2] bestaat, zal de rechtbank dit bij de begroting van de schade van BB niet betrekken.

BB stelt ook MeatMaster als klant te hebben verloren. MeatMaster zou niets meer met BB te maken willen hebben. Die stelling is volstrekt ongeloofwaardig, wanneer bedacht wordt dat BB en MeatMaster een gezamenlijke conclusie van antwoord hebben genomen in deze procedure. De rechtbank gaat daarom aan deze stelling voorbij.

De rechtbank zal aan BB het bewijs opdragen van haar stelling dat Van Osch, MMM Holding, M&W Exploitatie en Gidaco opgehouden zijn vlees af te nemen vanwege door PayFix c.s. verspreide geruchten over BB. Bij eventuele getuigenverhoren kan aan de orde komen (i) in hoeverre het feit dat [naam 1] betrokken bleek te zijn bij en bestuurder werd van BB (mede)oorzaak is van het verlies van klanten en (ii) welke invloed de coronacrisis gehad zou hebben op het klantenverlies als de beschuldigingen van PayFix worden weggedacht.

Bij de bewijsvoering zal meer specifiek ten aanzien van Van Osch nog het volgende aan de orde kunnen komen. Op de zitting van 25 februari 2021 heeft [naam 7] namens Van Osch toegelicht dat zijn beslissing om niet met BB verder te gaan een combinatie is van de door PayFix verspreide geruchten, het feit dat [naam 1] (die volgens Van Osch een slechte reputatie in de branche zou hebben) bij BB betrokken bleek te zijn en de kwaliteitsklachten. PayFix is voor die laatste twee omstandigheden niet verantwoordelijk. [naam 7] verklaarde ook dat hij niet weet wat hij gedaan zou hebben zonder de beschuldigingen van PayFix, maar dat hij denkt dat hij dan gekeken zou hebben hoe de kwaliteitsklacht door [naam 1] zou zijn afgehandeld. Als dat naar tevredenheid zou zijn gegaan, denkt [naam 7] dat hij niet zou hebben gehandeld zoals hij heeft gedaan. [naam 7] is nog niet gehoord als getuige, zodat de advocaten van BB en PayFix c.s. nog niet de kans hebben gehad [naam 7] hierover vragen te stellen. De rechtbank verbindt daarom nog geen conclusies aan de verklaring van [naam 7], maar zal deze verklaring wel verder bespreken bij eventuele getuigenverhoren.

Ook kan bij de uitvoering van deze bewijsopdracht aan de orde komen of [naam gedaagde 2], Van Osch en MeatMaster het vlees waar de creditnota’s op zien, teruggeleverd hebben aan BB en of (een deel van) dit vlees door BB is doorgeleverd aan HSB Trading. Indien dit niet heeft plaatsgevonden, dan doet dat afbreuk aan de geloofwaardigheid van de stellingen van BB, in potentie ook van de stellingen aangaande het klantenverlies en de door BB gestelde schade (vergelijk de bewijsopdrachten aangaande de al dan niet gegeven toestemming voor creditering en de kwaliteitsklachten van Van Osch).



5.21.2.
De schadebegroting van BB (productie 24 van BB) houdt geen rekening met de gevolgen van de coronacrisis. Op zitting is dit al besproken en heeft BB erkend dat hier inderdaad rekening mee gehouden moet worden. BB dient voorafgaand aan de uitvoering van de hiervoor bedoelde bewijsopdrachten bij akte een nieuwe schadeberekening in het geding te brengen waarin die gevolgen alsnog meegenomen worden. Daarbij dient MeatMaster niet meegenomen te worden in de schadebegroting. De rechtbank zal op basis van de inhoud van die akte het verdere procesverloop over de omvang van de schade bepalen. Dat kan inhouden dat de rechtbank PayFix c.s. voorafgaand aan de uitvoering van de in dit vonnis opgenomen bewijsopdrachten nog een antwoordakte laat nemen, zodat een eventuele aanvullende bewijsopdracht gelijktijdig uitgevoerd kan worden met de thans gegeven bewijsopdrachten. Het kan ook inhouden dat de rechtbank het verdere debat over de hoogte van de schade aanhoudt tot een later stadium van de procedure.



5.21.3.
BB heeft uit hoofde van artikel 7 lid 3 van de factoringovereenkomst de verplichting om bedragen na crediteringen terug te betalen. BB heeft gevorderd dat de rechtbank haar uit die verplichting ontslaat op basis van artikel 6:60 BW. Los van de vraag of er wel sprake is van schuldeisersverzuim, ziet de rechtbank in de onrechtmatige uitlatingen van PayFix geen reden om aan die betalingsverplichting voorbij te gaan. Het is een post die meegenomen moet worden bij de afrekening. BB heeft tenslotte de bevoorschotte bedragen ontvangen.



5.21.4.
BB bepleit dat het bedrag van haar factuur aan HSB Trading in mindering dient te strekken op enig door haar aan PayFix c.s. te betalen bedrag, omdat op die factuur de tekst is opgenomen dat betaald moet worden aan PayFix. Dit betoog slaagt niet. Voor zover BB inderdaad betalingen verschuldigd is aan PayFix onder artikel 7 lid 3 van de factoringovereenkomst, dient zij deze te voldoen, al dan niet door verrekening. Betaling door een derde, in dit geval HSB Trading, is uiteraard ook toegestaan, maar dan moet die derde het wel doen. Vooralsnog lijkt het erop dat HSB Trading noch aan BB noch aan PayFix heeft betaald voor door BB geleverd vlees. Gesteld noch gebleken is dat PayFix c.s. zich hebben verplicht tot incasso van de vordering op HSB Trading. Het was en is dus de eigen verantwoordelijkheid van BB om HSB Trading tot betaling aan te sporen.




5.22.
Voor het overige worden alle beslissingen over de omvang van de schade aangehouden in afwachting van de uitkomst van de in dit vonnis opgenomen bewijsopdrachten. De rechtbank kan zich voorstellen dat op enig moment de benoeming van een deskundige aangewezen is om aan de hand van de boeken van BB en algemene marktgegevens te rapporteren over de geleden schade.

E. De beoordeling in de zaak PayFix c.s. versus [naam gedaagde 1]



5.23.
Hiervoor is onder 5.1 overwogen dat PayFix c.s. niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun primaire vordering op [naam gedaagde 1]. Voor de overige vorderingen op [naam gedaagde 1] geldt het volgende.



5.24.
De zaak van PayFix c.s. tegen [naam gedaagde 1] wijkt in zoverre af van de overige zaken, dat de grondslag van de vorderingen van PayFix c.s. op [naam gedaagde 1] is gelegen in de door hem afgegeven garantie. Een andere grondslag ligt aan de vorderingen op hem niet (in ieder geval niet duidelijk) ten grondslag.



5.25.
Het meest verstrekkende verweer van [naam gedaagde 1] is dat de garantie op grond van artikel 1:88 BW door zijn echtgenote is vernietigd. Dit verweer slaagt.



5.26.
De rechtbank licht dit als volgt toe.


5.26.1.
Het is niet in geschil dat [naam gedaagde 1] de garantie heeft afgegeven, dat hij toen getrouwd was en dat zijn echtgenote bij brieven van 20 april en 20 mei 2020 de vernietiging van de garantie heeft ingeroepen.



5.26.2.
Op grond van artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder c BW had [naam gedaagde 1] voor de garantie de toestemming van zijn echtgenote nodig. De uitzondering die deze bepaling maakt voor tot zekerheidstrekkende overeenkomsten in de normale uitoefening van het beroep van de borg, is niet van toepassing. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt immers dat deze uitzondering beperkt moet worden uitgelegd. Deze uitzondering ziet op overeenkomsten waarvan het aangaan kenmerkend is voor de normale uitoefening van het eigen beroep van de borg. Het afgeven van een borgtocht of hoofdelijkheidsverklaring is naar het oordeel van de rechtbank niet kenmerkend voor de normale uitoefening van het beroep van een bestuurder van een vleesgroothandel. PayFix c.s. stellen ook geen feiten en omstandigheden die daarop wijzen. Het enkele feit dat het – zoals PayFix c.s. stellen – in de financieringspraktijk vaak voorkomt dat bestuurders zich voor de door hen bestuurde vennootschap borg stellen, is onvoldoende voor het oordeel dat dit kenmerkend is voor het beroep of bedrijf van de bestuurder.



5.26.3.
De uitzondering op het toestemmingsvereiste van de echtgenote dat in artikel 1:88 lid 5 BW is opgenomen, is in deze zaak evenmin van toepassing. [naam gedaagde 1] stelt onbetwist dat hij direct noch indirect aandelen in BB heeft en PayFix c.s. hebben op de mondelinge behandeling van 25 februari 2021 verklaard op lid 5 geen beroep te doen.




5.27.
De subsidiaire vordering en de bijkomende vorderingen van PayFix c.s. op [naam gedaagde 1] zullen dus worden afgewezen. De overige stellingen van partijen behoeven in deze zaak geen bespreking.



5.28.
Payfix c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten van [naam gedaagde 1]. Daarbij wordt uitgegaan van liquidatietarief VII.



5.29.
De proceskosten van [naam gedaagde 1] worden als volgt begroot:








5.30.
De door [naam gedaagde 1] gevraagde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

F. De zaak PayFix c.s. versus MOS en de gevolgen ervan voor de vorderingen op BB



5.31.
PayFix c.s. stellen in de dagvaarding dat BB aan hen de vorderingen heeft gecedeerd uit hoofde van vier aan MOS verzonden facturen met een totaalbedrag van € 101.180,69. MOS is niet verschenen en heeft (dus) ook geen verweer gevoerd. De vorderingen van PayFix Factoring op MOS komen niet ongegrond of onrechtmatig voor en zullen dus worden toegewezen. Dit betekent dat MOS zal worden veroordeeld tot betaling aan PayFix Factoring van € 101.180,69, vermeerderd met de gevorderde wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum van de betreffende facturen.



5.32.
De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 853,05 zal eveneens worden toegewezen ten gunste van PayFix Factoring.



5.33.
MOS zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de beslag- en proceskosten van PayFix Factoring. Daarbij wordt liquidatietarief V toegepast.



5.34.
De beslag- en proceskosten van PayFix Factoring worden als volgt begroot:









5.35.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.



5.36.
De vorderingen van PayFix op MOS zullen worden afgewezen (vergelijk overweging 5.2 van dit vonnis). PayFix wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van MOS. Die kosten worden op nihil begroot.



5.37.
De subsidiaire vordering van PayFix c.s. tegen BB is ingesteld voor het geval de vorderingen tegen de afnemers worden afgewezen. Aan deze voorwaarde is niet voldaan voor zover het MOS betreft. Dat betekent dat de subsidiaire vordering van PayFix c.s. op BB zal worden afgewezen voor zover het deze afnemer betreft.

G. Diverse onderwerpen

G.1. In de zaak van BB



5.38.
PayFix c.s. betogen dat BB in schuldeisersverzuim verkeert. PayFix c.s. betogen dat zij (ook) om die reden geen wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zouden zijn aan BB. Dit betoog slaagt niet, want van schuldeisersverzuim is geen sprake. Het niet voldoen door BB aan de betalingsverplichtingen onder artikel 7 lid 3 van de factoringovereenkomst, ontheft PayFix niet van aansprakelijkheid onder artikel 6:162 BW en de verdere gevolgen daarvan.



5.39.
PayFix c.s. hebben betoogd dat het beroep van BB op verrekening gepasseerd zou moeten worden, omdat de vordering van BB niet voor dadelijke afdoening vatbaar is (vergelijk artikel 6:136 BW). De rechtbank gaat daaraan voorbij. PayFix heeft onrechtmatig gehandeld jegens haar klant BB. Als de vaststelling van de daaruit voortvloeiende schade tijd kost, dan wachten PayFix c.s. daar maar op.

G.2. In de zaak van [naam gedaagde 2]



5.40.
De reconventionele vordering van [naam gedaagde 2] tot vergoeding van schade geleden door het beslag zal worden afgewezen. [naam gedaagde 2] stelt dat hij door het beslag geen leningen kon afsluiten en dat zijn bedrijfsvoering daardoor ‘zwaar geblokkeerd en gedupeerd is’. Hij geeft verder geen nadere toelichting of onderbouwing van dit standpunt. Dat is onvoldoende. De rechtbank gaat daarom ook voorbij aan het aanbod in § 36 van de conclusie van eis in reconventie van [naam gedaagde 2] om bewijsmiddelen van deze schade alsnog in het geding te brengen.



5.41.
Het beroep van [naam gedaagde 2] op verrekening met zijn tegenvordering, slaagt niet. Het door hem in reconventie gevorderde bedrag van € 14.500,00 is door PayFix c.s. al in mindering gebracht op de openstaande facturen. De gestelde beslagschade kan evenmin verrekend worden, gelet op hetgeen in de vorige alinea is overwogen.

G.3. In de zaak van MeatMaster



5.42.
MeatMaster stelt onbetwist dat zij een bedrag van € 22.445,52 heeft betaald aan PayFix op de facturen en dat dit bedrag nog in mindering dient te strekken op de vordering van PayFix c.s. Als het tot toewijzing van enig bedrag tegen MeatMaster komt, zal dit bedrag dus in mindering worden gebracht.

H. Slotsom



5.43.
De rechtbank vat de belangrijkste beslissingen uit dit vonnis samen en laat zien hoe die beslissingen zich verhouden tot de toe- dan wel afwijzing van vorderingen.


5.43.1.
Preliminair: PayFix c.s. hebben onvoldoende belang bij de primaire vorderingen op BB en [naam gedaagde 1]. Zij zijn niet-ontvankelijk in die vorderingen.



5.43.2.
PayFix heeft zich negatief uitgelaten over BB ten overstaan van [naam gedaagde 2], [naam gedaagde 1] en Van Osch. De uitlatingen van PayFix tegenover Van Osch en [naam gedaagde 1] waren in ieder geval onrechtmatig jegens BB. Of de uitlatingen tegenover [naam gedaagde 2] onrechtmatig zijn, hangt af van de uitkomst van bewijsvoering. PayFix c.s. zijn voor die negatieve uitlatingen schadeplichtig, indien BB hierdoor schade heeft geleden.



5.43.3.
BB kon geen creditnota’s verzenden zonder een goede reden. De uitlatingen van PayFix zijn onvoldoende reden voor de creditering van de openstaande facturen van [naam gedaagde 2], Van Osch en MeatMaster. Zij kunnen zich wel op die creditnota’s beroepen indien PayFix op 23 maart 2020 met die crediteringen heeft ingestemd. Over die instemming vindt bewijsvoering plaats. Als de toestemming voor de creditnota’s niet komt vast te staan, komt deze afnemers geen beroep op de creditnota’s toe (behalve voor Van Osch mogelijk in verband met de levering van 28 januari 2020).



5.43.4.
In de zaak tegen Van Osch zal bewijsvoering plaatsvinden over de levering van 28 januari 2020. Als die partij vlees gebrekkig was, dan was creditering van de betreffende factuur om die reden mogelijk ook zonder toestemming van PayFix c.s. en kan Van Osch zich daarop beroepen. Andere partijen vlees die niet gebrekkig waren, kunnen niet vanwege eventuele gebreken in de levering van 28 januari 2020 worden geretourneerd (dat wil zeggen: BB en Van Osch kunnen dat afspreken, maar dit kan niet aan PayFix c.s. worden tegengeworpen).



5.43.5.
Indien en voor zover de uitkomst van de bewijsvoering is dat [naam gedaagde 2], Van Osch en MeatMaster zich niet kunnen beroepen op de crediteringen, (i) zullen de vorderingen tot betaling van de facturen van PayFix Factoring op deze afnemers worden toegewezen, (ii) komt de rechtbank niet toe aan de subsidiaire vordering op BB voor iedere afnemer die zich op creditnota’s kan beroepen en (iii) zullen de reconventionele vorderingen van [naam gedaagde 2] en MeatMaster vanwege reeds betaalde facturen worden afgewezen.



5.43.6.
Indien en voor zover de uitkomst van de bewijsvoering is dat [naam gedaagde 2], Van Osch en MeatMaster zich wel kunnen beroepen op de crediteringen, dient BB de factuurbedragen op grond van artikel 7 lid 3 van de factoringovereenkomst aan PayFix te betalen, maar haar komt een beroep op verrekening toe indien en voor zover uiteindelijk geoordeeld zal worden dat BB schade heeft geleden als gevolg van onrechtmatige uitlatingen van PayFix. Met het oog op dit beroep op verrekening, maar ook met het oog op de reconventionele schadevergoedingsvordering van BB, dient eveneens bewijsvoering plaats te vinden in verband met de omvang van de schade. Het is denkbaar (en afhankelijk van het verdere procesverloop) dat de rechtbank uiteindelijk de schade in deze procedure niet volledig vaststelt, maar zich beperkt tot een beoordeling of de vordering van BB ten minste even hoog is als het in conventie te verrekenen bedrag met een verwijzing naar de schadestaatprocedure voor het overige.



5.43.7.
Indien de uitkomst van de bewijsvoering is dat [naam gedaagde 2] zich kan beroepen op de creditering vanwege gegeven toestemming daarvoor, dan wordt de reconventionele hoofdvordering van [naam gedaagde 2] terzake een reeds betaalde factuur toegewezen. Hetzelfde geldt voor MeatMaster.



5.43.8.
De vorderingen op [naam gedaagde 1] zullen worden afgewezen met veroordeling van PayFix c.s. in de proceskosten.



5.43.9.
De vorderingen van Payfix Factoring op MOS zullen als onbetwist worden toegewezen. De vorderingen van PayFix op MOS zullen worden afgewezen (omdat PayFix Factoring en niet PayFix de partij is die betaling van MOS kan vorderen). MOS zal worden veroordeeld in de proceskosten van PayFix Factoring.




5.44.
De rechtbank onderkent dat in deze procedure al de nodige bewijsstukken zijn ingediend en dat die relevant (kunnen) zijn voor de opgedragen bewijsthema’s. Die
bewijsstukken zijn echter deels in geschil. De rechtbank heeft er daarom van af gezien om eerst de huidige bewijsmiddelen te wegen en wacht daarmee totdat de bewijsvoering compleet is.



5.45.
Voor het verdere procesverloop geldt het volgende.


5.45.1.
PayFix c.s., BB, [naam gedaagde 2], Van Osch en MeatMaster dienen, ieder voor zich, binnen twee weken na vonnisdatum de te horen getuigen en verhinderdata op te geven aan de rechtbank. Partijen dienen (voor zover het hen aangaat) daarbij zowel getuigen voor de enquêtes en de contra-enquêtes op te geven. De verhoren zullen voor de verschillende bewijsopdrachten per getuige steeds zoveel mogelijk worden gecombineerd, waarbij de bedoeling van de rechtbank is alle verhoren te laten plaatsvinden binnen een betrekkelijk korte periode. De rechtbank zal daarbij de volgorde van de verhoren bepalen. Dit laat onverlet dat een partij na het horen van door een wederpartij aangekondigde getuigen aanleiding kan zien (i) af te zien van een aangekondigde getuige, (ii) aanvullende getuigen in contra-enquête op te roepen of (iii) (indien daar redelijke gronden toe zijn) een reeds gehoorde getuige in contra-enquête aanvullend te horen. Alle getuigen waarvan op voorhand redelijkerwijs voorzienbaar is dat zij gehoord moeten worden, dienen echter binnen de hiervoor gestelde termijn opgegeven te worden, zodat de verhoren op voorhand kunnen worden ingepland.



5.45.2.
Het is de verantwoordelijkheid van PayFix c.s. om, indien zij bij de bewijsvoering zich willen beroepen op bepaalde producties die nog niet, of niet in de zaken van alle gedaagden, zijn toegelaten, die voorafgaand aan het eerste getuigenverhoor in het geding te brengen in alle zaken die het aangaat.




5.46.
Alle overige beslissingen worden aangehouden.






6. De beslissing
De rechtbank


in de zaak tussen PayFix c.s. en BB


a. laat PayFix c.s. toe tot het bewijs als bedoeld onder 5.9.1;

laat BB toe tot het bewijs als bedoeld onder 5.21.1 onder c;

draagt BB op om woensdag 3 november 2021 bij akte een nadere schadebegroting in het geding te brengen (zie 5.21.2 voor het verdere procesverloop, ook voor het eventueel nemen van een antwoordakte door PayFix c.s.);


in de zaken tussen PayFix c.s. en [naam gedaagde 2], Van Osch en MeatMaster


laat [naam gedaagde 2], Van Osch en MeatMaster toe tot het bewijs als bedoeld onder 5.14.6;


in de zaak tussen PayFix c.s. en Van Osch


laat Van Osch toe tot het bewijs als bedoeld onder 5.17.3;


in alle zaken waarin bewijsopdrachten zijn gegeven


bepaalt dat indien een partij voornoemd bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. N. Doorduijn;

bepaalt dat PayFix c.s., BB, [naam gedaagde 2], Van Osch en MeatMaster, ieder voor zich, binnen twee weken na vonnisdatum aan de rechtbank:


opgave moeten doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen (zowel voor de enquêtes als de contra-enquêtes) (zie overweging 5.45.1 voor het procesverloop daarover), en


moeten laten weten of er nog andere bewijsmiddelen worden aangeboden, in het bijzonder of gevraagd wordt om de benoeming van een deskundige (en zo ja, meer specifiek over welk onderwerp en met welke vraagstelling);



bepaalt dat bescheiden die op de zaak betrekking hebben en die nog niet in de procedure zijn overgelegd (dan wel tot nu toe niet, of niet in alle zaken, zijn toegestaan) door de partij die deze ter gelegenheid van eventuele getuigenverhoren ter sprake wil brengen uiterlijk twee weken vóór de zitting aan de rechter en aan de relevante wederpartij(en) dienen te worden toegezonden;

i. houdt alle overige beslissingen aan;


in de zaak tussen PayFix c.s. en [naam gedaagde 1]


verklaart PayFix c.s. niet-ontvankelijk in hun primaire vordering op [naam gedaagde 1];

wijst de vorderingen van PayFix c.s. voor het overige af;

veroordeelt PayFix c.s. hoofdelijk in de proceskosten van [naam gedaagde 1], tot op heden begroot op € 11.281,00;

veroordeelt PayFix c.s. hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis;

verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordelingen van PayFix c.s. in de proces- en nakosten betreft, uitvoerbaar bij voorraad;


in de zaak tussen PayFix c.s. en MOS


veroordeelt MOS tot betaling aan PayFix Factoring van € 101.180,69, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 26.475,44 en € 24.129,88 vanaf 11 januari 2020 en over € 24.110,80 en € 24.987,47 vanaf 8 februari 2020, steeds tot aan de dag van algehele voldoening;

veroordeelt MOS tot betaling aan PayFix Factoring van € 853,05 aan buitengerechtelijke incassokosten;

veroordeelt MOS in de beslag- en proceskosten van PayFix Factoring van € 4.712,02;

veroordeelt MOS in de na dit vonnis ontstane kosten van PayFix Factoring, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis;

verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordelingen van MOS betreft, uitvoerbaar bij voorraad;

wijst de vorderingen van PayFix op MOS af;

veroordeelt PayFix in de proceskosten van MOS en begroot die op nihil;

wijst af het meer of anders gevorderde.


Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2021.
1876/2111/1407


In de dagvaarding wordt strikt genomen als subsidiaire vordering tegen BB en/of [naam gedaagde 1] een verklaring voor recht gevraagd van de strekking dat zij gehouden zijn binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis tot betaling over te gaan. De rechtbank leest dit als een vordering tot betaling, nu uit het dossier genoegzaam blijkt dat PayFix c.s. betaling willen van BB en/of [naam gedaagde 1] indien de afnemers niet tot betaling worden veroordeeld en ook BB en [naam gedaagde 1] begrepen moeten hebben dat dit is wat PayFix c.s. nastreven.


Op de betekenis hiervan voor de relatie tussen PayFix c.s. enerzijds en Van [naam gedaagde 2], Van Osch en MeatMaster anderzijds wordt hierna onder C ingegaan.


Dit is één van de twee voorbeelden van een creditering die ook door BB is genoemd.


Als productie 12 heeft BB de e-mail overgelegd waarmee de factuur aan HSB Trading is toegezonden. De rechtbank merkt (als reminder voor bij de getuigenverhoren) op dat PayFix c.s. niet (gemotiveerd) betwisten dat zij deze e-mail hebben ontvangen. PayFix c.s. stellen alleen dat zij HSB Trading nooit als debiteur hebben aanvaard en daarop geen bevoorschotting heeft plaatsgevonden (zie de conclusie van antwoord in reconventie onder 56).


In de hoofdzaak waren PayFix c.s. € 4.131,00 aan griffierecht verschuldigd. Dit bedrag is berekend op basis van het financiële belang van alle vorderingen gezamenlijk. Per abuis waren hierop de griffierechten van de beslagrequesten gericht tegen BB/[naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2], MeatMaster, MOS en Van Viegen (vijf keer € 656,00) nog niet in mindering gebracht. De administratie van de rechtbank heeft dit op 6 september 2021 alsnog verwerkt. Per saldo is daarom in de hoofdzaak een griffierecht van € 851,00 geheven ten laste van PayFix c.s. De rechtbank wikkelt de griffierechten als volgt af: iedere gedaagde die in de proceskosten van PayFix Factoring of PayFix wordt veroordeeld, dient het griffierecht te betalen voor een onder hem of haar gelegd beslag (indien van toepassing) en 1/7 deel van het resterend bedrag van € 851,00, dus € 121,57.
Link naar deze uitspraak